HR, 06-06-2006, nr. 01243/05 A
ECLI:NL:HR:2006:AW2428
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-06-2006
- Zaaknummer
01243/05 A
- LJN
AW2428
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AW2428, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AW2428
ECLI:NL:HR:2006:AW2428, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑06‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW2428
- Vindplaatsen
NbSr 2006/179
Conclusie 06‑06‑2006
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vooropgesteld moet worden dat van gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst – e.e.a. ex art. 230 SrNA – slechts sprake kan zijn indien de gebruiker het geschrift bezigt als middel tot misleiding van hem t.a.v. wie hij daarvan gebruikmaakt en zich dus tegenover deze gedraagt als ware het geschrift echt en onvervalst. Het hof heeft de tenlastelegging aldus opgevat dat aan verdachte wordt verweten dat hij de daarin genoemde geschriften uitsluitend heeft gebezigd tot misleiding van X. Deze uitleg van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met haar bewoordingen en moet daarom in cassatie worden geëerbiedigd. Daarop stuit af de klacht dat de “slachtoffers waar de steller der tenlastelegging (mede) op doelt zijn de personen van wie de naam gebruikt is en van wie de handtekening is nagebootst”. HR casseert – cfm CAG – niet ambtshalve op het in de CAG gesignaleerde motiveringsgebrek.
Nr. 01243/05 A
Mr. Machielse
Zitting 11 april 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft verdachte op 8 februari 2005 vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
2. De advocaat-generaal bij het Hof heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. De achtergrond van de zaak is de volgende. Indertijd hield de Landsverordening In- en Uitvoer een verbod in van de invoer van andere dan nieuwe auto's. Van dat verbod kon ontheffing worden verleend maar aan die ontheffing waren voorwaarden verbonden. Zo mocht de auto die was ingevoerd gedurende een periode van drie jaar niet worden overgedragen of verhuurd. Een zekere [betrokkene 1] bezat een autoverhuurbedrijf op Curaçao en wilde ten dienste van dat bedrijf goedkope auto's uit Miami invoeren. Daartoe maakte hij gebruik van de personalia en papieren van burgers van Curaçao die van niets wisten. Op hun naam werden auto's ingevoerd voor het autoverhuurbedrijf en op hun naam werden deze auto's ook via verdachte verzekerd. De zaak kwam aan het licht toen een van de auto's van het autoverhuurbedrijf betrokken raakte bij een ongeval en degene op wiens naam die auto stond in dat verband werd benaderd.
3.2. Aan verdachte was telastegelegd
"1. dat hij op of omstreeks 27 november 2000 op het eiland Curaçao, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst application form (motor vehicle insurance, met polisnummer [001]) van [A] N.V. (op naam van [slachtoffer 1] en ten behoeve van een personenauto Mercury Tracer met kenteken [AA-00-AA]), zijnde een geschrift waaruit enig recht en/of enige verbintenis en/of enige bevrijding van schuld kon ontstaan en/of dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk genoemd application form naar [A] N.V. (doorgestuurd teneinde die verzekeringsmaatschappij een verzekeringsovereenkomst te doen aangaan met betrekking tot genoemde Mercury Tracer en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op/onder genoemd application form een handtekening geplaatst was door een ander dan [slachtoffer 1], als ware het de handtekening van [slachtoffer 1];
2. dat hij op of omstreeks 13 december 2000 op het eiland Curaçao, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst application form (motor vehicle insurance, met polisnummer [002]) van [A] N.V. (op naam van [slachtoffer 2] en ten behoeve van een personenauto Ford Escort met kenteken [BB-00-BB]), zijnde een geschrift waaruit enig recht en/of enige verbintenis en/of enige bevrijding van schuld kon ontstaan en/of dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk genoemd application form naar [A] N.V. (door)gestuurd teneinde die verzekeringsmaatschappij een verzekeringsovereenkomst te doen aangaan met betrekking tot genoemde Ford Escort en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op/onder genoemd application form een handtekening geplaatst was door een ander dan [slachtoffer 2], als ware het de handtekening van [slachtoffer 2];"
Het Hof heeft de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Vrijspraak
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is telastegelegd, is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ter toelichting daarop diene het volgende.
