HR, 13-06-2006, nr. 02528/05 H
ECLI:NL:HR:2006:AV1162
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-06-2006
- Zaaknummer
02528/05 H
- LJN
AV1162
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AV1162, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV1162
ECLI:NL:HR:2006:AV1162, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2006; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV1162
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑09‑2005
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Herziening. Art. 457.1.1 en art. 461 Sv; Antilliaanse uitspraak gelijkgesteld met buitenlands vonnis. Aanvraagster is door de pr veroordeeld voor een feit gepleegd op 4-9-03 in Eindhoven, terwijl zij door GEA te Curaçao is veroordeeld voor een feit gepleegd op diezelfde datum op Curaçao. Art. 457.1.1 Sv komt niet in aanmerking, omdat in die bepaling onder arresten of vonnissen, gelet op art. 461.1 Sv – dat bij aangenomen tegenstrijdigheid vernietiging van beide uitspraken voorschrijft – slechts uitspraken van Nederlandse gerechten zijn te begrijpen. In dit opzicht moet een onherroepelijk geworden uitspraak van het GEA worden gelijkgesteld met een buitenlands vonnis; de HR is niet bevoegd verklaard om een zodanig vonnis in herziening te vernietigen. Gelet op de tijdstippen waarop de bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden, en op de duur van de ophouding van de aangehouden persoon voor verhoor in de Nederlandse zaak, ontstaat het ernstig vermoeden dat de pr, ware hij met de veroordeling van het GEA bekend geweest, aanvraagster zou hebben vrijgesproken. Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457.1.2 Sv zodat de aanvrage gegrond is.
Nr. 02528/05 H
Mr. Knigge
Zitting: 25 april 2006
Aanvullende conclusie inzake:
[aanvraagster]
1. In mijn conclusie van 31 januari 2006 heb ik aangegeven dat er in de onderhavige zaak sprake is van een conflict van rechtspraak als bedoeld in art. 457 lid 1 aanhef en onder 1° Sv. Immers, zo heb ik betoogd, kan de verdachte onmogelijk beide feiten hebben gepleegd die ten laste van hem door de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch bij vonnis van 4 februari 2004 en het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (GiEA) bij vonnis van 30 januari 2004, bewezen zijn verklaard.
2. Op basis van dit conflict van rechtspraak heb ik geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, beide vonnissen zal vernietigen, voorzover nodig de onverwijlde invrijheidstelling zal bevelen en voorts zodanige beslissing zal nemen als hem gelet op art. 461 Sv gepast voorkomt. Op deze conclusie kom ik echter deels terug, op grond van het navolgende.
3. Het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen bevat onder titel VI een regeling met betrekking tot herziening van vonnissen. Deze regeling houdt, voorzover hier van belang, in dat herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak kan worden aangevraagd bij het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen (HvJ). Hieruit volgt dat het in Antilliaanse zaken niet aan de Hoge Raad, maar aan het HvJ is om herzieningsaanvragen te beoordelen. Uitspraken van Antilliaanse rechters dienen daarom in zoverre gelijk te worden gesteld aan uitspraken van buitenlandse rechters, welke uitspraken zich niet voor herziening lenen.(1) Slechts het bedoelde vonnis van Politierechter is daarom vatbaar voor herziening door de Hoge Raad, voor herziening van het bedoelde vonnis van het GiEA kan de aanvrager zich desgewenst wenden tot het HvJ.
4. Het vonnis van het GiEA kan echter wel, gelijk in de aanvrage wordt betoogd,(2) worden opgevat als een novum in de zin van art. 457 lid 1 aanhef en onder 2° Sv. (3) In aanmerking genomen hetgeen ik in mijn conclusie in de onderhavige zaak van 31 januari 2006 onder 4 tot en met 8 heb weergegeven, rijst op grond van het bedoelde vonnis van het GiEA het ernstige vermoeden dat de Politierechter bij bekendheid met dit vonnis tot vrijspraak zou zijn gekomen.
5. Het voorgaande leidt mij tot de conclusie dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004, parketnummer 01/28182-03, zal bevelen en de zaak zal verwijzen opdat deze op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. T&C Sv, aant. 2 op art. 457 Sr.
2 Blijkens de pleitnotitie heeft de raadsman dit betoog bij de openbare behandeling van de zaak door de Hoge Raad op 31 januari 2006 toegelicht. Dat hij toen (wederom blijkens de pleitnota) primair heeft aangevoerd dat er sprake is van een conflict van rechtspraak als bedoeld in art. 457 aanhef en onder 1 Sv doet voor de beoordeling van de aanvrage niet terzake.
