HR, 05-09-2006, nr. 01937/05
ECLI:NL:HR:2006:AW0394
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-09-2006
- Zaaknummer
01937/05
- LJN
AW0394
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AW0394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑09‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AW0394
ECLI:NL:HR:2006:AW0394, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑09‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW0394
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑09‑2005
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2006/374
Conclusie 05‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Opzet op bijstandsfraude. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan – zoals het hof in zijn nadere bewijsoverweging tot uitdrukking heeft gebracht – volgen dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het werkelijke aantal door haar echtgenoot bij een horecagelegenheid gewerkte uren niet in de mede door haar ondertekende inkomstenformulieren was opgegeven. Nadere motivering behoeft evenwel 's hofs oordeel dat, zoals onder 1 is bewezenverklaard, verdachte heeft gehandeld “met het oogmerk om aldus voor zichzelf en voor haar mededader bijstand of hogere bijstand te verkrijgen”. Gelet op het verweer (echtgenoot regelde alles, verdachte die de Nederlandse taal niet machtig is, tekende enkel zonder er meer van te begrijpen dan dat dat nodig was om een uitklering te krijgen) schiet ook de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde opzet (opzettelijk niet de benodigde gegevens verstrekken die van belang waren voor de vaststelling van het recht op de uitkering) tekort.
Nr. 01937/05
Mr. Knigge
Zitting: 4 april 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem vrijgesproken van het haar primair tenlastegelegde en wegens A "medeplegen van in strijd met de waarheid enig gegeven verzwijgen om voor zichzelf hogere bijstand te verkrijgen, meermalen gepleegd" en B "medeplegen van in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de teruggave gelast van de in de bestreden uitspraak genoemde voorwerpen.
2. Deze zaak hangt samen met die onder nummer 01938/05, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens de verdachte heeft mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde feiten niet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen, met name niet waar het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte met (voorwaardelijk) opzet heeft nagelaten de Sociale Dienst (volledig) te informeren.
5. Ten laste van de verdachte is in de bestreden uitspraak onder A bewezenverklaard dat:
"zij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 2 oktober 2001 in de gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander (te weten haar partner [medeverdachte 1]), (telkens) voor de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zwolle, (telkens) door verdachtes mededader gewerkte uren en/of (telkens) een deel van door verdachtes mededader gewerkte uren voor horecagelegenheid "[A]" te [plaats] heeft verzwegen, (telkens) met het oogmerk om aldus voor zichzelf en voor haar mededader bijstand of hogere bijstand te verkrijgen."
En onder B dat:
"zij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2001 tot en met 22 april 2003 in de gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (te weten haar partner [medeverdachte 1]), meermalen, (telkens) in strijd met een haar en/of haar mededader bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit (telkens) kon strekken tot bevoordeling van zichzelf en haar mededader, terwijl verdachte en haar mededader (telkens) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens (telkens) van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en haar mededader of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten (telkens) een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet, dan wel (telkens) voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met haar mededader, althans alleen, opzettelijk (telkens) niet door verdachtes mededader gewerkte uren en/of een deel van de door verdachtes mededader gewerkte uren voor horecagelegenheid "[A]" te [plaats] opgegeven aan, althans verzwegen, voor de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zwolle."
6. Aandacht verdient dat het in casu niet gaat om het opgeven van te weinig inkomen. Tenlastegelegd en bewezenverklaard is uitsluitend het niet opgeven van verrichte werkzaamheden. Dat het om betaalde werkzaamheden ging, blijkt uit de bewijsmiddelen niet. Daarvan mag dus ook in cassatie niet worden uitgegaan.(1) De vraag is daarom of verdachte geweten heeft dat haar man onbetaalde werkzaamheden in [A] verrichtte en begrepen heeft dat deze werkzaamheden op het formulier vermeld hadden moeten worden.(2)
7. Het Hof heeft tot het bewijs van de bewezenverklaarde feiten de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
(I) een proces-verbaal van relaas van de opsporingsambtenaar J.A. Roossien van 2 juni 2003, waarin deze voor zover hier van belang het volgende verklaart:
- verdachten ontvingen met ingang van 10 juni 1996 een uitkering naar de norm 'echtpaar';
- op 2 augustus 1999 heeft [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard eigenaar te zijn van restaurant "[A]" te [plaats];
- op 9 augustus 2001 was [medeverdachte 1] met een bestelauto met daarop het opschrift "Pizzeria eetcafé [A]" betrokken bij een ongeval;
- uit waarnemingen van de Sociale Recherche in de periode van 2 september 2002 tot 7 januari 2003 bleek dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van een bestelauto met het opschrift "Pizzeria eetcafé [A]", voorzien van het kenteken [AA-00-BB] en dat hij deze auto placht te parkeren nabij zijn woning;
- uit deze waarnemingen bleek voorts dat [medeverdachte 1] buiten de door hem aangegeven uren aanwezig was / werkzaam was in het eetcafé "[A]" in [plaats];
- uit observaties in de periode 20 januari 2003 tot 20 april 2003 bleek dat verdachte [medeverdachte 1] vijf dagen per week aanwezig was in eetcafé "[A]". Op maandagen en dinsdagen was hij alleen in de zaak. Hij opende en sloot diverse keren het eetcafé. Ook in deze periode maakte hij gebruik van meergenoemde bestelauto;
- in de periode van 6 februari 2003 tot 7 maart 2003 werkte [medeverdachte 1] circa 148, 5 uur in "[A]";
- uit onderzoek bleek dat deze werkzaamheden en de inkomsten daaruit niet volledig aan Sociale Zaken van de Gemeente Zwolle, noch aan de Belastingdienst en het GAK waren opgegeven.
