HR, 17-10-2006, nr. 01343/06H
ECLI:NL:HR:2006:AZ0250
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-10-2006
- Zaaknummer
01343/06H
- LJN
AZ0250
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AZ0250, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2006; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Herzieningsaanvrage. X is het slachtoffer geweest van door anderen jegens hem uitgeoefend geweld. Hij heeft daarvan, naar het hof heeft vastgesteld, geen aangifte durven doen. De bij de aanvrage overgelegde brief behelst een daarvan afwijkende verklaring van X voor het feit dat hij geen aangifte heeft gedaan. Daarbij wordt echter niet aangegeven – terwijl ook aanvrager daarvoor geen redelijke verklaring geeft – waarom de redenen waarom hij indertijd niet heeft willen verklaren – te weten zijn eigen betrokkenheid bij een zgn. rip-deal – op dit moment niet meer aan de orde zijn, terwijl zijn verklaring bovendien slechts inhoudt dat het niet aanvrager is die hem heeft neergestoken en mishandeld. Gelet op het vorenstaande kan de verklaring van X mede in het licht van de door het hof gebezigde bewijsmotivering in haar geheel, niet het voor gegrondverklaring vereiste ernstig vermoeden wekken.
17 oktober 2006
Strafkamer
nr. 01343/06 H
JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 september 2005, nr. 21-001576-05, ingediend door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager - voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang - ter zake van "poging tot medeplegen van zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade", gepleegd op 26 mei 2004, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid indien het Hof bekend zou zijn geweest met de bij de aanvrage gevoegde verklaring van het slachtoffer [...] van 2 februari 2006. Deze verklaring houdt - kort samengevat - in dat [het slachtoffer] en de aanvrager enige tijd samen in de Penitentiaire Inrichting in Zwolle hebben verbleven, dat [het slachtoffer] aldaar vernam dat de aanvrager degene was die is veroordeeld voor de mishandeling van hem op 26 mei 2004 maar dat de aanvrager zeker niet degene is die hem destijds heeft neergestoken en mishandeld, dat hij nooit is opgeroepen voor een spiegel- of fotoconfrontatie en dat hij niet op de hoogte was van de strafzaak tegen de aanvrager.
3.3.1. Het Hof heeft ten laste van de aanvrager - voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang - onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 26 mei 2004 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [het slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg - zich naar de woning waarin die [slachtoffer] zich bevond heeft begeven en zich vervolgens de toegang tot die woning heeft verschaft en vervolgens - die [slachtoffer]:
= met de al dan niet tot vuist gebalde hand en een sierbord tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft geslagen, en
= met de geschoeide voet heeft geschopt tegen het hoofd en tegen het lichaam, en
= met een scherf van dat sierbord naar de keel en de arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3.2. Daartoe heeft het Hof blijkens de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren G.H. Colmar en B. Hinderdael, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 26 mei 2004 werden ter plaatse aangekomen politiemensen in de [a-straat 1] aangesproken door [het slachtoffer]. [Het slachtoffer] had zichtbare verwondingen aan hoofd, armen en benen. Hij verklaarde te zijn mishandeld naar aanleiding van een door hem gepleegde ripdeal. Collega's kregen van een buurtbewoner een papiertje met daarop het kenteken van de auto waarmee de daders zouden zijn vertrokken. Het betrof het kenteken [AA-00-AA] afgegeven voor een groene Volkswagen Golf, die onder andere in gebruik was bij verdachte [aanvrager]. Op 15 juni 2004 verklaarde [het slachtoffer] tegen verbalisanten Colmar en Hinderdael dat hij uit angst voor represailles geen aangifte wenste te doen. Hij deelde mee vier dagen in het ziekenhuis te hebben gelegen.
[b-straat 1] te Enschede zijnde de verblijfplaats van [aanvrager]. [c-straat 1] te Enschede zijnde de woning van [aanvrager]."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik ben de ex-vriendin van [aanvrager]. [Aanvrager] en [getuige 2] zeiden onafhankelijk van elkaar dat zij een Nederlandse jongen hadden neergestoken in een woning in de wijk [...] te Enschede. [Aanvrager] had een kleine schram opgelopen aan zijn neus.
