HR, 20-06-2006, nr. 01849/05
ECLI:NL:HR:2006:AX1693
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-06-2006
- Zaaknummer
01849/05
- LJN
AX1693
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX1693, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX1693
ECLI:NL:HR:2006:AX1693, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑06‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX1693
- Wetingang
art. 37 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2006/276
Conclusie 20‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Tbs en recente rapportage. Het hof heeft de opgelegde tbs mede gebaseerd op een psychologisch rapport dat is gedagtekend meer dan een jaar voor aanvang van de nadere terechtzitting waarop het onderzoek opnieuw is aangevangen en naar aanleiding waarvan de bestreden uitspraak is gewezen. Het krachtens art. 37a.2 Sr toepasselijke art. 37.2 Sr bepaalt dat indien het desbetreffende advies eerder dan een jaar vóór de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter hiervan slechts gebruik kan maken met instemming van het OM en verdachte. Nu uit ‘s hofs arrest van die instemming niet blijkt, heeft het hof ten onrechte de oplegging van tbs op dit advies gebaseerd.
Nr. 01849/05
Mr. Knigge
Zitting: 9 mei 2006 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 16 februari 2005 heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch het vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 11 december 2003 bevestigd waarbij de verdachte wegens poging tot zware mishandeling is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarbij voorts zijn terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is bevolen en waarbij de onttrekking aan het verkeer is uitgesproken van een stiletto.
2. Namens verdachte hebben mr. D.V.A. Brouwer en mr. C.W. Noorduyn, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 37, tweede lid, Sr de opgelegde terbeschikkingstelling met dwangverpleging heeft gebaseerd op een rapport dat is gedagtekend meer dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting.
4. Het Hof heeft de opgelegde maatregel, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:
"De strafbaarheid van de verdachte
(...)
3. Ten aanzien van verdachte is door dr. B.G.T.J. ter Heine, klinisch psycholoog en psychotherapeut, in oktober 2003 een rapport opgemaakt met betrekking tot de geestvermogens van verdachte. Tevens is door dr. R.J.M. van Loo, psychiater, op 10 januari 2005 daaromtrent een rapport opgemaakt, welk rapport als aanvulling geldt op het door hem eerder op 28 april 2003 opgemaakte rapport.
Conclusies
(...)
Het hof verenigt zich met voornoemde conclusies en de gronden waarop zij berusten en maakt deze tot de zijne. Het bewezenverklaarde kan aan verdachte worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate. Het hof zal hiermee rekening houden bij de hierna te vermelden strafoplegging.
(...)
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
(...)
Last tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Bij de straftoemeting en bij het opleggen van na te melden maatregel heeft het hof voorts gelet op de inhoud van de eerder genoemde rapporten van dr. B.G.T.J. ter Heine, klinisch psycholoog en psychotherapeut, en van dr. R.J.M. van Loo, psychiater.
Behalve de conclusies hiervoor onder 3 opgenomen, welke conclusies het hof reeds tot de zijne heeft gemaakt, houden voornoemde rapportages van dr. Ter Heine en dr. Van Loo nog het volgende in:
(...)
Het hof neemt voormelde conclusies en advies van de deskundigen eveneens over en maakt deze tot de zijne.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten en het beeld dat het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting heeft gekregen, verdachte ter beschikking dient te worden gesteld en van overheidswege dient te vorden verpleegd. (...)
Het hof bevestigt derhalve deze door de rechtbank opgelegde maatregel."
5. In de toelichting op het middel wordt, kort samengevat, aangevoerd dat het psychologisch rapport van Ter Heine dateert van oktober 2003, terwijl het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar aanleiding waarvan de bestreden uitspraak is gegeven, is aangevangen op 2 februari 2005, zodat niet is voldaan aan de ingevolge art. 37a, derde lid, Sr van toepassing verklaarde actualiteitseis van art. 37, tweede lid, Sr. Voorts wordt aangevoerd dat de verdediging niet heeft ingestemd met het desalniettemin gebruiken van dat rapport.
