HR, 19-09-2006, nr. 02801/05
ECLI:NL:HR:2006:AX9410
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-09-2006
- Zaaknummer
02801/05
- LJN
AX9410
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX9410, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑09‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX9410
ECLI:NL:HR:2006:AX9410, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX9410
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Verbeterde lezing door HR van bewezenverklaring. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en in aanmerking genomen dat het hof blijkens de strafmotivering het strafrechtelijke verwijt heeft gegrond op de actieve en onmisbare rol van verdachte bij de vervaardiging van amfetamine, heeft het hof kennelijk bij vergissing in de bewezenverklaring de woorden “en verkocht en afgeleverd” opgenomen. HR leest bewezenverklaring verbeterd.
Nr. 02801/05
Mr Machielse
Zitting 20 juni 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft de verdachte bij arrest van 25 oktober 2004 ter zake van medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 (oud), eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk.(1)
2. Mr. S.O. Roosjen, advocaat te Drachten, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr G. Meijers, advocaat te Amsterdam, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1. Het eerste middel klaagt erover dat het recht van verdachte op een behandeling van zijn zaak binnen de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden, nu tussen het instellen van het beroep in cassatie en de ontvangst van de stukken ter griffie van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken.
3.2. Namens de verdachte is op 4 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 12 oktober 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de door de Hoge Raad op acht maanden bepaalde inzendtermijn met drie maanden en acht dagen is overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
4.1. Het tweede middel richt zich tegen de bewezenverklaring. Ten eerste zou uit de bewijsmiddelen niet kunnen worden afgeleid dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij het verkopen en afleveren van amfetamine.
4.2. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 augustus tot 9 oktober 2001 te Boerakker, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine."
4.3. Het Hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
(1) een proces-verbaal van relaas d.d. 14 mei 2002 van verbalisanten Roelofs en Koopman, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 6 maart 2002 werd de locatie [a-straat 1], woonhuis en opstallen, te Boerakker doorzocht. Onder meer het volgende werd daar aangetroffen:
- een geheel professioneel ingericht amfetaminelaboratorium
- een partij amfetamine (oranje substantie), meer dan 14 kilo
Voornoemde goederen werden aangetroffen in een schuur (in gebruik bij [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte]).
Hiervan (van de oranje substantie, zo begrijpt het hof) werd een monster (kenmerk A/0/2/2/3) genomen en voor onderzoek verzonden naar het NFI.
(2) Een deskundigenrapport van het NFI van 10 april 2002, onder meer inhoudende:
Het onderzoeksmateriaal, ontvangen op 15 maart 2002 van de regiopolitie Drenthe, te weten een monster oranje substantie met het kenmerk A/0/2/2/3, bevat amfetamine. Amfetamine is vermeld op lijst 1 sub D, behorende bij de Opiumwet.
(3) een verklaring van 25 maart 2002 van [betrokkene 2], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Rond maart / april kwam [betrokkene 3] bij mij op de [a-straat 1] te Boerakker, samen met drie mannen. Het ging om [betrokkene 1], een [...] genaamd [verdachte], dit zou een bijnaam zijn, en [betrokkene 4]. Deze drie mannen waren op zoek naar een ruimte. Ik voelde wel aan wat de bedoeling was, het maken van verdovende middelen. [Verdachte] werd aan mij voorgesteld als de man die het spul moest gaan maken. [Betrokkene 1] ken ik als de organisator van het maken van speed bij mij in de schuur. Op aanwijzing van [verdachte] heb ik de laboratoriumruimte afgetimmerd en ingericht. Vanaf juli/augustus 2001 was het laboratorium klaar. Daarna heeft [verdachte] in het laboratorium gewerkt. [...] (het hof begrijpt: betrokkene 5) is de verkoper van [betrokkene 1].