3 Vgl. Melai, aant. 18 op art. 457 Sv (suppl. 31, december 1980): "dat het vreemde gewijsde in contrast met een Nederlandse beslissing geen element kan vormen van een beweerd conflict van rechtspraak, maar dat het vreemd gewijsde uitsluitend kan worden gehanteerd als een nieuw feit in de zin van art. 457, eerste lid ten 2°."
Nr. 02528/05 H
Mr. Knigge
Zitting: 31 januari 2006
Conclusie inzake:
[aanvraagster]
1. Aanvraagster van herziening is bij uitspraak van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004 wegens "door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens zijn gevraagd, een valse naam opgeven", gepleegd op 4 september 2003, bij verstek veroordeeld tot een geldboete van €180,- subsidiair drie dagen hechtenis.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvraagster ingediend door mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Venlo.
3. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een conflict van rechtspraak als bedoeld in art. 457 lid 1 onder 1e Sv. Ter staving van deze stelling zijn bij de aanvrage onder meer de volgende stukken overgelegd:
- een afschrift van een door de Officier van Justitie te Curaçao uitgebrachte dagvaarding, kort samengevat inhoudende dat de aanvraagster wordt gedagvaard om te verschijnen voor het Gerecht in Eerste aanleg te Curaçao wegens een op 4 september 2003 begaan drugsdelict;
- een afschrift van de onder 1 bedoelde verstekuitspraak.
4. De in het onder 1 bedoelde vonnis opgenomen personalia van de veroordeelde zijn: [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1971. In het dossier bevindt zich onder meer een dossier met nummer PL2209/03-008104 met meerdere processen-verbaal betreffende de zaak die heeft geleid tot dit vonnis. Deze processen-verbaal houden onder meer in:
(i) een verklaring van C.H.J. van de Ven, politiebrigadier, van 11 september 2003, onder meer inhoudende (dossierpagina's 4 en 5):
VALSE NAAM:
Verdachte gaf op te zijn: [verdachte] (...)
Verdachte geeft vervolgens op te zijn: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971 (...)
Op donderdag 4 september 2003 te 17:15 is verdachte [...] in vrijheid gesteld."
(ii) een verklaring van [verdachte] van 4 september 2003, onder meer inhoudende (dossierpagina 20):
"Even later kwam de politie in het kantoor en werd ik meegenomen naar een politieburo. Daar werd door politiemensen naar mijn naam gevraagd en ik heb toen met opzet een andere naam opgegeven dan mijn echte naam. (...) Mijn echte naam is [verdachte] en ik ben geboren op [geboortedatum] 1971."
5. In het dossier bevinden zich daarnaast onder meer de volgende stukken:
(a) een extractvonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 30 januari 2004, parketnummer 902.204/3, inhoudende dat [aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, is veroordeeld wegens - kort gezegd - een drugsdelict;
(b) een proces-verbaal van A. Alberts van 4 september 2003, inhoudende dat bedoelde [aanvraagster] op 4 september 2003 omstreeks 13:30 uur op de luchthaven Hato te Curaçao is staande gehouden wegens verdenking van een drugsdelict en dat zij na verhoor is heengezonden met een aan haar uitgereikte dagvaarding.
6. Uit de onder 4 deels weergegeven stukken leid ik af dat de pleegster van het in het onder 1 bedoelde vonnis ten laste van de aanvraagster bewezenverklaarde feit op 4 september 2003 om 17:15 uur in vrijheid is gesteld.
7. Uit de onder 5 deels weergegeven stukken leid ik af dat de aanvraagster tevens is veroordeeld voor een op 4 september 2003 gepleegd drugsdelict, waarvoor zij op genoemde datum rond 13:30 uur staande is gehouden.
8. Het tijdsverschil tussen Nederland en Curaçao was in september 2003 zes uren. Dit wil zeggen: het was in Nederland zes uren later dan op Curaçao.(1) De reistijd tussen Nederland en Curaçao bedraagt in de regel minimaal negen uren.(2) Rekenend naar de tijd van Curaçao is de aanvraagster op 4 september 2003 om 11:15 uur in Nederland in vrijheid gesteld en vervolgens om 13:30 uur op Curaçao staande gehouden. Hieruit leid ik af dat het, gelet op voornoemde reistijd tussen Nederland en Curaçao, onmogelijk is dat de aanvraagster beide strafbare feiten heeft gepleegd. Ik laat dan nog daar dat verzoekster blijkens het hiervoor onder 5 vermelde proces-verbaal werd aangehouden bij de controle op de bagage van de vertrekkende passagiers met bestemming Amsterdam.
