HR, 04-07-2006, nr. 02607/05B
ECLI:NL:HR:2006:AX6283
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-07-2006
- Zaaknummer
02607/05B
- LJN
AX6283
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX6283, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX6283
ECLI:NL:HR:2006:AX6283, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑07‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX6283
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑11‑2005
- Wetingang
art. 116 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2006/274
Conclusie 04‑07‑2006
Inhoudsindicatie
Klaagschrift ex art. 552a Sv tegen het voornemen OvJ om inbeslaggenomen voorwerp (personenauto) terug te geven aan een ander dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op art. 116.1 Sv besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat (HR LJN AL8421). Bij de beoordeling van het klaagschrift heeft louter als maatstaf te gelden of degene aan wie de OvJ voornemens is het voorwerp terug te geven redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (HR NJ 2003, 459). Nu niet blijkt dat de rb die maatstaf heeft gehanteerd, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
Nr. 02607/05 B
Mr Machielse
Zitting 23 mei 2006
Conclusie inzake:
[klager]
1. Op 13 juli 2005 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad het klaagschrift van betrokkene, strekkende tot teruggave aan hem van een inbeslaggenomen auto van het merk BMW, gekentekend [AA-BB-00], ongegrond verklaard. Het klaagschrift is ingediend als reactie op een mededeling van de officier van justitie van 6 mei 2005 waarin deze aan betrokkene zijn voornemen kenbaar maakte de BMW aan de rechtmatige eigenaar terug te zullen geven.
2. Mr. K.D. Regter, advocaat te Lelystad, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingediend houdende vier middelen van cassatie.
3. De ongegrondverklaring is in de beschikking als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de op de onderhavige zaak betrekking hebbende stukken.
Op grond van de inhoud van voormelde stukken is de rechtbank van oordeel dat de in beslagname van de personenauto op zichzelf gerechtvaardigd is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de inhoud van vermelde stukken, de in beslag genomen auto niet aan klager dient te worden teruggegeven, nu klager ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan heling van onderhavige auto. De auto is daarmee voorwerp van een strafrechtelijk onderzoek, hetwelk mogelijkerwijs kan uitmonden in een strafrechtelijke vervolging. De rechter zal daarover dan te zijner tijd beslissen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het klaagschrift (AM, lees: on)gegrond verklaren."
4.1. Het eerste middel voert aan de dat de rechtbank een onjuist criterium heeft gehanteerd. De rechtbank had eerst dienen na te gaan of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag nog vorderde en vervolgens, als deze vraag ontkennend zou worden beantwoord, had de rechtbank zich moet buigen over de vraag aan wie het inbeslaggenomen voorwerp zou moeten worden teruggegeven; de beslagene of een derde rechthebbende. De rechtbank had, aldus nog steeds het middel, eerst moeten onderzoeken of [betrokkene 1] redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt.(1) Volgens klager is dat niet het geval en had daarom de rechtbank niet anders kunnen beslissen dan tot gegrondverklaring van het klaagschrift en tot teruggave van de auto aan betrokkene.
Het derde middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de auto voorwerp van strafrechtelijk onderzoek is, nu het OM het voornemen heeft geuit de auto aan een derde terug te geven. Daaruit is af te leiden dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave.
Het eerste en derde middel lenen zich mijns inziens voor een gezamenlijke bespreking.
4.2. Als de officier van justitie zijn voornemen te kennen geeft een inbeslaggenomen voorwerp, waarvan de beslagene geen afstand heeft gedaan, terug te geven aan een derde die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (art. 116 lid 2 onder a Sv), ligt daarin besloten dat naar het oordeel van het OM het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave.(2) In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van evenvermeld punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen.
In een geval als het onderhavige - waarin het belang van de strafvordering het voortduren van het, kennelijk op de voet van art. 94 Sv gelegde, beslag niet meer vordert en de officier van justitie heeft medegedeeld voornemens te zijn de inbeslaggenomen voorwerpen te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene - dient de rechtbank te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende op de zaak kan worden aangemerkt.(3)
4.3. De hiervoor aangehaalde overwegingen van de rechtbank kunnen aanleiding geven tot een misverstand. Men zou in die overwegingen kunnen lezen dat de auto nog steeds voorwerp van strafrechtelijk onderzoek is en dat daarom het belang van strafvordering zich tegen teruggave aan klager verzet. Anderzijds doet de rechtbank blijken, door het klaagschrift ongegrond te verklaren, dat de bezwaren tegen teruggave aan de derde-rechthebbende geen hout snijden.