Verdachte wordt verweten dat hij gebruik heeft gemaakt van valse of vervalse aanvraagformulieren door deze door te sturen naar [A] N.V. "teneinde die verzekeringsmaatschappij een verzekeringsovereenkomst te doen aangaan". Vereist is derhalve - gelet ook op de jurisprudentie op dit punt - dat verdachte de bedoeling had [A] N.V. te misleiden. Kennis van de valsheid bij het "slachtoffer" staat aan bewezenverklaring in de weg. Verdachte heeft in dit verband steeds gesteld dat [A] N.V. op de hoogte was van het feit dat de auto's niet ten name van de werkelijke gebruiker stonden en dat de eigenlijke verzekeringsnemer een ander was dan de persoon die op de aanvraag stond vermeld. Nu het tegendeel van deze stelling onvoldoende uit het dossier kan blijken en derhalve in het voordeel van verdachte van de juistheid ervan dient te worden uitgegaan, kunnen de aan verdachte telastegelegde feiten niet worden bewezen."
3.3. Ik neem aan dat het Hof zijn overwegingen heeft ontleend aan de verklaring van de getuige [getuige 1] in eerste aanleg.(1) Deze getuige, manager bij [A], heeft onder meer het volgende verklaard:
"(...)
Bij groeppolissen, bijvoorbeeld voor een bedrijf, komt de naam van de verzekeringnemer op de polis. De eigenaar van het bedrijf is dan de verzekeringnemer. In verband met het risico willen wij vooraf weten wie de verzekeringnemer is; het hangt namelijk van het risico af, of er wel of geen no-claim toegepast wordt. We willen eerst de "historie" weten en op basis daarvan wordt er een verzekeringpremie bepaald. Het maakt bovendien ook uit wie het is. Als het doel is verhuur van auto's, bepaalt dat risico en premie. Als je niet weet wie de bestuurders zijn is de premie hoger.
U houdt mij uit het proces-verbaal voor de verklaring van [slachtoffer 2] met betrekking tot de aanrijding waarbij de auto die op haar naam stond was betrokken. U wijst mij op de mogelijkheid dat de schuld zou liggen bij de auto die op naam van [slachtoffer 2] stond, dus nu bij de huurder van [B] Car Rental. Uw vraag is: op wie zal de schade worden verhaald. Mijn antwoord hierop is dat dat [slachtoffer 2] zal zijn.
Als ik iets te halen heb bij [slachtoffer 2], die de schade heeft veroorzaakt, kan ik het zowel op de verzekeringmaatschappij als op de verzekerde verhalen.
De officier van justitie vraagt mij naar het schadeformulier dat wordt opgemaakt als er een auto-ongeluk plaatsvond. Moet er dan in staan wie de bestuurders zijn? Mijn antwoord hierop is het volgende: we kijken dan: 1. is er een geldige verzekering; 2. is de persoon in het bezit van een geldige rijbewijs; 3. heeft de bestuurder toestemming/opdracht gekregen van de eigenaar. Dan pas gaan we de schade bepalen.
Als er wordt uitgekeerd vindt er een aanpassing plaats met betrekking tot de premiekorting voor schadevrij rijden.
Een verzekering van een auto die in gebruik is bij een verhuurbedrijf komt op naam van het verhuurbedrijf.
De officier wijst mij op een kopie van een memorandum van 17 januari 2001. De officier vraagt welke auto's onder dat contract vallen; er staat bijvoorbeeld 13 polissen. Hij wil weten of ze allemaal onder het contract vallen. Mijn antwoord is ja. De auto van [slachtoffers], een Tracer [AA-00-AA] en een Ford Escort [BB-00-BB]? De Tracer van [AA-00-AA] is ook met het memo binnengekomen. De auto genummerd [BB-00-BB] hebben we toen niet geregistreerd.