6. Hier doet zich, gelet op hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte is aangevoerd, niet het geval voor dat uit het verhandelde ter zitting niet anders kan worden opgemaakt dan dat verdachte ermee instemde dat voor de oplegging van de maatregel van tbs gebruik werd gemaakt van een deskundigenrapport dat eerder dan één jaar voor opnieuw aanvangen van terechtzitting was gedagtekend.(1) De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2005 expliciet tegen de inhoud van de rapporten en tegen oplegging van tbs verzet. Uit de enkele omstandigheid dat zij niet het verweer voerde dat de psychologische rapportage te oud was, heeft het Hof niet kunnen afleiden dat de verdediging instemde met het gebruik van dat rapport.
7. Toen het Hof op 15 september 2004 de zaak aanhield omdat het inmiddels te oude rapport van psychiater Van Loo geactualiseerd diende te worden, was het psychologische rapport nog wel bruikbaar. Op dat moment was echter al wel te voorzien dat de nadere psychiatrische rapportage zoveel tijd zou vergen dat het rapport van de psycholoog als gevolg daarvan over de één jaars grens zou vallen. Desondanks zag het Hof geen aanleiding om tegelijk ook om een "update" van een psycholoog te vragen. Een dergelijke actualisering bleef ook in een later stadium achterwege. Aldus ligt de vraag voor of het Hof - dat de behandeling van de zaak op 2 februari 2005 opnieuw aanving - heeft mogen volstaan met de verkregen recente psychiatrische rapportage, of dat ook van een psycholoog een "update" had moeten worden gevraagd.
8. De wet en de daaraan door de Hoge Raad gegeven uitleg zijn op zichzelf helder. Om tbs te kunnen opleggen moet de rechter, hier niet aan de orde zijnde uitzonderingen daargelaten, beschikken over multidisciplinaire rapportage die niet eerder is gedagtekend dan een jaar vóór aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Hoewel de wet dat niet met zoveel woorden zegt, is daarbij niet beslissend het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting voor het eerst is aangevangen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet in voorkomende gevallen uitgegaan worden van het tijdstip waarop het onderzoek (voor het laatst) opnieuw is aangevangen.(2) De wetgever lijkt zich in 1994 aan deze uitleg - die teruggaat op de oude, vóór 1994 geldende regeling - te hebben gecommitteerd.(3) Indien derhalve de termijn van een jaar is verstreken op het moment waarop het onderzoek opnieuw wordt aangevangen, is overlegging van een nader overeenkomstig art. 37, tweede lid, Sr opgemaakt advies vereist.
9. Gelet het belang dat de wetgever hechtte aan een multidisciplinair advies, (4) kan het moeilijk anders of de eis van recente rapportage geldt voor de advisering in haar geheel. (5) Daarmee strookt dat als niet één gezamenlijk rapport wordt uitgebracht, maar de twee gedragsdeskundigen afzonderlijk rapporteren, als beginpunt van de termijn geldt het moment van dagtekening van het eerst uitgebrachte advies.(6) Zo is gewaarborgd dat beide rapporten niet ouder zijn dan één jaar. Dat betekent mijns inziens niet dat beide gedragsdeskundigen opnieuw moeten adviseren zodra de "houdbaarheidsdatum" van het eerst uitgebrachte rapport is verstreken (met een "update" van dat oudste rapport kan worden volstaan), maar wel dat aan de eis van art. 37a lid 3 Sr jo. art. 37 lid 2 Sr niet is voldaan als één van de rapporten ouder is dan één jaar.
10. De boven onder 7 gestelde vraag moet dan ook ontkennend worden beantwoord. Dat is misschien weinig bevredigend, maar het belang van recente rapportage is in wet en jurisprudentie nu eenmaal in strikte regels gevangen en daarmee sterk geformaliseerd en verabsoluteerd. Daaraan is vrees ik weinig te doen.
11. Het middel treft doel.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en de aan verdachte opgelegde terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 25 maart 2003, NJ 2003, 624.
2 Recente uitspraken zijn HR 25 maart 2003, NJ 2003, 624 en HR 17 januari 2006, LJN AU7124.
3 Zie Kamerstukken II, 1992-93, 22 909, nr. 3, p.3 in navolging van HR 27 februari 1990, NJ 1990, 517 m.nt. C (herhaald in HR 28 maart 1995, DD 95.270). Men kan zich overigens afvragen waarom het verschil moet maken of het onderzoek na aanhouding van de zaak al dat niet opnieuw is aangevangen. Met het beschermde belang - oordelen op grond van recente rapportage - heeft de wijze van hervatting mijns inziens niet veel te maken.