[Getuige 2] was bij deze vechtpartij geweest. [Getuige 2] heeft mij dit een dag later verteld. [Getuige 2] zei tegen mij, dat hij zelf niets gedaan had. [aanvrager] had deze Nederlandse jongen in elkaar geslagen en gestoken. Deze ruzie ging over drugs. De Nederlandse jongen moest iets van € 3000,- betalen aan een vriend van [aanvrager].
[Aanvrager] is de baas van een aantal drugsdealers in Enschede. Hij handelt in cocaïne en heroïne en heeft een hennepkwekerij in zijn woning [c-straat 1] te Enschede. [Betrokkene 6] is gebruiker van harddrugs. Hij werkte voor [aanvrager] als drugskoerier.
[Getuige 2] is een jongen van 18 jaar, die gedwongen wordt drugs voor [aanvrager] te verkopen. Verder heeft [aanvrager] [betrokkene 1] in dienst. [Betrokkene 1] is een Marokkaanse jongen die in de wijk [...] in Enschede woont en 17 jaar oud is. [Aanvrager] heeft verder [betrokkene 2] en [getuige 3] in dienst. Dit is een tweeling die woont in [...] in Enschede. Als u zegt dat zij met de achternaam [...] heten kan dit wel kloppen. [Aanvrager] gaat sinds november 2003 bijna iedere week naar Rotterdam om drugs te kopen. Toen ik erbij was heeft [aanvrager] voor € 1200,- aan drugs gekocht. Ik moest de drugs vaak tussen mijn borsten verstoppen. [betrokkene 9] was een goede klant van [aanvrager]. [Betrokkene 9] werkte ook voor [aanvrager]. Hij is een Turkse man van boven de 30 jaar. Als klanten naar [aanvrager] of een van de loopjongens bellen wordt er niet gesproken over cocaïne of heroïne, maar over "Kahla" Dit is Marokkaans voor bruin of heroïne. Als [aanvrager] zei: "Ik heb geen koffie", dan bedoelde hij dat hij geen heroïne in voorraad had. Als hij zei: "Ik heb wel melk", dan bedoelde hij dat hij wel cocaïne in voorraad had. Er werd ook vaak niets gezegd. Dan werd er alleen een plaats afgesproken waar men elkaar zou ontmoeten. Er werd vaak afgesproken bij een garage, een school in de buurt van de Rembrandtlaan of het station in Enschede. Een aantal klanten van [aanvrager] zijn [betrokkene 3], een jonge vrouw, [betrokkene 4] en zijn vriendin [betrokkene 5], [betrokkene 4] heeft ook voor [aanvrager] gewerkt. Ook [betrokkene 7] is een vaste klant van [aanvrager]. Een oude vrouw genaamd [betrokkene 10] komt geregeld bij [aanvrager] voor drugs."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"In de maand mei 2004, de exacte datum weet ik niet, heb ik voor het laatst contact gehad met [aanvrager]. [Aanvrager] riep mij en zijn vriendin toe dat hij door de politie werd gezocht omdat hij iemand had mishandeld. Hij zei dat hij iemand kapot had geslagen. Hij vertelde mij dat dit een Hollandse gast was geweest. Hij had die gast in elkaar geslagen omdat hij problemen had met een vriend van hem.
Ik ben maart of april 2004 benaderd door [aanvrager]. Toen [aanvrager] mij aansprak woonde hij aan de [c-straat 1] te Enschede. Hij vroeg of ik cocaïne voor hem wilde verkopen. Ik ben toen voor hem gaan dealen. Ik heb ongeveer 15 bolletjes verkocht. Ik mocht per 10 verkochte bolletjes twee bolletjes zelf houden. Deze bolletjes verkocht ik voor € 20,- per stuk."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"De man die neergestoken was, had niet betaald voor een hoeveelheid soft drugs."
