HR, 12-12-2006, nr. 00016/06B
ECLI:NL:HR:2006:AY9169
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-12-2006
- Zaaknummer
00016/06B
- LJN
AY9169
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AY9169, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AY9169
ECLI:NL:HR:2006:AY9169, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AY9169
- Wetingang
art. 552p Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2007/5
Conclusie 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Verlof ex art. 552p Sr. Aan het voorschrift dat de rechter verlof tot overdracht dient te geven wordt iedere betekenis ontnomen indien de stukken reeds voordat op het verzochte verlof onherroepelijk is beslist aan opsporingsambtenaren van de verzoekende Staat worden verstrekt (HR NJ 2002, 580). Dit behoeft i.c. niet tot cassatie te leiden. De Rb heeft verlof kunnen verlenen tot het ter beschikking stellen van de stukken aan de OvJ met het oog op afgifte aan de Duitse autoriteiten. Daarvan uitgaande valt niet in te zien welk strafvorderlijk belang betrokkene, die slechts stelt dat zij a.g.v. de gang van zaken een groot omzetverlies heeft geleden of nog zal lijden, heeft bij de klacht dat deze autoriteiten reeds kennis hebben kunnen nemen van de desbetreffende stukken.
Griffienr. 00016/06 B
Mr. Wortel
Zitting:26 september 2006
Conclusie inzake:
[verzoekster=verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een beschikking van de Rechtbank te Arnhem waarbij op verzoek van de rechter-commissaris in die Rechtbank het in art. 552p, derde lid, Sv bedoelde verlof is verleend tot overdracht van inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de justitiële autoriteiten te Koblenz (Bondsrepubliek Duitsland), met het beding dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het nodige gebruik is gemaakt.
2. Namens verzoekster heeft mr V.C.A. van Wijck, advocaat te Nijmegen, een schriftuur houdende cassatiemiddelen ingediend.
3. Bij beoordeling van die middelen dient te worden vooropgesteld dat bij een beslissing als de onderhavige, verlangd met het oog op de uitvoering van een tot Nederland gericht verzoek om rechtshulp, uitgangspunt behoort te zijn dat aan rechtshulpverzoeken die zijn gedaan krachtens een voor Nederland verbindend verdrag zoveel mogelijk gevolg dient te worden gegeven. Dit brengt mee dat van inwilliging van zodanig rechtshulpverzoek - in voorkomend geval dus ook van verlenen van het in art. 552p, derde lid, Sv bedoelde verlof - slechts kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, voorvloeiende uit het toepasselijke rechtshulpverdrag of uit de wet, dan wel de uitvoering van het rechtshulpverzoek zou meebrengen dat een ernstige inbreuk wordt gemaakt op de hier te lande erkende fundamentele beginselen van een behoorlijke procesorde, vgl. HR NJ 2002, 580.
4. Het is om die reden dat deze conclusie bij vervroeging wordt genomen.
5. Het eerste middel bevat de klacht dat het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen (digitale) bescheiden reeds ter beschikking van de Duitse autoriteiten heeft gesteld, derhalve nog voordat de bestreden beschikking onherroepelijk is geworden.
6. Deze klacht betreft geen beslissing of handeling van de rechter die de bestreden beschikking heeft gegeven en is reeds daarom geen voor behandeling vatbaar cassatiemiddel.
7. Het tweede middel keert zich tegen de beslissing op het verweer dat het gevraagde verlof geweigerd moet worden omdat er sprake is van een tweede rechtshulpverzoek, gedaan op grond van gegevens die zijn vergaard bij de uitvoering van een eerder rechtshulpverzoek.
8. Hetgeen de rechtbank ter verwerping van dat verweer heeft overwogen laat zich aldus verstaan dat het niet gaat om een (tweede) rechtshulpverzoek met dezelfde strekking, op grond van dezelfde verdenking tegen dezelfde kring van verdachten.
Dat feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk en op deze grond kon het verweer worden gepasseerd.
Ik merk ten overvloede op dat met geen rechtsregel onverenigbaar is dat op grond van de resultaten van een eerder rechtshulpverzoek een tweede verzoek wordt gedaan, strekkende tot het verrichten van nog weer verdergaande onderzoekshandelingen.
9. Het derde middel klaagt over schending of onjuiste toepassing van een bepaling van Duits strafprocesrecht door de rechter in de verzoekende Staat. Het komt er op neer dat de Duitse rechter de kring van verdachten ruimer heeft bepaald dan het Duitse recht zou toestaan.
10. Het middel mist doel omdat het bij de uitvoering van een verzoek om rechtshulp niet aan de Nederlandse rechter is om een oordeel te geven over de wijze waarop de rechter in de verzoekende Staat de aldaar geldende wettelijke regeling van onderzoeksbevoegdheden uitlegt of toepast.