4 Zie Kamerstukken II, 1992-93, 22 909, nr. 3, p. 2-4. Zie ook de in de conclusie bij HR 17 januari 2006, LJN AU7124 weergegeven onderdelen van de wetsgeschiedenis van art. 37 Sr.
5 Zie ook Studiepockets strafrecht, E.J. Hofstee, TBS, 2e druk, p. 88.
6 Zie Kamerstukken II, 1992-93, 22 909, nr. 3, p.3 met verwijzing naar HR 27 februari 1990, NJ 1990, 517 m.nt. C
Uitspraak 20‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Tbs en recente rapportage. Het hof heeft de opgelegde tbs mede gebaseerd op een psychologisch rapport dat is gedagtekend meer dan een jaar voor aanvang van de nadere terechtzitting waarop het onderzoek opnieuw is aangevangen en naar aanleiding waarvan de bestreden uitspraak is gewezen. Het krachtens art. 37a.2 Sr toepasselijke art. 37.2 Sr bepaalt dat indien het desbetreffende advies eerder dan een jaar vóór de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter hiervan slechts gebruik kan maken met instemming van het OM en verdachte. Nu uit ‘s hofs arrest van die instemming niet blijkt, heeft het hof ten onrechte de oplegging van tbs op dit advies gebaseerd.
20 juni 2006
Strafkamer
nr. 01849/05
SG/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 februari 2005, nummer 20/000212-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring te Scheveningen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens wat betreft de bespreking van een beroep op noodweer(exces) en de motivering van de straf en de maatregel - bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 11 december 2003, waarbij de verdachte ter zake van "poging tot zware mishandeling" is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en waarbij is bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, met onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. D.V.A. Brouwer en mr. C.W. Noorduyn, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en de aan verdachte opgelegde terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 37, tweede lid, Sr de opgelegde terbeschikkingstelling met dwangverpleging heeft gebaseerd op een rapport dat is gedagtekend meer dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 2 februari 2005 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"In verband met de gewijzigde samenstelling van het hof wordt het onderzoek opnieuw aangevangen. (...)
De voorzitter houdt voor de korte inhoud van:
- een brief d.d. 26 januari 2003 van dr. Ter Heine,
- een psychiatrisch rapport van dr. Van Loo d.d. 28 april 2003;
- een klinisch psychologisch rapport van dr. Ter Heine d.d. oktober 2003;
- een aanvullend psychiatrisch rapport van dr. Van Loo d.d. 10 januari 2005.
(...)
De voorzitter deelt mede dat het hof om een aanvullende psychiatrische rapportage had verzocht omdat, voordat met de behandeling in hoger beroep een aanvang werd genomen, inmiddels een jaar was verstreken sedert de opmaak van het psychiatrisch rapport van april 2003.
De verdachte verklaart het volgende.
(...) Ik ben het niet eens met de conclusie en met het advies van de deskundigen. Een half jaar gevangenisstraf voor zware mishandeling is een kleine straf. De opgelegde TBS is onterecht. (...)
De advocaat-generaal voert het woord.
(...) De laatste vraag is of verdachte strafbaar is. De rapportage van dr. Van Loo vermeldt dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Er is sprake van recidivegevaar. De samenleving loopt gevaar als verdachte vrijkomt. De tweede rapportage van dr. Ter Heine ondersteunt deze conclusie van dr. Van Loo. Het advies luidt: TBS met dwangverpleging. Ik pleit er voor dat we dat advies opvolgen.(...)
De raadsman van verdachte voert het woord tot verdediging.