4.4. Uit de overweging waarin de rechtbank als zijn oordeel te kennen geeft dat de inbeslaggenomen auto niet aan klager dient te worden teruggegeven, nu klager ervan verdacht wordt zich schuldig hebben gemaakt aan heling, maak ik op dat de rechtbank van mening is dat niet klager maar de derde redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Door de overwegingen aldus te lezen komt aan het eerste en derde middel, die betogen dat de rechtbank van een verkeerd criterium is uitgegaan en dat (daarom) de beslissing van de rechtbank onbegrijpelijk is, de feitelijke grondslag te ontvallen.
5.1. Het tweede middel klaagt eveneens over de motivering van de beslissing van de rechtbank. Door ongegrondverklaring van het beklag kan de officier van justitie overgaan tot uitvoering van het voornemen om de auto terug te geven aan de bestolene. Als dat is gebeurd zou de strafrechter niet meer kunnen oordelen over de inbeslaggenomen auto. Aldus is de motivering van de beslissing van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk.
5.2. Door teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt eindigt inderdaad het beslag (artikel 134 lid 2 onder a Sv). Vanaf dat moment is de mogelijkheid voor beslagene om zich bij de strafrechter te beklagen over het uitblijven van last tot teruggave aan hem, afgesneden. Het zesde lid van artikel 116 Sv bepaalt dat de beslissingen ex artikel 116 Sv ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet laten en verwijst de beslagene aldus naar de civiele rechter. De rechtbank heeft over het hoofd gezien dat door teruggave aan de derde het beslag tot een einde komt. Maar indien men de overwegingen van de rechtbank aldus leest dat in deze zaak de derde redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt en dat daarom het voorwerp niet aan klager dient te worden teruggegeven, dragen deze overwegingen de beslissing zelfstandig.
Het middel faalt.
6.1. Het vierde middel klaagt dat de rechtbank niet heeft gereageerd op het verweer van klager dat hij als rechthebbende moet worden aangemerkt omdat hij de auto te goeder trouw heeft verworven.
Kennelijk bedoelt de steller van het middel dat de auto weliswaar aan klager is overgedragen door een onbevoegde, maar dat dit niet om niet geschiedde en dat klager blijkens zijn controle van de autopapieren en de gangbare prijs die hij voor de auto heeft betaald, te goeder trouw is geweest en daarom een beroep kan doen op bescherming van artikel 3:86 BW.
6.2. De inhoud van artikel 3:86 BW is, voorzover hier relevant, als volgt:
"1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.
2. (...)
3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:
a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde (...)"
6.3. Blijkens de aangifte is de auto op 29 oktober 2004 gestolen. Klager heeft niet gesteld dat de auto is overgedragen door een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van auto's, anders dan als veilinghouder, zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte. De door klager gestelde feiten zijn daarom ontoereikend om op grond daarvan te kunnen concluderen dat hij aanspraak kan maken op de bescherming van artikel 3:86 BW. De rechtbank heeft daarom in het door of vanwege klager aangevoerde niet behoeven te lezen dat klager aan alle voorwaarden voor bescherming op grond van artikel 3:86 BW voldeed.
Daarom faalt ook het vierde middel.
7. De voorgestelde middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Hetgeen mij op gespannen voet lijkt te staan met het eerder ingenomen standpunt, dat de rechtbank eerst had moeten onderzoeken of het belang van de strafvordering handhaving van het beslag nog vergde.
2 Mr. R. Kuiper, Beklag tegen beslag, in NJB 2005, p. 206, rk.; HR NJ 2003, 459; HR 25 november 2003, LJN AL8421.
3 HR NJ 2003, 459; HR 2 november 2004, NJB 2004, blz. 2251, nr. 71.
Uitspraak 04‑07‑2006
Inhoudsindicatie
Klaagschrift ex art. 552a Sv tegen het voornemen OvJ om inbeslaggenomen voorwerp (personenauto) terug te geven aan een ander dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op art. 116.1 Sv besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat (HR LJN AL8421). Bij de beoordeling van het klaagschrift heeft louter als maatstaf te gelden of degene aan wie de OvJ voornemens is het voorwerp terug te geven redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (HR NJ 2003, 459). Nu niet blijkt dat de rb die maatstaf heeft gehanteerd, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
4 juli 2006
Strafkamer
nr. 02607/05 B
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 13 juli 2005, rekestnummer, RK 05/307 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van het in bovenvermelde beschikking omschreven voorwerp.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. K. Regter, advocaat te Lelystad, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste en het derde middel