(II) een proces-verbaal van de opsporingsambtenaren J.A. Roossien en G. de Haan van 22 april 2003, inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik weet dat mijn man een pizza en een shoarma zaak heeft gehad in [plaats]. Dit liep niet zo goed en hij heeft de zaak verkocht. Mijn man regelde dit.
Ik weet niet meer wanneer mijn man naar [plaats] is gegaan om te gaan werken bij [A] in [plaats]. Volgens mij een jaar geleden ofzo.
Hij gaat 's middags nadat hij wakker is geworden weg.
Hij komt de volgende ochtend meestal terug.
Hierna gaat hij slapen.
Mijn man rijdt weleens in de bestelauto van restaurant [A].
Ik vraag niet aan mijn man hoeveel hij verdient en wat hij met het geld doet. Ik krijg weleens wat extra geld voor kleding e.d. als dit nodig is."
(III) het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de Rechtbank Zwolle van 6 januari 2004, inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb die inkomstenformulieren inderdaad mede-ondertekend. Ik wist een beetje wat er op de formulieren stond."
(IV) een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Sv, zijnde een zogenoemd inkomstenformulier ABW van de gemeente Zwolle, betreffende de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 januari 1999,(3) gesteld op naam van [medeverdachte 1], gedagtekend en ondertekend door [medeverdachte 1] en de verdachte(4), waarop achter de vraag "Zijn er inkomsten of is er een wijziging ten aanzien van werkgever?" is aangekruist: "nee". Tevens bevat dit formulier boven de dagtekening en handtekeningen de tekst:
"Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) de hiervoor gevraagde gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en kennis te hebben genomen van de aan de achterzijde vermelde informatie. Bovendien zijn geen omstandigheden, werkzaamheden of inkomsten verzwegen, waardoor in het geheel geen of minder uitkering zou zijn verstrekt, wanneer de afdeling Sociale Zaken daar van op de hoogte zou zijn geweest."
(V) een soortgelijk geschrift als onder (IV) vermeld, voor de periode van 1 april 2001 tot en met 30 april 2001, gesteld op naam van de verdachte, gedagtekend en ondertekend door verdachte en [medeverdachte 1], waarop is ingevuld dat er in de maand maart 2001 ƒ 150 bij "[A]" is verdiend.
(VI) een soortgelijk geschrift als onder (IV) en (V) vermeld, voor de periode van 1 april 2003 tot en met 30 april 2003, gesteld op naam van [medeverdachte 1], gedagtekend en ondertekend door [medeverdachte 1] en de verdachte, waarop is ingevuld dat er in de voorgaande maand € 115,01 bij "[A]" is verdiend.
8. Het Hof heeft aan de bewezenverklaring voor zover hier van belang de volgende nadere bewijsoverweging gewijd:
"Overwegingen omtrent het (voorwaardelijk) opzet
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte had geen idee van wat haar man deed of vanuit de uitkeringsgedachte mocht doen en evenmin wist zij precies wat zij ondertekende en moest ondertekenen terwijl haar dat ook niet is uitgelegd. De man van verdachte was wel vaker van huis, maar aan haar werd door hem dan nooit verteld waar hij heen ging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting er in de onderhavige zaak sprake is van tenminste voorwaardelijk opzet van verdachte.
Uit de observaties, gedaan door de politie, is onder andere gebleken dat een bestelauto met daarop het opschrift Pizzeria eetcafé "[A]" in de straat stond geparkeerd in de nabijheid van de woning van verdachte. De man van verdachte gebruikte deze auto veelvuldig in de weekenden en de (late) avonduren. Op de dagen dat verdachte werkte was hij dan ook gedurende langere tijd van huis. Gelet op het vorenstaande kan het niet anders dan dat verdachte heeft beseft dat - minst genomen - de aanmerkelijke kan bestond dat haar man (aanzienlijk) meer uren bij "[A] heeft gewerkt dan aan de Sociale Dienst werd opgegeven op het mede door haar ondertekende formulier."
9. Het ter terechtzitting gevoerde verweer waarop het Hof doelt, houdt blijkens de aan het proces-verbaal van de zitting van 23 december 2004 gehechte pleitnotitie, onder meer het volgende in:
"Bij de aanvraag om een uitkering is [verdachte] niet aanwezig geweest. Alleen haar man is geweest. Vast staat ook dat zij toen nog geen althans onvoldoende Nederlands sprak en dat ook thans nog gebrekkig is. (ABW rapportformulier p. 1.2 strafdossier). Ook daarna is het steeds de man die de fysieke contracten heeft en de vrouw laat tekenen. Dat blijkt ook uit haar verklaringen (O.M. pag. 5.3 e.v. van het strafdossier) en het feit dat zij zelfs in april 2003 nog met behulp van een tolk moest worden gehoord. De regels en voorwaarden zijn haar derhalve nimmer door de sociale dienst uitgelegd of ter hand gesteld. Niet persoonlijk en evenmin in het Turks. Zij zegt ook: "Mijn man vertelt mij niets" en "...inkomstenformulieren voor Sociale Zaken vult mijn man in en ondertekent deze ook. Ik onderteken deze formulieren ook. Ik weet niet waarom ik dit moet [d]oen, maar mijn man zegt dat ik daar moet ondertekenen en dan doe ik dat ook. Ik weet alleen dat als ik geen handtekening zet, we geen uitkering krijgen."
