HR, 19-12-2006, nr. 00544/06
ECLI:NL:HR:2006:AZ1665
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-12-2006
- Zaaknummer
00544/06
- LJN
AZ1665
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ1665, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ1665
ECLI:NL:HR:2006:AZ1665, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ1665
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
VA 2008/23 met annotatie van J. Silvis
VA 2008/23 met annotatie van J. Silvis
Conclusie 19‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bevestigd, waarin de oplegging van de twee weken hechtenis als volgt is gemotiveerd “Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan wordt vorenstaande straf toegepast”. Die overwegingen bevatten, i.s.m. art. 359.6 Sv, geen opgave van de redenen die i.h.b. hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Griffienr. 00544/06
Mr. Wortel
Zitting:31 oktober 2006
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij is bevestigd een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Alkmaar, zitting houdend te Den Helder, bij welk vonnis verzoeker wegens "Overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" (rijden zonder rijbewijs) is veroordeeld tot twee weken hechtenis.
2. Namens verzoeker heeft mr M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende één cassatiemiddel ingediend.
3. Dit middel bevat de klacht dat de opgelegde straf niet naar de eis van art. 359, zesde lid, Sv met redenen is omkleed.
4. Het bestreden arrest is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof, en die aantekening behelst niet méér dan dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.
Het bevestigde vonnis vermeldt als motivering van de straf:
"Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan wordt vorenstaande straf toegepast."
5. Deze verantwoording van de straftoemeting is inderdaad buitengewoon mager. Verder is mij natuurlijk niet ontgaan dat de Hoge Raad onlangs enkele uitspraken heeft gedaan waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de straftoemeting meer aandacht krijgt, vgl. HR 29 augustus 2006, griffienr 01641/05, LJN AX6411 en griffienr 02729/05, LJN AX3925. In zoverre lijkt verzoeker met deze klachten het tij mee te hebben.
6. Zo ik 's Hogen Raads zojuist genoemde arresten inderdaad mag beschouwen als een uiting van toegenomen aandacht voor de kwaliteit van de strafmotivering, verstout ik mij nog eens te benadrukken dat er een redelijke verhouding moet blijven bestaan tussen de tijd en moeite die de rechter en zijn griffier aan deze kwestie moeten besteden, en de mate waarin de op straffe van nietigheid te vergen (minimale) overwegingen werkelijk inzicht geven in de gepastheid van de gekozen sanctie.
7. Hoeveel inspanning mag (op straffe van nietigheid) van de rechter worden verlangd om uiteen te zetten waarom het twee weken, twee maanden of 20 jaar moet zijn, en met minder niet kan worden volstaan? Die beslissing is onverbrekelijk verbonden met factoren die dadelijk voor de hand liggen omdat zij in elke zaak ijkpunt vormen, zoals schade, toegebracht leed of gevaarzetting, wettelijk strafmaximum of relevante recidive. Het spreekt vanzelf dat zulke factoren een rol hebben gespeeld. Nochtans zijn zij bij het eeuwige 'meer of minder' buitengewoon lastig te kwantificeren. Daarnaast schuilt in de straftoemeting een subjectief element, namelijk de persoonlijkheid van de verdachte. Daarvan heeft de rechter een indruk, maar ook niet meer dan dat. Een indruk laat zich niet goed in woorden vangen, al neemt men er vele bladzijden voor.
8. De verantwoording die de Kantonrechter in deze zaak heeft gekozen (en het Hof tot de zijne heeft gemaakt) is minimaal, en het middel is geenszins ongegrond. Niettemin zou ik aandacht willen voor de vraag of hier nu werkelijk zoveel minder is gezegd dan met de uitgebreider motiveringen die men doorgaans aantreft, zoals "na te noemen straf is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander is gebleken bij het onderzoek ter terechtzitting". Ooit heb ik dat zelf, als buitengriffier van de Amsterdamse Rechtbank, vele malen opgeschreven, maar ook dit is een routineuze formule, en in deze tekstverwerkende tijden zelfs niet meer dan één enkele toetscombinatie. Een tekstblok dat de griffier eigener beweging uit zijn standaardteksten opdiept, en dus geen betrouwbare indicatie van de nauwgezetheid waarmee de rechter zijn afweging heeft gemaakt.