3.1. De middelen klagen over de door de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift aangelegde maatstaf.
3.2. Het klaagschrift behelst een beklag tegen het voornemen van de Officier van Justitie om de onder de klager inbeslaggenomen personenauto op de voet van art. 116, tweede lid onder a, Sv aan de rechtmatige eigenaar, [betrokkene 1], terug te geven en houdt tevens een verzoek in tot teruggave aan de klager van de personenauto.
3.3. De Rechtbank heeft de beslissing als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de inhoud van vermelde stukken, de in beslag genomen auto niet aan klager dient te worden teruggeven, nu klager ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan heling van onderhavige auto. De auto is daarmee voorwerp van een strafrechtelijk onderzoek, hetwelk mogelijkerwijs kan uitmonden in een strafrechtelijke vervolging. De rechter zal daarover dan te zijner tijd beslissen."
3.4. Het gaat hier om een klaagschrift dat primair is gericht tegen het voornemen van de Officier van Justitie om het inbeslaggenomen voorwerp terug te geven aan een ander dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op het bepaalde in art. 116, eerste lid, Sv besloten dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat (vgl. HR 25 november 2003, LJN AL8421, rov. 4.4).
Bij de beoordeling van het klaagschrift heeft als maatstaf te gelden of degene aan wie de officier van justitie voornemens is het voorwerp terug te geven redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (vgl. HR 6 mei 2003, NJ 2003, 459, rov. 3.4).
Nu niet blijkt dat de Rechtbank die maatstaf heeft gehanteerd, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. De middelen zijn terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Zwolle-Lelystad, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2006.
Beroepschrift 12‑11‑2005
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑GRAVENHAGE
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
griffienummer 02607/05 B
Namens verzoeker, de heer [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], wonende te [postcode][woonplaats] aan de [straat][nummer], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen de beschikking van Rechtbank Zwolle-Lelystad, uitgesproken op 13 juli 2005, onder parketnummer 07/600380-05 (rekestnummer 05/307), waarbij het verzoek tot teruggave van een onder hem in beslag genomen auto ongegrond werd verklaard.
de feiten
Op 29 oktober 2004 werd onder verzoeker door de politie te Lelystad in beslag genomen een personenauto van het merk [merk][type] met kenteken [kenteken]. Verzoeker had deze auto even daarvoor gekocht en betaald. Verzoeker had de autopapieren (alle delen) alsmede de autosleutels en de auto in zijn bezit gekregen. Vlak na verkoop/koop, doch voor overschrijving van het kentekenbewijs op naam van cliënt is de verkoper vertrokken zonder aan die overschrijving verder mee te werken. Vervolgens is verzoeker direct naar het politiebureau te Lelystad gereden om te laten onderzoek of de auto mogelijk van diefstal afkomstig was. Toen dat zo bleek te zijn, hetgeen bleek uit raadpleging van de geautomatiseerde systemen van de politie, is de auto in beslag genomen.
Op 6 mei 2005 heeft het openbaar ministerie het voornemen geuit ons de personenauto af te geven aan de oorspronkelijke eigenaar, de heer [naam]. Bij klaagschrift van 20 mei 2005 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen teruggaaf van de auto aan de heer [naam] en heeft verzocht te bepalen dat de auto aan hem, verzoeker, zal worden teruggegeven.
Middel 1
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in art. 79 RO. De rechtbank heeft een onjuiste maatstaf aangelegd bij haar beslissing om het klaagschrift ongegrond te verklaren.
toelichting
De Rechtbank motiveert de afwijzing van het klaagschrift als volgt:
‘De rechtbank is van oordeel dat (…) de in beslag genomen auto niet aan Klager dient te worden teruggegeven, nu klager ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan heling van onderhavige auto. De auto is daarmee voorwerp van strafrechtelijk onderzoek, hetwelk mogelijkerwijs kan uitmonden in strafrechtelijke vervolging.’
Uit het arrest van 25 september 2001 (Nieuwsbrief Strafrecht 2001/266) volgt dat in een geval als het onderhavige de Rechtbank
- a.
dient te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen,
- b.
de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd, in welk geval de teruggave aan die rechthebbende moet worden gelast.