Het komt er dus op neer dat [verdachte] geen idee had wat haar man deed of vanuit de uitkeringsgedachte mocht doen en evenmin wist wat zij nou precies ondertekende en moest ondertekenen terwijl haar dat ook niet is uitgelegd."
10. Het Hof heeft - gelet op het gebruik voor het bewijs van de door haar ondertekende formulieren en op het slot van de onder 8 weergegeven bewijsoverweging - kennelijk geoordeeld dat het onder A en B bewezenverklaarde, telkens meermalen gepleegde verzwijgen samenviel met het ondertekenen (en doen inleveren) van de inkomstenformulieren.(5) Dat ondertekenen leverde kennelijk het relevante moment op waarop het verzwijgen telkens opnieuw werd gepleegd.(6) In dit licht bezien bevreemdt het enigszins dat het Hof heeft vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrift. Hoewel deze vrijspraak niet nader is gemotiveerd, lijkt het - in het licht van het gevoerde verweer - aannemelijk dat de vrijspraak berust op onvoldoende (overtuigend) bewijs voor opzet. Maar als dat de verklaring is, valt niet goed te begrijpen dat het Hof het subsidiair tenlastegelegde - waarvoor evenzeer opzet is vereist - wel bewezen heeft verklaard. Ik laat dit punt verder rusten.
11. Verdachtes als bewijsmiddel twee opgenomen verklaring houdt in dat haar man doorgaans 's middags wakker werd en dan het huis verliet om pas de volgende ochtend weer thuis te komen. Verder wist zij dat hij de beschikking had over een bestelauto van restaurant "[A]". Verdachte gaf zijn vrouw voorts in voorkomende gevallen wat extra geld. En dat alles gedurende een periode vanaf, volgens opgave van de verdachte, in ieder geval het jaar voorafgaand aan 22 april 2003. Uit de bewijsmiddelen kan verder worden opgemaakt dat verdachtes man in ieder geval reeds sinds 2 augustus 1999 voor "[A]" werkzaam was. Hij heeft toen zelfs verklaard de eigenaar van het etablissement te zijn. De als bewijsmiddel drie opgenomen verklaring van de verdachte houdt in dat zij "een beetje [wist] wat er op de formulieren stond."
12. Uit deze vaststellingen heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar man meer uren voor "[A]" werkte dan het aantal van 3,5 uur dat hij aan de afdeling Sociale Zaken had opgegeven. Daarmee is het vereiste opzet echter nog niet gegeven. Want de vraag blijft of de verdachte heeft begrepen (al was het maar in de vorm van voorwaardelijk opzet) dat zij en haar man verplicht waren deze meer gewerkte, onbetaalde uren op te geven.(7) Aan dit onderdeel van het verweer gaat het Hof wel erg gemakkelijk voorbij. Ik merk daarbij op dat - anders dan het slot van 's Hofs bewijsoverweging suggereert - op de formulieren die de verdachte ondertekende, niet stond vermeld hoeveel uren verdachtes man had gewerkt. Alleen de inkomsten uit de werkzaamheden bij "[A]" waren opgegeven, en dat die opgave onjuist was blijkt uit de bewijsmiddelen als gezegd niet. Ik merk daarbij voorts op dat de brief (met opgave van uren) die verdachtes man op 7 november naar Sociale Zaken stuurde, niet door de verdachte is ondertekend, terwijl uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat zij met de inhoud daarvan op de hoogte was. Ik merk tenslotte op dat de aan dit onderdeel van het verweer ten grondslag gelegde feiten - kort gezegd dat zij zelf nimmer van Sociale Zaken uitleg heeft gehad over haar verplichtingen op dit punt, dat zij uiterst gebrekkig Nederlands spreekt en dat haar man haar nooit iets vertelt(8) - door het Hof in het midden zijn gelaten en in cassatie derhalve voor juist moeten worden gehouden. Dit alles in aanmerking genomen meen ik dat beide bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed.
13. Het middel slaagt.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Ik merk daarbij op dat het Hof in de zaak van verdachtes mededader (haar man) kennelijk geloof heeft gehecht aan de als bewijsmiddel 2 gebezigde ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachtes man waarin deze verklaart dat hij weliswaar "vaker" in [A] werkte, maar slechts voor 5 tot 6 uur kreeg uitbetaald (150 gulden in de maand). Dat bedrag aan inkomsten komt overeen met hetgeen op de formulieren is ingevuld.
2 Opgave van alle (dus ook onbetaalde) werkzaamheden is vereist om te kunnen controleren of daarmee (eventueel fictief) inkomen wordt vergaard en daarnaast om te kunnen beoordelen of die werkzaamheden de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt niet verminderen. Vgl de conclusie van Jörg bij HR 13 mei 2003, NJ 2003, 472.
3 Deze periode betreft klaarblijkelijk de periode waarover bijstand wordt, althans zal worden genoten. Men dient op het formulier de relevante gegevens betreffende de voorgaande maand in te vullen.