9. Ik neem aan dat zo'n wat uitgebreider, maar nog altijd in routine toegepaste, formule nog altijd cassatieproof zal zijn (in elk geval in zaken waar niets bijzonders aan de orde is geweest), in voorkomend geval gelardeerd met "ook voor zover die straf vrijheidsbeneming meebrengt" dan wel "ook voor zover verdachte in het belang van de verkeersveiligheid de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt ontzegd".
In deze zaak is met een gevaarlijk kort toverspreukje volstaan, maar moet dat werkelijk tot vernietiging leiden? Er is een feit bewezenverklaard dat tot de veel voorkomende criminaliteit behoort. Niemand kan beweren dat de opgelegde straf vragen oproept in verband met de sancties die doorgaans worden opgelegd. Verzoeker kan niet in ernst beweren dat die straf voor hem als een verrassing kwam. Ik tel op zijn justitiële documentatie elf eerdere veroordelingen, waarvan zeven ter zake van het delict dat ook in deze zaak bewezen is verklaard, en de voorlaatste veroordeling (in 2004) voor dit 'rijden zonder rijbewijs' was ook al twee weken hechtenis.
Bij de behandeling in hoger beroep heeft verzoeker desgevraagd opgegeven dat hij het appèl had ingesteld omdat hij de straf te zwaar vond, doch geen enkel argument genoemd, laat staan onderbouwd, voor een mildere straf
Wat valt er onder deze omstandigheden in vredesnaam nog uit te leggen omtrent de redelijkheid van twee weken hechtenis?
10. Ik sta behoedzaamheid voor bij het onderzoek naar de naleving van art. 359, zesde lid, Sv. De aansluiting bij min of meer gevestigde bandbreedtes in de straftoemeting verklaart al vrij veel. Zolang de opgelegde straf, ook al impliceert die vrijheidsbeneming, niet aanstonds verbazing wekt in verband met de gebruikelijk te noemen straftoemeting en ook de verdediging ter terechtzitting in feitelijke aanleg niet nadrukkelijk heeft gewezen op omstandigheden die de gekozen straf al te bezwaarlijk of onuitvoerbaar maken, zie ik niet zo goed wat er valt te winnen bij vernietiging wegens het verzuim om met zoveel woorden te vermelden wat ook uit de stukken van het geding wel blijkt.
11. Uiteraard is dit geen aanmoediging om op de door (de griffie van) de Kantonrechter gekozen weg voor te gaan. Het had moeiteloos beter gekund. Juist daarom hoop ik van harte dat, zo de Hoge Raad in deze zaak toch zal willen ingrijpen, de rechter naar wie terug- of verwezen wordt, zich terdege realiseert dat vernietiging wegens een motiveringsgebrek zeker niet impliceert dat de beslissing ook inhoudelijk niet deugt. Twee weken hechtenis bij de zoveelste veroordeling voor een feit als het bovengenoemde is en blijft een volstrekt voorspelbare sanctie. Zo beschouwd heeft verzoeker overigens ook niet zo veel belang bij de hier opgeworpen klacht.
12. Naar mijn inzicht is het middel tevergeefs voorgesteld.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 19‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bevestigd, waarin de oplegging van de twee weken hechtenis als volgt is gemotiveerd “Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan wordt vorenstaande straf toegepast”. Die overwegingen bevatten, i.s.m. art. 359.6 Sv, geen opgave van de redenen die i.h.b. hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
19 december 2006
Strafkamer
nr. 00544/06
km/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 februari 2006, nummer 23/004945-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar, sector Kanton, locatie Den Helder, van 2 november 2004, waarbij de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" is veroordeeld tot twee weken hechtenis en waarbij voorts de tenuitvoerlegging is gelast van voorwaardelijk opgelegde straffen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.2. Het Hof heeft het vonnis van de Kantonrechter bevestigd. De Kantonrechter heeft de oplegging van de hiervoor onder 1 vermelde straf als volgt gemotiveerd:
"Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan wordt vorenstaande straf toegepast."
3.3. Die overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak en het daarbij bevestigde vonnis van de kantonrechter, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 december 2006.