Uit de beschikking van rechtbank Zwolle-Lelystad blijkt dat niet aan de hand van deze criteria het klaagschrift van verzoeker is beoordeeld en ongegrond is verklaard.
Er had eerstens door de Rechtbank derhalve overwogen dienen te worden of de heer [naam] redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt (zie ook HR 15 januari 2002, Nieuwsbrief Strafrecht 2002/31). Volgens verzoeker had deze vraag negatief beantwoord moeten worden. Van een dergelijke overweging is echter in de motivering van de beschikking van de rechtbank geen sprake.
Na negatieve beoordeling van de voornoemde vraag had de rechtbank niet anders kunnen beslissen dan gegrondverklaring van het bezwaar en had een last tot teruggaaf van de auto aan verzoeker moeten volgen.
Er is ‘slechts’ overwogen door de rechtbank dat verzoeker ervan verdacht wordt de auto door heling te hebben verworven. Dat is niet de juiste maatstaf.
Middel 2
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in art. 79 RO. De rechtbank heeft ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd beslist dat, nu verzoeker als verdachte terzake heling van de bewuste auto is aangemerkt, die auto niet aan hem kan worden teruggegeven omdat de rechter daarover te zijner tijd beslissen.
toelichting
De motivering van de rechtbank is onbegrijpelijk.
Door verzoeker is bezwaar gemaakt tegen het voornemen van de Officier van Justitie d.d. 6 mei 2005. om de bewuste auto terug te geven aan de heer [naam], van wie de auto was gestolen en daarmee dus tegen het uitblijven van een last tot teruggave aan verzoeker zelf. De (straf)rechter zal dus niet meer ‘te zijner tijd’ beslissen als het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. Immers, na ongegrondverklaring van het klaagschrift, kan de Officier van Justitie uitvoering geven aan zijn voornemen om de auto terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaar en zal de strafrechter (in een eventuele strafzitting) niet meer oordelen over de in beslag genomen auto. Die is dan immers al teruggegeven aan de heer [naam]. De motivering van de beschikking van 13 juli 2005 is derhalve innerlijk tegenstrijdig en daarmee onbegrijpelijk. Reeds op grond hiervan dient de beschikking van de raadkamer vernietigd te worden.
Middel 3
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in art. 79 RO. De rechtbank heeft ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd beslist: ‘de auto is daarmee voorwerp van een strafrechtelijk onderzoek.’
toelichting
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het schriftelijk geuite voornemen van het openbaar ministerie tot teruggaaf van de auto aan de heer [naam]. Uit het voornemen tot teruggaaf van de auto kan niet anders geconcludeerd worden, dan dat er geen strafrechtelijk belang meer is bij handhaving van het beslag. De bewuste auto is derhalve geen voorwerp (meer) van een strafrechtelijk onderzoek. Voor zover de rechtbank heeft beslist dat de auto wel voorwerp van strafrechtelijk onderzoek is, is deze beslissing onbegrijpelijk.
Middel 4
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in art. 79 RO. Ten onrechte heeft de rechtbank niet gemotiveerd gereageerd op een uitdrukkelijk door verzoeker naar voren gebracht verweer.
Toelichting
Door verzoeker is uitdrukkelijk als bezwaar aangevoerd, dat hij als rechthebbende op de auto moet worden aangemerkt. omdat hij (kort gezegd) de onderhavige auto te goeder trouw heeft verworven. Ten onrechte heeft de rechtbank bij verwerping van dit verweer/bezwaar hier geen woord aan gewijd, zodat de beslissing onvoldoende gemotiveerd het klaagschrift van verzoeker heeft verworpen.
In de beslissing van de rechtbank ligt het impliciete oordeel besloten dat niet verzoeker rechthebbende op de auto is, maar de heer [naam], van wie de auto gestolen is. Dit ten onrechte. Op grond van art. 3:83 BW dient verzoeker als rechthebbende te worden aangemerkt.
Op grond van voorgaande cassatiemiddelen is verzoeker van mening dat de beschikking van rechtbank Zwolle-Lelystad voor vernietiging in aanmerking komt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr [naam advocaat], advocaat, kantoorhoudende te [plaats] aan de [adres] (Postbus [nummer], [postcode][plaats]), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
[plaats], 12 november 2005
[naam advocaat]