4 Verdachte heeft twee van de drie tot het bewijs gebezigde inkomstenformulieren ondertekend met de naam [betrokkene 1]. Gelet op de onder de bewuste namen ([betrokkene 1] en [verdachte]) vermelde geboortedata en de overige inhoud van het dossier betreft het echter driemaal dezelfde persoon (de verdachte).
5 Daarbij heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk aangenomen dat er meer inkomstenformulieren onjuist zijn ingevuld dan de drie die onder de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
6 Vgl. NLR, aant. 4 bij art. 227b Sr, dat onder verwijzing naar de MvT bij dit artikel vermeldt dat het gaat om het tijdstip waarop de informatie behoort te worden verstrekt, en De Hullu, Materieel strafrecht, 2e, p. 514, met verwijzing naar HR 16 december 1975, NJ 1976, 254.
7 Dit "boze" opzet ligt besloten in het oogmerk om hogere bijstand te verkrijgen (feit A), en in het opzettelijk nalaten te verstrekken van gegevens waarvan de verdachte weet dat ze van belang zijn (feit B). Een complicerende factor is nog dat het Hof ten aanzien van feit B geen keuze heeft gemaakt tussen weten en redelijkerwijs moeten vermoeden. De vraag is hoe zich dit verhoudt tot de bewijsoverweging waarin voor opzet wordt geopteerd. Voor de beoordeling van het middel maakt het uiteindelijk niet veel uit, omdat voor beide alternatieven (dus ook voor het weten) bewijs moet zijn, terwijl men zich bovendien kan afvragen of de bewezenverklaring van het "redelijkerwijs moeten weten" in het licht van het aangevoerde voldoende met redenen is omkleed.
8 Deze aangevoerde feiten vinden mijns inziens hun weerlegging niet in de verklaring van de verdachte dat zij een beetje wist wat er op de formulieren stond. De feiten zijn voorts te rijmen met de - overigens niet voor het bewijs gebezigde - verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat zij zich er van bewust was dat zij deze formulieren diende in te vullen om haar uitkering te verkrijgen c.q. te behouden
Uitspraak 05‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Opzet op bijstandsfraude. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan – zoals het hof in zijn nadere bewijsoverweging tot uitdrukking heeft gebracht – volgen dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het werkelijke aantal door haar echtgenoot bij een horecagelegenheid gewerkte uren niet in de mede door haar ondertekende inkomstenformulieren was opgegeven. Nadere motivering behoeft evenwel 's hofs oordeel dat, zoals onder 1 is bewezenverklaard, verdachte heeft gehandeld “met het oogmerk om aldus voor zichzelf en voor haar mededader bijstand of hogere bijstand te verkrijgen”. Gelet op het verweer (echtgenoot regelde alles, verdachte die de Nederlandse taal niet machtig is, tekende enkel zonder er meer van te begrijpen dan dat dat nodig was om een uitklering te krijgen) schiet ook de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde opzet (opzettelijk niet de benodigde gegevens verstrekken die van belang waren voor de vaststelling van het recht op de uitkering) tekort.
5 september 2006
Strafkamer
nr. 01937/05
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 6 januari 2005, nummer 21/000534-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 6 januari 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van A "het medeplegen van in strijd met de waarheid enig gegeven verzwijgen om voor zichzelf hogere bijstand te verkrijgen, meermalen gepleegd" en B "het medeplegen van in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken
terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder A en B respectievelijk bewezenverklaard dat:
"zij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 2 oktober 2001 in de gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander (te weten haar partner [medeverdachte 1]), (telkens) voor de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zwolle, (telkens) door verdachtes mededader gewerkte uren en/of (telkens) een deel van door verdachtes mededader gewerkte uren voor horecagelegenheid "[A]" te [plaats] heeft verzwegen, (telkens) met het oogmerk om aldus voor zichzelf en voor haar mededader bijstand of hogere bijstand te verkrijgen."
en dat:
"zij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2001 tot en met 22 april 2003 in de gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (te weten haar partner [medeverdachte 1]), meermalen, (telkens) in strijd met een haar en/of haar mededader bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit (telkens) kon strekken tot bevoordeling van zichzelf en haar mededader, terwijl verdachte en haar mededader (telkens) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens (telkens) van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en haar mededader of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten (telkens) een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet, dan wel (telkens) voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met haar mededader, althans alleen, opzettelijk (telkens) niet door verdachtes mededader gewerkte uren en/of een deel van de door verdachtes mededader gewerkte uren voor horecagelegenheid "[A]" te [plaats] opgegeven aan, althans verzwegen, voor de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zwolle."
3.3. Deze bewezenverklaringen berusten op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar J.A. Roossien, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Bij de Sociale Recherche was d.d. 19 mei 2000 een verzoek binnengekomen van de bijstandsconsulente om een onderzoek in te stellen naar de verdachten [medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats] en [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats], omdat zij op hun inkomstenformulieren aangaven dat [medeverdachte 1] met ingang van 1 februari 2000 maandelijks f 150,- verdiende met zijn werk bij "[A]" in [plaats].
Tijdens het heronderzoek op 19 mei 2000 gaf verdachte [medeverdachte 1] aan dat hij één soms twee dagen per week werkte.
Met ingang van 10 juni 1996 werd aan verdachten een uitkering toegekend naar de norm echtpaar.