(4) een verklaring van 15 april 2002 van [betrokkene 2], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
U laat mij drie fotografische afbeeldingen zien. Ik herken [verdachte]. Deze man noemde ik [verdachte]. Hij was in eerste instantie de laborant van het lab in Boerakker. Ik heb hem ook wel eens bij het werk in het lab geassisteerd.
(5) een proces-verbaal van relaas d.d. 15 april 2002 van verbalisant Van der Schaaf, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Tijdens het verhoor van verdachte [betrokkene 2] op 15 april 2002 liet ik hem een drietal foto's zien, waaronder de politiefoto van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats]. Verdachte herkende met 100% zekerheid de man die hij [verdachte] noemt.
(6) een verklaring van 9 april 2002 van [betrokkene 1], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb de locatie in Boerakker uitgekozen voor een laboratorium. Ik heb dat besproken met [...] (de medeverdachte [betrokkene 2], zo begrijpt het hof). Een persoon waarvan ik wist dat deze kennis had van het proces voor het maken van amfetamine heeft in dit laboratorium gewerkt. De persoon was volgens mij van [buitenlandse] afkomst. Hij werd [verdachte] genoemd. [Betrokkene 5] leverde 90% van de BMK voor de productie van amfetamine. De andere 10% werd door [verdachte] geleverd. De amfetamine die in het laboratorium werd geproduceerd ging naar [betrokkene 5]. Hij verkocht het dan weer. [Betrokkene 2] vervoerde de speed naar [betrokkene 5].
(7) een verklaring van 19 april 2002 van [betrokkene 1], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
U toont mij een foto. De persoon die op deze foto staat, is de persoon die ik in mijn vorige verklaringen een [...], genaamd [verdachte], heb genoemd. Ik herken deze persoon voor 100%. Dit is de persoon die in het laboratorium aan de [a-straat] te Boerakker, amfetamine heeft gemaakt, dan wel geproduceerd.
OPMERKING VERBALISANTEN:
Aan de verdachte werd een politiefoto getoond. Op deze foto staat afgebeeld:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats]
(8) een verklaring van 18 april 2002 van [betrokkene 5], onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik herinner me dat [verdachte] het produceren op het lab in Boerakker zou leren aan [...] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]).
(9) een verklaring van 23 april 2002 van verdachte, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik zit vast sinds oktober 2001.
4.4. Uit de bewijsmiddelen kan het bereiden van amfetamine door verdachte genoegzaam blijken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat anderen dan verdachte de bewezenverklaarde handelingen verkopen en afleveren feitelijk hebben verricht. Dat wil nog niet zeggen dat verdachte daar als medepleger niet strafrechtelijk medeverantwoordelijk voor zou kunnen worden geacht, indien uit de bewijsmiddelen zou kunnen volgen dat de samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten nauw en volledig is geweest, bijvoorbeeld als verdachten als organisatie met een afgesproken rolverdeling opereerden.(2) Die mogelijkheid wordt echter de pas afgesneden door 's Hofs overweging in de strafmotivering dat verdachte geen onderdeel heeft uitgemaakt van de organisatie maar dat hij slechts in opdracht werkte van (enkele van) zijn mededaders.
Gezien die overweging moet ervan uitgegaan worden dat het Hof abusievelijk heeft verzuimd het verkopen en afleveren in de bewezenverklaring weg te strepen. Ik stel voor dat de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd leest zodat aan de klacht de feitelijke grondslag komt te ontvallen.
4.5. Voorts wordt in het middel betoogd dat het als bewijsmiddel 1 gebruikte proces-verbaal, waarbij het aantreffen van het laboratorium op 6 maart 2002 wordt gerelateerd, niet redengevend kan zijn voor het bewijs nu het Hof tevens als bewijsmiddel 9 heeft gebezigd de verklaring van verdachte dat hij sinds oktober 2001 vastzat.