e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"De groene Volkswagen Golf was van een vriend van mij. Ik reed regelmatig in deze auto."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5]:
"Op 24 mei 2004 kwam [het slachtoffer] bij mij aan de deur aan de [a-straat 1] te Enschede. [Het slachtoffer] is een neef van mij. Hij zocht onderdak omdat hij problemen had. Dinsdag 25 mei 2004 (het hof leest 26 mei 2004) werd er aan de voordeur geklopt. Ik ben naar de voordeur gelopen en heb de deur geopend. Er stonden twee getinte mannen voor de deur. Ze vroegen waar die lange was. De mannen duwden mij aan de kant en gingen op zoek naar [het slachtoffer]. Ze vonden [het slachtoffer] in de slaapkamer. Ik hoorde de mannen tegen [het slachtoffer] schreeuwen: "Waar is de weed"? [Het slachtoffer] zei dat hij geen weed had. Een van de beide mannen begon [het slachtoffer] te slaan en te schoppen. De man sloeg [het slachtoffer] met huisraad van mij. Hij pakte onder andere een sierbord van mij en sloeg dat stuk op het hoofd van [het slachtoffer]. De man probeerde [het slachtoffer] met een scherf van het bord in zijn keel te steken. Ik zag dat [het slachtoffer] met zijn arm zijn keel probeerde te beschermen. De man stak [het slachtoffer] met een scherf van het bord in zijn arm. De man die stond te kijken liep weg en kwam even later terug met een honkbalknuppel. In de tijd dat de man mijn flat had verlaten, zag [het slachtoffer] kans zich te bevrijden door terug te slaan. Hij vluchtte naar het balkon en schreeuwde: "Help ik word vermoord". De man die sloeg, had een getinte huidskleur, was ongeveer 176 cm lang, normaal postuur, kort zwart haar en was ongeveer 25 jaar."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
"Ik woon in de [a-straat 2] te Enschede. Ik weet de exacte datum niet meer, als u zegt dat het 26 mei 2004 was, kan het kloppen. Ik was die avond thuis. Ik hoorde [het slachtoffer], de neef van mijn bovenbuurman [getuige 5], roepen: "Help, ze vermoorden mij".
[Betrokkene 12] heeft het kenteken van de auto waarin de mannen stapten opgelezen en ik heb het genoteerd. Ongeveer een week na het voorval sprak ik de mij bekende [betrokkene 11]. Hij zat in een groene Volkswagen Golf, dezelfde auto waarin de mannen wegreden na de mishandeling. Hij vroeg mij of ik nog wat meegekregen had van de mishandeling bij mij in de flat. Ik heb hem gezegd dat ik na de mishandeling twee mannen de flat heb zien verlaten. Hij vroeg mij of ik hen niet had herkend. Ik antwoordde hem dat ik ze niet herkend had. Hij zei: "wat gek, dat was ik". De foto die u mij toont betreft de man waarover ik verklaar en die ik [betrokkene 11] noem.
En voorts als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
De getuige werd een foto getoond van [aanvrager]."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door opsporingsambtenaar M.S. Groot Uilen, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 26 mei 2004 bezocht ik het slachtoffer [...] in het MST Ziekenhuis te Enschede. Dr. Sauer vertelde dat de verwondingen van [het slachtoffer] bestonden uit oppervlakkige snijwonden op zijn linkerbovenbeen en arm. Zijn neus was waarschijnlijk gebroken en over zijn gehele lichaam had hij kleinere verwondingen."
3.3.3. In het verkorte arrest heeft het Hof onder het hoofd "Bewezenverklaring" overwogen:
"Het slachtoffer heeft uit angst voor represailles geen aangifte durven te doen tegen verdachte en wijst zelf ene "[betrokkene 13]" aan als de dader. De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat [het slachtoffer] in zijn woning is mishandeld en de getuige [getuige 4] die de beide daders van de mishandeling heeft zien vertrekken, kent zowel het slachtoffer [...] als verdachte. Het feit dat [getuige 4] de verdachte niet heeft herkend wordt naar het oordeel van het hof afdoende verklaard door het feit dat hij zijn contactlenzen niet in had. Voorts komt het motief voor de mishandeling dat [het slachtoffer] tegen de verbalisant Groot Ulen heeft genoemd, te weten een rip-deal, overeen met het motief dat verdachte tegen de getuige [getuige 1], en [getuige 2] heeft genoemd.
Door en namens verdachte is de betrouwbaarheid betwist van de getuigen die belastende verklaringen hebben afgelegd met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde nu -kort weergegeven- het verklaringen van horen zeggen zijn die niet met elkaar overeenkomen, ter terechtzitting in eerste aanleg zijn ingetrokken en door dealers en drugsgebruikers zijn afgelegd die mogelijk liegen om hun eigen hachje te beschermen.