Op 22 november 2000 levert verdachte [medeverdachte 1] een briefje in waarop o.a. staat vermeld, "Hierbij krijgt u informatie over mijn werk bij [A] in [plaats]. Oktober 2000 ben ik op vakantie geweest (is bij u bekend) dus heb ik niet gewerkt. Rest van de maanden vanaf Jan. 2000 ben ik aan het werk. Nu in Nov. 2000 zij hebben mij weer gevraagd om te werken. Ik ben nu dus gewoon aan het werk voor f 150,- p.m. in verschillende uren."
Nieuwe aanvraag
Verdachten hadden periodieke bijstand ontvangen tot 1 december 2001. De uitkering werd beëindigd wegens het niet inleveren van het rechtmatigheidsformulier.
Op 27 maart 2002 deed verdachte [medeverdachte 1] opnieuw een aanvraag voor kosten levensonderhoud bij de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Verdachte gaf aan dat hij momenteel een parttime baan had bij Eetcafé "[A]" te [plaats]. Hij verdient ongeveer € 75,00 netto per maand.
Aan verdachte [medeverdachte 1] werd de verplichting opgelegd dat hij op de maandelijks in te leveren inkomstenbriefjes duidelijk moet vermelden op welke dagen en tijdens welke uren hij daadwerkelijk heeft gewerkt bij eetcafé "[A]" te [plaats].
Op 18 juni 2002 werd de uitkering toegekend met ingang van 5 maart 2002 naar de norm echtpaar.
Op 7 november 2002 stuurde verdachte [medeverdachte 1] een brief naar Sociale Zaken en werkgelegenheid met de volgende inhoud:
Geachte heer, mevrouw
Mijn werkdagen en uren vanaf mijn indiensttreding
Vrijdag 01.00 uur tot 02.00 uur
Zaterdag 01.30 tot 02.30 uur
Zondag 18.00 tot 19.30 uur
Dat is ± 3,5 uur per week en hiervoor krijg ik € 75,- per maand.
Alleen de volgende wil ik ook uitleggen voor meer informatie dat u krijg
a) ik rij meestal met de baas mee, zodat ik geen reiskosten maak
b) dat ik altijd nog contact heb met de groothandel (de leveranciers) zodat ik (als) later met een zaak begint en hun (financieel) hulp kan gebruiken.
Op grond zulke iedereen ben ik wel vaker in [A] te [plaats].
Teken ik, [medeverdachte 1].
Politieadministratie, regiopolitie IJsselland
Uit de politieadministratie van de Regiopolitie IJsselland, district Midden bleek het volgende:
Op maandag 2 augustus 1999 werd verdachte [medeverdachte 1] als getuige gehoord.
Hij verklaarde o.a. het volgende:
"Ik ben eigenaar van de shoarmazaak "[A]" te [plaats], gevestigd aan de [b-straat 1].
Vanmiddag 2 augustus 1999 kwamen er 3 jongens bij mij in de zaak.
(...)
Ik heb hem toen gezegd dat hij geen broodje kreeg en dat hij uit mijn zaak moest gaan.
(...)
Dit laatste werd verhinder door mijn collega [betrokkene 1].
Wij komen in ons bedrijf jammer genoeg wel vaker in aanraking met mensen die zich niet kunnen gedragen".
Op 9 augustus 2001 deed [medeverdachte 1] aangifte van doorrijden na aanrijding. De bestelauto is voorzien van het opschrift Pizzeria eetcafé "[A]".
Politie Ommen
Uit navraag bij de politie Ommen, L. Drijver, Pcf-er binnenstad Ommen. Hij deelde mij verbalisant mede dat verdachte [medeverdachte 1] regelmatig in de shoarmazaak "[A]'" aanwezig is.
Waarnemingen:
In de periode van 2 september 2002 tot 7 januari 2003 zijn er 13 waarnemingen verricht.
Uit de waarneming was gebleken dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van een bestelauto, merk Renault, Type Kangoo, met het opschrift Pizzeria eetcafé "[A]", voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Deze auto werd voor in de straat geparkeerd in de nabijheid van de woning van verdachte, aan de [a-straat 1] te [woonplaats].
Uit deze waarneming was vast komen te staan dat verdachte [medeverdachte 1] van deze bestelauto gebruik maakte om van zijn woning naar het eetcafé "[A]" in [plaats] te rijden.
Ook was uit waarnemingen gebleken dat [medeverdachte 1] buiten de door hem aangegeven uren aanwezig/ werkzaam was in het eetcafé "[A] " in [plaats].
Observatie
Op bevel van de officier van justitie werden observaties verricht in de periode van 20 januari 2003 tot 20 april 2003 op voornoemde verdachten, zowel visueel als met behulp van een videocamera.
Uit deze observaties bleek onder andere het volgende:
- Buiten de door verdachte [medeverdachte 1] aangegeven uren is op verschillende dagen en tijdstippen gezien dat verdachte aan het werk was in het eetcafé "[A]" in [plaats].
- Verdachte [medeverdachte 1] reed ook alleen in de bestelauto, voorzien van kenteken [AA-00-BB] van het eetcafé "[A]". Anders dan dat hij aangaf, dat hij alleen met z'n baas meereed.
- Op verschillende dagen en tijdstippen was gezien dat de bestelauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], bij de woning of op de parkeerplaats bij de woning van verdachte [medeverdachte 1] stond geparkeerd.
Uit de cameraobservatie (periode 06.02.2003 tot 07.03.2003) is onder andere het volgende gebleken:
- Verdachte [medeverdachte 1] was op de maandag en dinsdag alleen in het eetcafé "[A]" in [plaats] aanwezig. Er was dan geen ander personeel, buiten de bezorger, aanwezig.