9. Op grond van het voorgaande concludeer ik dat de aanvrage gegrond is. De consequentie daarvan is dat, nu de aanvrage betreft het geval van art. 457 lid 1 onder 1e Sv, beide vonnissen dienen te worden vernietigd (art. 461 Sv). Art. 461 Sv schrijft daarbij voor dat beide zaken verwezen moeten worden naar één en hetzelfde gerechtshof (dat nog van geene daarvan kennis genomen heeft). Men kan zich afvragen of deze regel ook geschreven is voor de situatie dat een Nederlands vonnis strijdt met een Antilliaans vonnis. Aan de andere kant is de ratio van de gezamenlijke behandeling erin gelegen dat op die wijze de tegenstrijdigheid het beste uit de wereld - of althans uit het Koninkrijk - kan worden geholpen.
10. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, beide vonnissen zal vernietigen, voorzover nodig de onverwijlde invrijheidstelling zal bevelen en voorts zodanige beslissing zal nemen als hem gelet op art. 461 Sv gepast voorkomt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze informatie ontleen ik aan www.timezoneconverter.com.
2 Dit ben ik nagegaan aan de hand van informatie op de websites van reisbureaus (bijv. www.d-reizen.nl).
Uitspraak 13‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Herziening. Art. 457.1.1 en art. 461 Sv; Antilliaanse uitspraak gelijkgesteld met buitenlands vonnis. Aanvraagster is door de pr veroordeeld voor een feit gepleegd op 4-9-03 in Eindhoven, terwijl zij door GEA te Curaçao is veroordeeld voor een feit gepleegd op diezelfde datum op Curaçao. Art. 457.1.1 Sv komt niet in aanmerking, omdat in die bepaling onder arresten of vonnissen, gelet op art. 461.1 Sv – dat bij aangenomen tegenstrijdigheid vernietiging van beide uitspraken voorschrijft – slechts uitspraken van Nederlandse gerechten zijn te begrijpen. In dit opzicht moet een onherroepelijk geworden uitspraak van het GEA worden gelijkgesteld met een buitenlands vonnis; de HR is niet bevoegd verklaard om een zodanig vonnis in herziening te vernietigen. Gelet op de tijdstippen waarop de bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden, en op de duur van de ophouding van de aangehouden persoon voor verhoor in de Nederlandse zaak, ontstaat het ernstig vermoeden dat de pr, ware hij met de veroordeling van het GEA bekend geweest, aanvraagster zou hebben vrijgesproken. Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457.1.2 Sv zodat de aanvrage gegrond is.
13 juni 2006
Strafkamer
nr. 02528/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004, nummer 01/028182-03, ingediend door mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Venlo, namens:
[aanvraagster], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, domicilie kiezende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster vrijgesproken van het onder 1. en 2. tenlastegelegde en haar ter zake van 3. "door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam opgeven" veroordeeld tot een geldboete van € 180,-, subsidiair 3 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage is schriftelijk toegelicht.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 1°, dan wel 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat zij bij voormeld vonnis is veroordeeld voor een feit gepleegd op 4 september 2003 in Eindhoven, terwijl zij door het Gerecht in Eerste Aanleg te Curaçao bij vonnis van 30 januari 2004 is veroordeeld voor een feit gepleegd op diezelfde datum op Curaçao en dat zij gelet op het tijdsverschil tussen Nederland en Curaçao het feit in Eindhoven niet kan hebben gepleegd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
3.1. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen opdat deze op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een extractvonnis van de Politierechter te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004, dat inhoudt dat ten laste van de aanvraagster is bewezenverklaard dat zij op 4 september 2003 een valse naam heeft opgegeven toen zij door het bevoegd gezag naar haar identiteitsgegevens werd gevraagd. Blijkens de zich bij de stukken bevindende inleidende dagvaarding en het proces-verbaal van politie vond dit feit plaats nadat de aanvraagster die dag omstreeks 10.15 uur ter zake van diefstal was aangehouden in Eindhoven. Uit het proces-verbaal van politie volgt voorts dat de aanvraagster diezelfde dag omstreeks 17.15 uur in vrijheid is gesteld.
4.2. Een zich bij de stukken van het geding bevindend extractvonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 30 januari 2004 houdt in dat de aanvraagster is veroordeeld wegens opzettelijk handelen in strijd met art. 3 lid 1 onder A van de Opiumlandsverordening 1960. Uit het proces-verbaal van de Inspectie Invoerrechten en accijnzen Nederlandse Antillen volgt dat de aanvraagster op 4 september 2003, derhalve op dezelfde dag als onder 4.1 genoemd, omstreeks 13.30 uur op het vliegveld Hato bij de controle van vertrekkende passagiers met bestemming Amsterdam werd staande gehouden en dat in haar koffer 3 blikken werden aangetroffen met in totaal ongeveer 2645 gram cocaïne. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat de aanvraagster nadat haar op 4 september 2003 te 17.25 uur een dagvaarding was uitgereikt is heengezonden. Genoemde - onherroepelijk geworden - veroordeling is uitgesproken ter zake van dat vervoer c.q. bezit van verdovende middelen.