(...) Vervolgens komen de deskundigenrapportages aan de orde. De maatregel van TBS kan immers wel worden opgelegd in geval van ontslag van alle rechtsvervolging. Verdachte stelt dat hij niets mankeert en om die reden is hij niet vatbaar voor een behandeling. De vraag waar het hier om draait is of verdachte behandeld zou moeten worden. Levert hij een gevaar op voor de samenleving? Mijn antwoord luidt ontkennend. Het is een eenmalig incident geweest. Verdachte is niet eerder voor geweldsdelicten veroordeeld. Verdachte is wellicht een vreemde kostganger maar hij is niet gevaarlijk. Ik kom dan ook niet tot de maatregel van TBS met dwangverpleging. Misschien is er bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis maar de maatschappij behoeft geen bescherming tegen verdachte. Ik verzoek het hof geen TBS met dwangverpleging op te leggen.(...)"
3.3. Het Hof heeft ten aanzien van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling overwogen:
"De strafbaarheid van de verdachte
(...)
3. Ten aanzien van verdachte is door dr. B.G.T.J. ter Heine, klinisch psycholoog en psychotherapeut, in oktober 2003 een rapport opgemaakt met betrekking tot de geestvermogens van verdachte. Tevens is door dr. R.J.M. van Loo, psychiater, op 10 januari 2005 daaromtrent een rapport opgemaakt, welk rapport als aanvulling geldt op het door hem eerder op 28 april 2003 opgemaakte rapport.
Conclusies:
Ter Heine: Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke, psychiatrische stoornis, diagnostisch te benoemen als een manisch psychotische stoornis. Daarnaast is er sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis.
Bovengenoemde psychopathologische fenomenen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, bovendien met een versterkend interactie-effect. Op grond van de bij betrokkene aangetroffen psychiatrische stoornis in engere zin en de achterliggende persoonlijkheidspathologie wordt hij als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Van Loo: Onderzochte lijdt momenteel zowel aan een ziekelijke stoornis als aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. In psychiatrisch diagnostische zin betreft het een man met een schizoaffectieve stoornis, die in een manische fase verkeert. Bovendien is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis van het gemengde type met voornamelijk antisociale en narcistische kenmerken. Deze psychopathologische factoren waren bij de betrokkene ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde de ten laste gelegde gedragingen van onderzochte in aanzienlijke mate. Als gevolg van (zowel) de manische fase van de schizoaffectieve stoornis als vanwege de persoonlijkheidspathologie is er sprake van sterk verminderde toerekening.
Het hof verenigt zich met voornoemde conclusies en de gronden waarop zij berusten en maakt deze tot de zijne. Het bewezenverklaarde kan aan verdachte worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate. Het hof zal hiermee rekening houden bij de hierna te vermelden strafoplegging.
(...)
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
(...)
Last tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Bij de straftoemeting en bij het opleggen van na te melden maatregel heeft het hof voorts gelet op de inhoud van de eerder genoemde rapporten van dr. B.G.T.J. ter Heine, klinisch psycholoog en psychotherapeut, en van dr. R.J.M. van Loo, psychiater.
Behalve de conclusies hiervoor onder 3 opgenomen, welke conclusies het hof reeds tot de zijne heeft gemaakt, houden voornoemde rapportages van dr. Ter Heine en dr. Van Loo nog het volgende in:
(...)
Het hof neemt voormelde conclusies en advies van de deskundigen eveneens over en maakt deze tot de zijne.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, gezien de inhoud van vorenbedoelde rapporten en het beeld dat het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting heeft gekregen, verdachte ter beschikking dient te worden gesteld en van overheidswege dient te worden verpleegd.(...)
Het hof bevestigt derhalve deze door de rechtbank opgelegde maatregel."
3.4. Gezien het voorgaande heeft het Hof de last tot terbeschikkingstelling van de verdachte mede gebaseerd op het advies van dr. B.G.T. ter Heine, klinisch psycholoog en psychotherapeut, dat blijkens het bestreden arrest gedateerd is oktober 2003.
3.5. Het hier krachtens art. 37a, tweede lid, Sr toepasselijke art. 37, tweede lid, Sr bepaalt in de laatste volzin dat indien het desbetreffende advies eerder dan een jaar vóór de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter hiervan slechts gebruik kan maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Nu noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting noch uit het arrest van het Hof van die instemming blijkt, heeft het Hof ten onrechte de beslissing tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling mede op dit advies gebaseerd.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de last tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 juni 2006.