- Verdachte [medeverdachte 1] opende en sloot diverse keren het eetcafé "[A]" in [plaats].
- Verdachte was 5 dagen per week aanwezig in het eetcafé "[A]" in [plaats], behoudens op de woensdag en donderdag.
Hieronder volgt een overzicht van de vermoedelijke werktijden van verdachte [medeverdachte 1] in de periode van 6 februari 2003 tot vrijdag 7 maart 2003.
Overzicht werktijden [medeverdachte 1]
Dag Datum Aanvang Einde Werktijd
Week 6:
donderdag 06/02/2003 - - -
Vrijdag 07/02/2003 16.00 uur 02.00 uur 10,0 uur
Zaterdag 08/02/2003 23.30 uur 03.00 uur 3,5 uur
Totaal: 13,5 uur
Week 7:
Zondag 09/02/2003 16.00 uur 23.30 uur 7,5 uur
Maandag 10/02/2003 16.30 uur 23.00 uur 6,5 uur
Dinsdag 11/02/2003 16.30 uur 23.00 uur 6,5 uur
Woensdag 12/02/2003 - - -
Donderdag 13/02/2003 - - -
Vrijdag 14/02/2003 16.00 uur 01.30 uur 9,5 uur
Zaterdag 15/02/2003 23.30 uur 03.45 uur 4,0 uur
Totaal: 34,0 uur
Week 8:
Zondag 16/02/2003 15.45 uur 23.15 uur 7,5 uur
Maandag 17/02/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Dinsdag 18/02/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Woensdag 19/02/2003 - - -
Donderdag 20/02/2003 - - -
Vrijdag 21/02/2003 15.30 uur 02.00 uur 10,5 uur
Zaterdag 22/02/2003 23.30 uur 03.30 uur 4,0 uur
Totaal: 36,0 uur
Week 9:
Zondag 23/02/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Maandag 24/02/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Dinsdag 25/02/2003 15.15 uur 23.45 uur 8,5 uur
Woensdag 26/02/2003 - - -
Donderdag 27/02/2003 - - -
Vrijdag 28/02/2003 16.00 uur 02.00 uur 10,0 uur
Zaterdag 01/03/2003 16.00 uur 03.30 uur 11,5 uur
Totaal: 44,0 uur
Week 10:
Zondag 02/03/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Maandag 03/03/2003 16.00 uur 23.00 uur 7,0 uur
Dinsdag 04/03/2003 16.15 uur 23.15 uur 7,0 uur
Woensdag 05/03/2003 - - -
Totaal: 21,0 uur
Totaal aantal uren in 4 weken 148,5 uur
Uit onderzoek bleek dat deze werkzaamheden en de inkomsten daaruit niet volledig aan Sociale Zaken van de Gemeente Zwolle, noch aan de Belasting Dienst en het GAK waren opgegeven."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik weet dat mijn man een pizza en een shoarma zaak heeft gehad in [plaats]. Dit liep niet zo goed en hij heeft de zaak verkocht. Mijn man regelde dit. Ik weet niet meer wanneer mijn man naar [plaats] is gegaan om te gaan werken bij [A] in [plaats]. Volgens mij een jaar geleden ofzo. Hij gaat 's middags nadat hij wakker is geworden weg. Hij komt de volgende ochtend meestal terug. Hierna gaat hij slapen. Mijn man rijdt weleens in de bestelauto van restaurant [A]. Ik vraag niet aan mijn man hoeveel hij verdient en wat hij met het geld doet. Ik krijg weleens wat extra geld voor kleding e.d. als dit nodig is."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik heb die inkomstenformulieren inderdaad mede-ondertekend. Ik wist een beetje wat er op de formulieren stond."
d. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, als bijlage I om kopie aan deze aanvulling gehecht, te weten een inkomstenformulier abw van de gemeente Zwolle, betrekking hebbende op de periode 01-01-1999 tot en met 31-01-1999 gesteld ten name van [medeverdachte 1], wonende [a-straat 1] te [woonplaats], gedagtekend en ondertekend te Zwolle door [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum]-1961 en [betrokkene 2], geboren [geboortedatum]-1975 waarbij op de vraag "Zijn er inkomsten of is er een wijziging ten aanzien van werkgever" nee is aangekruist. Tevens bevat dit formulier boven de dagtekening en handtekeningen de tekst:
"Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) de hiervoor gevraagde gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en kennis te hebben genomen van de aan de achterzijde vermelde informatie. Bovendien zijn geen omstandigheden, werkzaamheden of inkomsten verzwegen, waardoor in het geheel geen of minder uitkering zou zijn verstrekt, wanneer de afdeling Sociale Zaken daar van op de hoogte zou zijn geweest".
e. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, als bijlage II om kopie aan deze aanvulling gehecht, te weten een inkomstenformulier abw van de gemeente Zwolle, betrekking hebbende op de periode 1-04-2001 tot en met 30-04-2001 gesteld ten name van [medeverdachte 1], wonende [a-straat 1] te [woonplaats], gedagtekend en ondertekend te Zwolle door [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum]-1961 en [betrokkene 2], geboren [geboortedatum]-1975 waarbij op de vraag "Zijn er inkomsten of is er een wijziging ten aanzien van werkgever" is ingevuld dat hij f150,- heeft verdiend in de maand maart en op de vraag "Zijn er over de voorgaande uitkeringsperiodes gelden/inkomsten ontvangen, die nog niet eerder zijn opgegeven" nee is aangekruist.