4.3. De aanvrage steunt primair op de grond dat sprake is van de omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid sub 1, Sv, namelijk dat bij onderscheiden arresten of vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan (...) bewezenverklaringen zijn uitgesproken, welke niet zijn overeen te brengen. Die grond komt evenwel niet in aanmerking, omdat in die bepaling onder arresten of vonnissen, gelet op art. 461, eerste lid, Sv - dat bij aangenomen tegenstrijdigheid vernietiging van beide uitspraken voorschrijft - slechts uitspraken van Nederlandse gerechten zijn te begrijpen. De Hoge Raad komt immers geen rechtsmacht toe om buitenlandse gewijsden te vernietigen. In dit opzicht moet een onherroepelijk geworden uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen worden gelijkgesteld met een buitenlands vonnis, nu de Hoge Raad niet bevoegd is verklaard om een zodanig vonnis in herziening te vernietigen.
4.4. Subsidiair strekt de aanvrage ten betoge dat hetgeen bij het onherroepelijk geworden vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen is bewezenverklaard heeft te gelden als een novum. Dienaangaande is het volgende van belang.
4.5. Het is een feit van algemene bekendheid dat het tijdsverschil tussen Nederland en Curaçao in september 2003 zes uur bedroeg, met dien verstande dat het in Nederland zes uur later was dan op Curaçao. Het is eveneens een feit van algemene bekendheid dat de reistijd tussen Nederland en Curaçao circa negen uur bedraagt.
Gelet op de tijdstippen waarop de in de hiervoor onder 4.1 en 4.2 bewezenverklaarde gedragingen hebben plaats-gevonden, en op de duur van de ophouding van de aangehouden persoon voor verhoor in de Nederlandse zaak, ontstaat het ernstig vermoeden dat de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, ware hij met de veroordeling van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 30 januari 2004 bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 13 juni 2006.
Beroepschrift 20‑09‑2005
Aanvraag tot herziening
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
inzake
[verzoekster]/ OM
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoekster], thans gedetineerd te Evertsoord in PI ‘Ter Peel’, te dezer zake woonplaats kiezende te [plaats] aan de [adres] ten kantore van haar advocaat Mr. [naam advocaat], die door haar bepaaldelijk is gemachtigd om dit herzieningsverzoek te ondertekenen en in te dienen;
Dat verzoekster bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te 's‑Hertogenbosch zitting houdende te Eindhoven van 4 februari 2004 in de zaak met parketnummer 01/028182/03, is veroordeeld tot een geldboete van € 180,00 te vervangen door drie dagen vervangende hechtenis.
Dat de hierna vermelde nieuwe feiten en omstandigheden, die bij het onderzoek ter terechtzitting de Rechter niet zijn gebleken, op zichzelf of in verband met destijds geleverde bewijzen, onverenigbaar zijn met voormelde uitspraak;
Namelijk dat met de bewezenverklaring van voormelde uitspraak onverenigbaar is de bewezen verklaring van de onherroepelijke uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg te Curaçao van vrijdag 30 januari 2004.
Immers is verdachte veroordeeld door het Gerecht in Eerste Aanleg terzake het opzettelijk uitvoeren van 2.645 gram cocaïne op 4 september 2003 op het eiland Curaçao. Dit is onverenigbaar met de bewezen verklaring van het feit in onderhavige zaak namelijk het op 4 september 2003 opgeven van een valse naam te Eindhoven.
Verzoekster verwijst naar de dagvaarding om te verschijnen op vrijdag 30 januari 2003 ter terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg te Curaçao, alsmede naar het vonnis van de politierechter te 's‑Hertogenbosch van 4 februari 2004. De raadsman van verzoekster heeft de griffie van het Gerecht in eerste aanleg te Curaçao om toezending van een afschrift van de uitspraak verzocht. Tot op heden werd deze niet ontvangen. Na ontvangst zal deze direct worden nagezonden.
Dat verzoekster thans uit andere hoofde is gedetineerd, doch op zeer korte termijn de bovengenoemde straf zal ondergaan in de gevangenis van de penitentiaire afdeling Ter Peel te Evertsoord, weshalve zij er belang bij heeft dat de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan wordt opgeschort, geschorst of beëindigd.
REDENEN WAAROM:
Zij Uw College verzoekt de herziening van voormelde uitspraak te willen bevorderen, met zodanige verdere beslissing als zal worden vermeend te behoren.
[plaats], 20 september 2005
[naam advocaat]