De officier vraagt hoe de polis op naam van [slachtoffers] komt. De hele procedure van de aanvraag is door [C] gedaan. Daarna kwamen de stukken pas bij ons.
De officier vraagt omtrent het geval van de 13de en weer een ander van de 16de november 2000, op naam van natuurlijke personen. Hierover kan ik als volgt verklaren. Toentertijd waren dat individuele polissen; ik wist toen niet dat die auto's gebruikt zouden worden in een verhuurbedrijf.
De officier van justitie zegt dat hij bevestigd kreeg dat er bij verhuursituaties een hogere premie betaald wordt. Ik antwoord u hierop bevestigend. Dat is inderdaad zo.
Vervolgens vraagt de officier van justitie of het niet zo is dat toen de voorwaarden bij de import van auto's waren afgeschaft, het ook mogelijk was om een auto te vervreemden binnen de periode van drie jaar. De officier vraagt of het mogelijk is dat er auto's toen overgeschreven zijn op het collectieve contract van de [B] Car Club. Toen de drie-jaren restrictie er af was, werd ons toen verzocht dat in de administratie op te nemen en de premie aan te passen?
Toen mij werd medegedeeld dat een van de auto's verhuurd werd, is [verdachte] opgebeld. Premie en aanwending kloppen dan namelijk niet meer. Ik heb dat duidelijk aan [verdachte] gezegd. Later ontvingen wij stukken om de verzekering collectief te maken. Voor de auto's heb ik daarop premies vastgesteld. Er was geen begeleidende brief bij. Vanaf het begin was die er niet bij.
De raadsman mr Murray vraagt wanneer ik bekend geworden ben met [B]. Dat was in het jaar 2000, toen men bezig was met de schade. Op zijn vraag of er verschillen zijn tussen groeppolissen en huurauto's kan ik zeggen dat van huurauto's je niet direct weet wie de bestuurders zijn. Pas in het jaar 2000 werd me dat duidelijk, namelijk toen de polissen moesten worden veranderd. Een auto kon niet èn als huurauto èn onder naam van [slachtoffer 2] staan.
In 2000, toen er schade was en ik hiervan op de hoogte gesteld werd zei ik aan [verdachte] dat een en ander veranderd moest worden. [Verdachte] zou daarvoor ook zorgdragen. Dat is later gebeurd. In januari 2001 hebben we de memo gekregen.
De schade heeft zich voorgedaan zo tegen het eind van 2000. De datum weet ik niet meer.
Op de vraag of mij meerdere, soortgelijke gevallen bekend waren (dus dat er particuliere auto's zijn die voor verhuur worden gebruikt) kan ik zeggen dat pas toen ik met [verdachte] hierover sprak, ik hoorde dat er nog meer van soortgelijke gevallen waren."
3.4. Gelet op de inhoud van deze verklaring en op het feit dat auto's werden geregistreerd en verzekerd op de naam van personen die daar geen enkele weet van hadden is het mij onbegrijpelijk hoe het Hof tot de slotsom is kunnen komen dat [A] N.V. niet is misleid. Weliswaar dekte die verzekeringsmaatschappij misschien wel de situatie dat auto's die ter verzekering werden aangeboden niet op naam stonden van de feitelijke gebruiker en dat een ander dan degene die erin toestemde dat zijn naam op de verzekeringsaanvraag stond in werkelijkheid degene was die belang had bij de verzekering, maar dat zal toch niet gelden voor de gevallen waarin degene wiens naam wordt gebruikt daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Verzekeringen die zo op naam van een onwetende derde zijn afgesloten lijken mij door misleiding tot stand gekomen te zijn.
Verdachte, die werkzaam is op het gebied van verzekeringen, moet hebben beseft dat door het opgeven van valse namen van personen die onwetend waren van de opgave van hun naam als verzekeringnemer, er geen verzekeringsovereenkomst tot stand kon komen tussen de verzekeringsmaatschappij en die personen.