Tevens bevat dit formulier boven de dagtekening en handtekeningen de tekst:
"Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) de hiervoor gevraagde gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en kennis te hebben genomen van de aan de achterzijde vermelde informatie. Bovendien zijn geen omstandigheden, werkzaamheden of inkomsten verzwegen, waardoor in het geheel geen of minder uitkering zou zijn verstrekt, wanneer de afdeling Sociale Zaken daar van op de hoogte zou zijn geweest".
f. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, als bijlage III om kopie aan deze aanvulling gehecht, te weten een inkomstenformulier abw van de gemeente Zwolle, betrekking hebbende op de periode 1-04-2003 tot en met 30-04-2003 gesteld ten name van [medeverdachte 1], wonende [a-straat 1] te [woonplaats], gedagtekend en ondertekend te Zwolle door [medeverdachte 1], geboren [geboortedatum]-1961 en [verdachte], geboren [geboortedatum]-1975 waarbij op de vraag "Zijn er inkomsten of is er een wijziging ten aanzien van werkgever" is ingevuld dat hij €115,01 heeft verdiend in de maand maart en op de vraag "Zijn er over de voorgaande uitkeringsperiodes gelden/inkomsten ontvangen, die nog niet eerder zijn opgegeven" nee is aangekruist.
Tevens bevat dit formulier boven de dagtekening en handtekeningen de tekst:
"Ondergetekende(n) verklaart (verklaren) de hiervoor gevraagde gegevens naar waarheid te hebben verstrekt en kennis te hebben genomen van de aan de achterzijde vermelde informatie. Bovendien zijn geen omstandigheden, werkzaamheden of inkomsten verzwegen, waardoor in het geheel geen of minder uitkering zou zijn verstrekt, wanneer de afdeling Sociale Zaken daar van op de hoogte zou zijn geweest".
3.4. Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging omtrent het (voorwaardelijk) opzet overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terecht-zitting betoogd dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte had geen idee van wat haar man deed of vanuit de uitkeringsgedachte mocht doen en evenmin wist zij precies wat zij ondertekende en moest ondertekenen terwijl haar dat ook niet is uitgelegd. De man van verdachte was wel vaker van huis, maar aan haar werd door hem dan nooit verteld waar hij heen ging.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting er in de onderhavige zaak sprake is van tenminste voorwaardelijk opzet van verdachte.
Uit de observaties, gedaan door de politie, is onder andere gebleken dat een bestelauto met daarop het opschrift Pizzeria eetcafé "[A]" in de straat stond geparkeerd in de nabijheid van de woning van verdachte. De man van verdachte gebruikte deze auto veelvuldig om van zijn woning naar eetcafé "[A]" in [plaats] te rijden. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat [de Hoge Raad leest: de man van de] verdachte gemiddeld ongeveer veertig uur in de week werkte, waaronder ook veelvuldig in de weekenden en de (late) avonduren. Op de dagen dat [de Hoge Raad leest: de man van de] verdachte werkte was hij dan ook gedurende langere tijd van huis. Gelet op het vorenstaande kan het niet anders dan dat verdachte heeft beseft dat - minst genomen - de aanmerkelijke kans bestond dat haar man (aanzienlijk) meer uren bij "[A] heeft gewerkt dan aan de Sociale Dienst werd opgegeven op het mede door haar ondertekende formulier."
3.5. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotities is aldaar namens de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Bij de aanvraag om een uitkering is [verdachte] niet aanwezig geweest. Alleen haar man is geweest. Vast staat ook dat zij toen nog geen althans onvoldoende Nederlands sprak en dat ook thans nog gebrekkig is. (ABW rapportformulier p. 1.2 strafdossier). Ook daarna is het steeds de man die de fysieke contracten heeft en de vrouw laat tekenen. Dat blijkt ook uit haar verklaringen (O.M. pag. 5.3 e.v. van het strafdossier) en het feit dat zij zelfs in april 2003 nog met behulp van een tolk moest worden gehoord. De regels en voorwaarden zijn haar derhalve nimmer door de sociale dienst uitgelegd of ter hand gesteld. Niet persoonlijk en evenmin in het Turks. Zij zegt ook: "Mijn man vertelt mij niets" en "...inkomstenformulieren voor Sociale Zaken vult mijn man in en ondertekent deze ook. Ik onderteken deze formulieren ook. Ik weet niet waarom ik dit moet [d]oen, maar mijn man zegt dat ik daar moet ondertekenen en dan doe ik dat ook. Ik weet alleen dat als ik geen handtekening zet, we geen uitkering krijgen."
Het komt er dus op neer dat [verdachte] geen idee had wat haar man deed of vanuit de uitkeringsgedachte mocht doen en evenmin wist wat zij nou precies ondertekende en moest ondertekenen terwijl haar dat ook niet is uitgelegd."
3.6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan - zoals het Hof in zijn nadere bewijsoverweging tot uitdrukking heeft gebracht - volgen dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het werkelijke aantal door haar echtgenoot bij "[A]" gewerkte uren niet in de mede door haar ondertekende inkomstenformulieren was opgegeven. Nadere motivering behoeft evenwel 's Hofs oordeel dat, zoals onder 1 is bewezenverklaard, de verdachte heeft gehandeld "met het oogmerk om aldus voor zichzelf en voor haar mededader bijstand of hogere bijstand te verkrijgen". Gelet op het hiervoor onder 3.5 weergegeven verweer schiet ook de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde opzet tekort.