Voor de goede orde merk ik hierbij op dat hetgeen bij de Rechtbank werd aangevoerd lichtjaren ver verwijderd is van de uit de jurisprudentie bekende gevallen waarin werd betoogd dat de inwilliging van een rechtshulpverzoek (met name uitleveringsverzoek) de verdachte zou blootstellen aan flagrante schending van diens onvervreemdbare rechten - daargelaten dat de Hoge Raad ook in die context één en andermaal heeft benadrukt dat in het rechtshulpverkeer tussen EVRM-landen in beginsel vertrouwd moet worden op het oordeel van de rechter in de verzoekende staat.
11. Om dezelfde reden faalt het vierde middel, dat wederom de vraag aan de orde stelt of de Duitse rechter niet een "fishing expedition" toestaat met voorbijgaan aan de nauwkeurigheid waarmee naar Duits recht verdachten geïdentificeerd moeten kunnen worden teneinde rechtmatig bijzondere onderzoeksbevoegdheden te kunnen toepassen.
12. Het vijfde middel (abusievelijk als zesde middel genummerd) laboreert in hoge mate aan een euvel dat ook de voorgaande middelen vertonen: het is buitengewoon omslachtig, zelfs warrig, geformuleerd. Voor zover de hier geponeerde stellingen al een aan de eisen voldoend cassatiemiddel vormen, strekken zij misschien ten betoge dat het verlof niet mocht worden verleend voor zover de inbeslaggenomen stukken van overtuiging naar hun inhoud geen betrekking hebben op afnemers van verzoekster buiten de kring van (nog niet bij naam bekende) verdachten in het Duitse onderzoek. Als dat inderdaad de strekking van de klacht is faalt zij omdat de Rechtbank uit de omstandigheid dat de betreffende (digitale) bescheiden als stukken van overtuiging zijn inbeslaggenomen mocht afleiden dat er voorshands voldoende aanwijzingen zijn dat de inhoud van die stukken relevant is voor de feiten waarop het Duitse onderzoek is gericht.
13. Het zesde middel (abusievelijk als zevende middel genummerd) keert zich tegen de verwerping van het verweer dat een onderzoek naar (nog niet bij naam bekende) exploitanten van Chinese restaurants neerkomt op vervolging wegens ras of nationaliteit, zodat art. 552l Sv aan het verlenen van rechtshulp in de weg staat.
14. Ook dit laatste middel faalt aangezien de Rechtbank geenszins onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat het Duitse onderzoek geen bevolkingsgroep op de korrel neemt, doch een groep ondernemingen in de horeca.
15. De middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Verlof ex art. 552p Sr. Aan het voorschrift dat de rechter verlof tot overdracht dient te geven wordt iedere betekenis ontnomen indien de stukken reeds voordat op het verzochte verlof onherroepelijk is beslist aan opsporingsambtenaren van de verzoekende Staat worden verstrekt (HR NJ 2002, 580). Dit behoeft i.c. niet tot cassatie te leiden. De Rb heeft verlof kunnen verlenen tot het ter beschikking stellen van de stukken aan de OvJ met het oog op afgifte aan de Duitse autoriteiten. Daarvan uitgaande valt niet in te zien welk strafvorderlijk belang betrokkene, die slechts stelt dat zij a.g.v. de gang van zaken een groot omzetverlies heeft geleden of nog zal lijden, heeft bij de klacht dat deze autoriteiten reeds kennis hebben kunnen nemen van de desbetreffende stukken.
12 december 2006
Strafkamer
nr. 00016/06 B
IV/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem van 25 oktober 2005, naar aanleiding van een door de Rechter-Commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in voormelde Rechtbank, gevraagd verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft verlof verleend aan de Rechter-Commissaris om de stukken van overtuiging aan de Officier van Justitie ter beschikking te stellen en onder het voorbehoud dat bij afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat deze stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. V.C.A. van Wijk, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het tweede, het derde, het vierde, het vijfde en het zesde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat reeds voordat de beschikking, waarbij het in art. 552p, tweede lid, Sv bedoelde verlof is verleend, onherroepelijk is geworden, de desbetreffende bescheiden ter beschikking van de verzoekende Staat zijn gesteld.
4.2. Aan het voorschrift dat de rechter verlof tot overdracht dient te geven wordt iedere betekenis ontnomen indien de stukken reeds voordat op het verzochte verlof onherroepelijk is beslist aan opsporingsambtenaren van de verzoekende Staat worden verstrekt (vgl. HR 19 maart 2002, NJ 2002, 580, rov. 3.6). In zoverre slaagt de klacht.
4.3. Dit behoeft in dit geval echter niet tot cassatie te leiden. Uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen volgt dat de Rechtbank verlof heeft kunnen verlenen tot het ter beschikking stellen van de stukken aan de Officier van Justitie met het oog op afgifte aan de Duitse autoriteiten. Daarvan uitgaande valt niet in te zien welk strafvorderlijk belang de betrokkene, die slechts stelt dat zij als gevolg van de gang van zaken een groot omzetverlies heeft geleden of nog zal lijden, heeft bij de klacht dat deze autoriteiten reeds kennis hebben kunnen nemen van de desbetreffende stukken.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2006.