3.5. Het had volgens mij overigens voor de hand gelegen verdachte eventueel te vervolgen voor het medeplegen van valsheid in geschrift. Verdachte moet immers beseft hebben dat het op deze wijze opmaken van de verzekeringsbescheiden de strekking had de overheid en haar ambtenaren een rad voor ogen te draaien en de indertijd geldende verbodsbepalingen voor de invoer van auto's te ontduiken.(2)
3.6. Het middel stelt zich op het standpunt dat ook anderen dan degenen jegens wie het vals geschrift wordt aangewend slachtoffer kunnen zijn van het delict. Het stelt dat de slachtoffers op wie de steller van de tenlastelegging (mede) doelt de personen zijn wier naam is misbruikt en wier handtekening is nagemaakt. Dezen zijn niet de eersten aan wie ik denk. Zij waren onwetend maar het is niet de bedoeling geweest van verdachte om hen, als zij kennis zouden nemen van de inhoud van de verzekeringsaanvragen, door die inhoud om de tuin te leiden.(3) Ik denk dus aan de verzekeringsmaatschappij en aan de maatschappijen waar de verzekeringen weer door [A] N.V zijn ondergebracht, en aan de overheid. Maar alleen het gebruik jegens [A] N.V. is telastegelegd.
3.7. Voorzover het Hof het oog heeft gehad op [A] N.V. acht ik de overweging om de hiervoor ontwikkelde reden onbegrijpelijk. Een gebruik jegens andere derden, bijvoorbeeld de maatschappijen waar de verzekeringen uiteindelijk zijn ondergebracht of de ambtenaren belast met de controle op de invoerbeperkingen is niet telastegelegd en blijft dus buiten beeld. Hetzelfde geldt voor de personen wier naam is misbruikt.
4. Het oordeel van het Hof komt mij onbegrijpelijk voor maar niet op de gronden die in de schriftuur zijn aangewezen. Gelet op de bestendige praktijk in de rechtspraak van de Hoge Raad dat op een OM-cassatie niet ambtshalve wordt vernietigd rest mij slechts de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Proces-verbaal ter terechtzitting van 15 april 2004.
2 Zie bewijsmiddel 9 in het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg.
3 Vgl. HR 16 juni 1992, NJ 1992, 820; HR 14 september 1992, NJ 1993, 99; HR 21 december 2004, LJN AR4886.
Uitspraak 06‑06‑2006
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vooropgesteld moet worden dat van gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst – e.e.a. ex art. 230 SrNA – slechts sprake kan zijn indien de gebruiker het geschrift bezigt als middel tot misleiding van hem t.a.v. wie hij daarvan gebruikmaakt en zich dus tegenover deze gedraagt als ware het geschrift echt en onvervalst. Het hof heeft de tenlastelegging aldus opgevat dat aan verdachte wordt verweten dat hij de daarin genoemde geschriften uitsluitend heeft gebezigd tot misleiding van X. Deze uitleg van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met haar bewoordingen en moet daarom in cassatie worden geëerbiedigd. Daarop stuit af de klacht dat de “slachtoffers waar de steller der tenlastelegging (mede) op doelt zijn de personen van wie de naam gebruikt is en van wie de handtekening is nagebootst”. HR casseert – cfm CAG – niet ambtshalve op het in de CAG gesignaleerde motiveringsgebrek.