Het hof overweegt hieromtrent in het algemeen dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3] ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde weliswaar verschillen vertonen die ten aanzien van de getuigen [getuige 2] of [getuige 3] mogelijk zijn ontstaan doordat zij een eigen aandeel ontkennen. Al deze getuigen verklaren echter onafhankelijk van elkaar dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat hij de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De door de raadsvrouw genoemde verschillen zijn niet van dusdanige aard dat hierdoor aan de betrouwbaarheid van die verklaringen moet worden getwijfeld. Dat de getuigen [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3] hun verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg hebben ingetrokken wordt afdoende verklaard door de bedreigingen door of namens verdachte gedaan. Voorts is ook de getuige [getuige 1] ernstig bedreigd, maar zij heeft desondanks consistent verklaard. Het hof acht voormelde bedreigingen aannemelijk, nu de vier getuigen hiervan afzonderlijk van elkaar melding hebben gemaakt, de CIE is geïnformeerd over de bedreiging van de getuige [getuige 1] en verdachte ook ter terechtzitting in eerste aanleg ten aanzien van haar bedreigingen heeft geuit. Voorts blijkt uit het dossier dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] later hebben verklaard dat zij ter terechtzitting in eerste aanleg een meinedige verklaring hebben afgelegd en dat de bij de politie afgelegde verklaringen juist zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof de verklaringen van de getuigen betrouwbaar. Dat het verklaringen van horen zeggen betreft, doet hier niet aan af.
Gelet op de overeenkomst met de verklaringen van de overige drie getuigen acht het hof niet aannemelijk dat de getuige [getuige 1], de voormalige partner van verdachte, uit wraak wegens relatieproblemen onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Dat zij verdachte ook na het afleggen van de belastende verklaringen is blijven bezoeken, kan niet als een aanwijzing voor het afleggen van onjuiste verklaringen worden opgevat.
De getuige [getuige 4] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij een belastende verklaring tegen verdachte heeft afgelegd omdat hij door de politie onder druk was gezet. Nu uit deze verklaring blijkt dat de politie [getuige 4] na een aanhouding wegens winkeldiefstal heeft vrijgelaten en pas twee dagen daarna over het onderhavige feit heeft ondervraagd, dient hieraan naar oordeel van het hof geen waarde te worden gehecht. Dit geldt te meer nu de getuige dit heeft verklaard als onderdeel van zijn meinedige verklaring.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat er sprake is van een poging tot zware mishandeling. Immers zowel het slachtoffer als de getuige [getuige 5] hebben verklaard dat het slachtoffer met huisraad is geslagen, een bord op zijn hoofd is stukgeslagen en dat met één van de scherven onder meer in de richting van zijn hals, een kwetsbaar deel van het lichaam, is gestoken. Het slachtoffer heeft deze steek met zijn arm kunnen afweren. Daarom is het feit dat het slachtoffer niet zwaarder gewond is geraakt, slechts aan het handelen van het slachtoffer te danken. Voorts is de ene dader in opdracht van de ander een mes gaan halen, maar de laatste kwam terug met een honkbalknuppel. Doordat het slachtoffer inmiddels kans had gezien naar het balkon te vluchten en alarm te slaan, moesten de daders hun aanval afbreken voordat van dit wapen gebruik kon worden gemaakt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen."
3.4. [Het slachtoffer] is het slachtoffer geweest van door anderen jegens hem uitgeoefend geweld op 26 mei 2004.
Hij heeft daarvan, naar het Hof heeft vastgesteld, geen aangifte durven doen. De bij de aanvrage overgelegde brief behelst een daarvan afwijkende verklaring van [het slachtoffer] voor het feit dat hij geen aangifte heeft gedaan. Daarbij wordt echter niet aangegeven - terwijl ook de aanvrager daarvoor geen redelijke verklaring geeft - waarom de redenen op grond waarvan [het slachtoffer] indertijd niet heeft willen verklaren - te weten zijn eigen betrokkenheid bij een zgn. rip-deal - op dit moment niet meer aan de orde zijn, terwijl zijn verklaring bovendien slechts inhoudt dat het niet de aanvrager is die hem heeft neergestoken en mishandeld.
Gelet op het vorenstaande kan de verklaring van [het slachtoffer] mede in het licht van de door het Hof gebezigde bewijsmotivering in haar geheel, niet het ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 17 oktober 2006.