Mijns inziens gaat de redengevendheid van het betwiste bewijsmiddel niet verder dan dat verbalisanten op 6 maart 2002 zelf hebben kunnen vaststellen dat op de locatie [a-straat 1] een professioneel amfetaminelaboratorium was ingericht. Aldus bevestigt dit bewijsmiddel de als bewijsmiddel (3) gebruikte verklaring van [betrokkene 2], inhoudende dat hij (op aanwijzing van [verdachte] (verdachte, AM)) de laboratoriumruimte heeft afgetimmerd en ingericht. Aldus bezien is de bewezenverklaring niet ontoereikend gemotiveerd.
Ook deze klacht faalt.
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel vergt een correctief optreden van Uw Raad, waarna het in zijn geheel faalt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde sanctie, met zodanige vermindering van de sanctie dat de inbreuk op verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn in voldoende mate wordt gecompenseerd.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de zaak onder nummer 02802/05, in welke zaak ik heden eveneens concludeer.
2 Vgl. HR 17 november 1981, NJ 1983, 84 (containerdiefstal) en HR 24 januari 1995, NJ 1995, 352.
Uitspraak 19‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Verbeterde lezing door HR van bewezenverklaring. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en in aanmerking genomen dat het hof blijkens de strafmotivering het strafrechtelijke verwijt heeft gegrond op de actieve en onmisbare rol van verdachte bij de vervaardiging van amfetamine, heeft het hof kennelijk bij vergissing in de bewezenverklaring de woorden “en verkocht en afgeleverd” opgenomen. HR leest bewezenverklaring verbeterd.
19 september 2006
Strafkamer
nr. 02801/05
SM/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 25 oktober 2004, nummer 24/001392-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Assen van 13 december 2002 - de verdachte ter zake van "medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 (oud), eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging zal vernietigen, de opgelegde sanctie zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 4 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 12 oktober 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte betrokken is geweest bij het verkopen en afleveren van amfetamine.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij in de periode van 1 augustus tot 9 oktober 2001 te Boerakker, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende Amfetamine."
4.3. Het Hof heeft de oplegging van de straf als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte is gedurende een periode van enige maanden betrokken geweest bij de productie van amfetamine. Samen met anderen werkte hij in een tamelijk professioneel draaiend laboratorium in Boerakker waarin productie van amfetamine (speed) op aanzienlijke schaal mogelijk bleek. Verdachte was in hoofdzaak verantwoordelijk voor het bereiden van de stof en speelde derhalve een actieve en onmisbare rol in het geheel. Van amfetamine (speed) is bekend dat het de volksgezondheid ernstig in gevaar kan brengen. Door aldus te handelen heeft verdachte de maatschappij indirect aan dit gevaar blootgesteld. Tevens heeft hij een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele circuit waarbinnen de handel in verdovende middelen plaatsvindt. Uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 augustus 2004 blijkt bovendien dat verdachte zich vaker schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een soortgelijk feit.
Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat verdachte geen onderdeel heeft uitgemaakt van de organisatie. Hij werkte slechts in opdracht van (enkele van) zijn mededaders. Daarnaast is het hof van oordeel dat de duur van het proces in deze zaak onwenselijk lang is geweest. Gelet op het voorgaande acht het hof de gevangenisstraf zoals in eerste aanleg opgelegd passend, zij het dat het hof een gedeelte voorwaardelijk zal opleggen."
4.4. Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en in aanmerking genomen dat het Hof blijkens de strafmotivering het strafrechtelijke verwijt heeft gegrond op de actieve en onmisbare rol van de verdachte bij de vervaardiging van de amfetamine, heeft het Hof kennelijk bij vergissing in de bewezenverklaring de woorden "en verkocht en afgeleverd" opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring in die zin verbeterd, zodat dit middelonderdeel feitelijke grondslag mist en derhalve niet tot cassatie kan leiden.
4.5. Voor het overige kan het middel evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en twee weken waarvan drie maanden voorwaardelijk beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 19 september 2006.