6 juni 2006
Strafkamer
nr. 01243/05 A
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 8 februari 2005, nummer H-163/04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1962, wonende op Curaçao (Nederlandse Antillen).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 24 juni 2004 - de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Procureur-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof met verlating van de grondslag van de tenlastelegging de verdachte heeft vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
3.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd:
"1. dat hij op of omstreeks 27 november 2000 op het eiland Curaçao, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst application form (motor vehicle insurance, met polisnummer [001]) van [A] N.V. (op naam van [slachtoffer 1] en ten behoeve van een personenauto Mercury Tracer met kenteken [AA-00-AA]), zijnde een geschrift waaruit enig recht en/of enige verbintenis en/of enige bevrijding van schuld kon ontstaan en/of dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk genoemd application form naar [A] N.V. (door)gestuurd teneinde die verzekeringsmaatschappij een verzekeringsovereenkomst te doen aangaan met betrekking tot genoemde Mercury Tracer en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op/onder genoemd application form een handtekening geplaatst was door een ander dan [slachtoffer 1], als ware het de handtekening van [slachtoffer 1];
2. dat hij op of omstreeks 13 december 2000 op het eiland Curaçao, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst application form (motor vehicle insurance, met polisnummer [002]) van [A] N.V. (op naam van [slachtoffer 2] en ten behoeve van een personenauto Ford Escort met kenteken [BB-00-BB]), zijnde een geschrift waaruit enig recht en/of enige verbintenis en/of enige bevrijding van schuld kon ontstaan en/of dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk genoemd application form naar [A] N.V. (door)gestuurd teneinde die verzekeringsmaatschappij een verzekeringsovereenkomst te doen aangaan met betrekking tot genoemde Ford Escort en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op/onder genoemd application form een handtekening geplaatst was door een ander dan [slachtoffer 2], als ware het de handtekening van [slachtoffer 2]."
3.3. De bestreden uitspraak houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is telastegelegd, is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ter toelichting daarop diene het volgende.
Verdachte wordt verweten dat hij gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste aanvraagformulieren door deze door te sturen naar [A] N.V. "teneinde die verzekeringsmaatschappij een verzekeringsovereenkomst te doen aangaan". Vereist is derhalve - gelet ook op de jurisprudentie op dit punt - dat verdachte de bedoeling had [A] N.V. te misleiden. Kennis van de valsheid bij het "slachtoffer" staat aan bewezenverklaring in de weg. Verdachte heeft in dit verband steeds gesteld dat [A] N.V. op de hoogte was van het feit dat de auto's niet ten name van de werkelijke gebruiker stonden en dat de eigenlijke verzekeringsnemer een ander was dan de persoon die op de aanvraag stond vermeld. Nu het tegendeel van deze stelling onvoldoende uit het dossier kan blijken en derhalve in het voordeel van verdachte van de juistheid ervan dient te worden uitgegaan, kunnen de aan verdachte telastegelegde feiten niet worden bewezen."
3.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 230, tweede lid, SrNA, zodat de in de tenlastelegging onder 1 en 2 voorkomende woorden "opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst application form (...) als ware dat geschrift echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan" geacht moeten worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan die woorden in art. 230 SrNA.
3.5. Art. 230 SrNA luidt als volgt:
"Hij die een geschrift waaruit eenig recht, eenige verbintenis of eenige bevrijding van schuld kan ontstaan, of dat bestemd is om tot bewijs van eenig feit te dienen, valschelijk opmaakt of vervalscht, met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan, als schuldig aan valschheid in geschrifte gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.
Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valsche of vervalschte geschrift als ware het echt en onvervalscht, indien uit dat gebruik eenig nadeel kan ontstaan."
3.6. Vooropgesteld moet worden dat van gebruikmaken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst - een en ander in de zin van art. 230 SrNA - slechts sprake kan zijn indien de gebruiker het geschrift bezigt als middel tot misleiding van hem ten aanzien van wie hij daarvan gebruikmaakt en zich dus tegenover deze gedraagt als ware het geschrift echt en onvervalst.
3.7. Blijkens zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven
overwegingen heeft het Hof de tenlastelegging aldus opgevat dat aan de verdachte wordt verweten dat hij de daarin genoemde geschriften uitsluitend heeft gebezigd tot misleiding van [A] N.V.
Deze uitleg van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met haar bewoordingen en moet daarom in cassatie worden geëerbiedigd. Daarop stuit af de klacht dat de "slachtoffers waar de steller der tenlastelegging (mede) op doelt zijn de personen van wie de naam gebruikt is en van wie de handtekening is nagebootst".
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 juni 2006.