3.7. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president G.J.M. Corstens en de raadsheer J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 september 2006.
Beroepschrift 27‑09‑2005
Griffienummer: 01937/05
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] [land] op [geboortedatum], wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [straat] [nummer];
Dat requirante van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te Arnhem, uitgesproken op 6 januari 2005 (ressortsparketnummer: 21-000534-04) de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 415, 349, 348, 350 e.v. 359 Sv. geschonden door dat het Gerechtshof Arnhem ten onrechte heeft overwogen en bewezen verklaard als volgt:
‘Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het Hof de overtuiging gekregen en acht het Hof wettig bewezen, dat verdachte het in aanhef onder b telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het Hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen omtrent het (voorwaardelijk) opzet
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte had geen idee van wat haar man deed of vanuit de uitkeringsgedachte mocht doen en evenmin wist zij precies wat zij ondertekende en moest ondertekenen terwijl haar dat ook niet is uitgelegd. De man van verdachte was wel vaker van huis, maar aan haar werd door hem dan nooit verteld waar hij heen ging.
Het Hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het Hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting er in de onderhavige zaak sprake is van tenminste voorwaardelijk opzet van verdachte. Uit de observaties, gedaan door de politie is onder andere gebleken dat een bestelauto met daarop het opschrift Pizzeria eetcafé‘[A]’ in de straat stond geparkeerd in de nabijheid van de woning van verdachte. De man van verdachte gebruikte deze auto veelvuldig om van zijn woning naar eetcafé‘[A]’ in [plaats] te rijden. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat verdachte gemiddeld ongeveer veertig uur in de week werkte waaronder ook veelvuldig in de weekenden en de (late) avonduren. Op de dagen dat verdachte werkte was hij dan ook gedurende langere tijd van huis. Gelet op het vorenstaande kan het niet anders dan dat verdachte beeft beseft dat — minst genomen — de aanmerkelijke kans bestond dat haar man (aanzienlijk) meer uren bij ‘[A]’ heeft gewerkt dan aan de sociale dienst werd opgegeven op het mede door haar ondertekende formulier.’
Toelichting
Uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat requirante van cassatie ‘gelet op het vorenstaande kan het niet anders dan dat verdachte heeft beseft dat — minst genomen — de aanmerkelijke kans bestond dat haar man (aanzienlijk) meer uren bij ‘[A]’ heeft gewerkt dan aan de sociale dienst werd opgegeven op het mede door haar ondertekende formulier.’
Requirante van cassatie heeft in de pleitnotitie uitdrukkelijk aangevoerd dat zij niet bij de aan vraag om een uitkering aanwezig is geweest, geen Nederlands sprak (en haar Nederlands ook thans nog gebrekkig is) of kon lezen en haar man steeds de fysieke contacten heeft met de sociale dienst. Zlelfs in april 2003 is zij nog met behulp van een tolk gehoord. Zij heeft aangevoerd dat de sociale dienst haar nimmer iets heeft uitgelegd of ter hand gesteld, niet persoonlijk en ook niet in de Turkse taal. Voorts heeft zij gezegd dat haar man haar niets vertelde en alle formulieren invulde en ondertekende. Zij wist wel dat zij het formulier moest tekenen omdat zij anders geen uitkering kregen. Dat had haar man wel verteld.
De conclusie uit deze niet bestreden en vaststaande feiten is dat zij dus niet wist wat voor soort uitkering zij had en wat de rechten en verplichtingen waren en haar dat nooit is uitgelegd. Zij wist slechts dat zij een papier moest tekenen maar dat wist zij slechts van haar man.
Zij wist dus ook niet dat haar man niet of slechts ten dele mocht werken en dat ook op moest geven etc.
Het gerechtshof is daar in het geheel aan voorbij gegaan. Als zij dat immers niet wist dan is het op zich ook niet relevant wat zij had moeten vermoeden.
In de eerste plaats wist zij niet dat en wat opgegeven moest worden. In de tweede plaats kon zij niet lezen wat zij tekende en in de derde plaats wist zij niet of haar man werkte in de mate zoals in de telastelegging wordt gesteld.
Dat is een tweed ongerijmdheid. Het gerechtshof concludeert (samengevat) dat de man zo vaak weg was en in de auto van ‘[A]’ reed dat requirante van cassatie wel moest beseffen dat hij meer werkte dan opgegeven.
Requirante van cassatie echter heeft gezegd niet te weten wat haar man deed en met name dat het niet vreemd was dat een Turkse man vaak weg is en komen dan thuis wanneer zij willen. Hij was wel vaker weg. Dat ligt besloten in de cultuur. Het gerechtshof heeft dat niet weerlegt. Indien die onbestreden stellling echter juist is kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat zij e.e.a. wel had moeten beseffen omdat de man dus ook gewoon weg had kunnen zijn in een Turks koffiehuis en/of bij vrienden en dat ook passend was en is in de Turkse cultuur althans in haar huwelijk.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. [naam advocaat], advocaat te [postcode][plaats], aldaar kantoor houdende aan het van [adres], die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirante van cassatie.
[plaats], 27 september 2005
[naam advocaat]