HR, 18-04-2006, nr. 01413/05
ECLI:NL:HR:2006:AV2365
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-04-2006
- Zaaknummer
01413/05
- LJN
AV2365
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AV2365, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV2365
ECLI:NL:HR:2006:AV2365, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑04‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV2365
- Vindplaatsen
Conclusie 18‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Ex art. 342.2 Sv kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring(en) van één getuige. Dat verdachte de feiten 4 en 5 heeft begaan, heeft het hof afgeleid uit 2 verklaringen van getuige X. De bewezenverklaring van die feiten is ontoereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat 1 van die verklaringen voor het bewijs is gebezigd in de vorm van een ambtsedig pv van die X, omdat dat relaas betrekking had op een op een ander tijdstip plaatsgevonden hebbende gebeurtenis.
Griffienr. 01413/05
Mr. Wortel
Zitting:14 februari 2006 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij verzoeker, voor zover de zaak aan het oordeel van het Hof was onderworpen, wegens (zaak A)
(1) "verkrachting", (2) "poging tot doodslag", (4) "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen" en (5) "mishandeling"
(zaak B)
(1) "in een woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen" en (2) "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van zijn bediening"
(zaak C)
(1) "in een woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen", (2) "mishandeling", (3) "mishandeling", (4) "wederspannigheid" en (5) "eenvoudige belediging" is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf.
Voorts heeft het Hof gelast dat verzoeker ter beschikking wordt gesteld, met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten behoeve van degene die door de feiten A 1, 2 en 5 en C 1 en 2 schade heeft geleden heeft het Hof verzoeker betalingsverplichtingen opgelegd als in het arrest nader omschreven.
2. Namens verzoeker heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. Het enige middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring ter zake van de in zaak C onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten onvoldoende met redenen is omkleed, aangezien die bewezenverklaring steunt op slechts één bewijsmiddel, niet zijnde een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar als bedoeld in art. 344, tweede lid, Sv.
4. De in zaak C onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten betreffen belediging van zekere [K], op 19 juni 2002, en verzet tegen een opsporingsambtenaar die verzoeker had aangehouden.
5. Het enige bewijsmiddel dat op deze feiten betrekking heeft is bewijsmiddel 18. Dit is de verklaring van bedoelde [K]. Die verklaring houdt in dat verzoeker haar op 19 juni 2002 heeft beledigd, en op 2 september 2002 heeft uitgescholden. Die laatste scheldpartij vond [K] zó gênant worden dat zij verzoeker heeft aangehouden, waartegen verzoeker zich heeft verzet.
6. Het Hof heeft een bewijsoverweging opgenomen, waarin is uiteengezet dat uit een ter zake van een ander feit gehanteerd bewijsmiddel valt af te leiden dat verzoeker genoemde [K] als politiefunctionaris heeft herkend.
7. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden aangenomen dat [K] (ten tijde van de in zaak C onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten) een politiefunctionaris met algemene opsporingsbevoegdheid was.
Haar als bewijsmiddel 18 tot bewijs gebezigde verklaring heeft evenwel niet de gedaante van een door haarzelf opgesteld proces-verbaal. Het gaat om het proces-verbaal van een andere opsporingsambtenaar, die [K] als aangeefster (en dus getuige) heeft gehoord.
8. Voor zover de bewijsconstructie aldus moet worden begrepen dat het Hof dit ambtsedig proces-verbaal, inhoudende de verklaring van een getuige die zelf opsporingsambtenaar blijkt te zijn, heeft aangemerkt als het in art. 344, tweede lid, Sv bedoelde proces-verbaal, kan ik het Hof daarin niet volgen.
9. Dat tweede lid van art. 344 Sv vormt een uitzondering op de regel dat een bewezenverklaring niet gebaseerd mag worden op het feitelijk relaas van één persoon; niet op de verklaring van slechts één getuige (art. 342, tweede lid, Sv), en evenmin op uitsluitend de (bekennende) verklaring van de verdachte zelf (art. 341, vierde lid, Sv).
10. Een groot vertrouwen van de wetgever in opsporingsambtenaren verschaft hun processen-verbaal deze bijzondere bewijskracht. Er wordt verondersteld dat zij getrainde (en op hun bijzondere toezichtsgebieden ook deskundige) waarnemers zijn, die zo objectief mogelijk alles vastleggen dat voor de beoordeling van mogelijk strafbaar handelen relevant kan zijn. Ten aanzien van (normale) getuigen wordt dat uiteraard niet aangenomen. Bij hen wordt er juist rekening mee gehouden dat emoties, gebrek aan inzicht of eigenbelang een incomplete of zelfs vervormde weergave van gebeurtenissen kunnen opleveren.
11. Aangezien het tweede lid van art. 344 Sv een uitzondering vormt op de hoofdregel, lijkt het mij aangewezen deze bijzondere bepaling restrictief toe te passen. Ik geef onmiddellijk toe dat men verschillend over de kwestie kan denken. Bij feit 4 in zaak C gaat het om een opsporingsambtenaar die tot aanhouding overging omdat zij in het openbaar een stroom van beledigingen toegevoegd kreeg. Daar zou zij zelf een proces-verbaal van hebben kunnen opmaken, dat toereikend bewijs zou zijn geweest, naar mijn inzicht niet alleen van de wederspannigheid, maar ook van de reden voor de aanhouding, te weten belediging van de verbalisant zelf. Ik zie niet in waarom iets anders zou gelden ten aanzien van feit 5 in zaak C. De wet verhindert in ieder geval niet dat een opsporingsambtenaar eigenhandig proces-verbaal opmaakt van het strafbare feit waardoor hij zelf getroffen wordt, zoals belediging. Materieel behoeft het geen enkel verschil te maken of de opsporingsambtenaar zijn waarnemingen in een eigen proces-verbaal neerlegt, dan wel zijn verklaring laat opnemen in het proces-verbaal van een collega. In wezen is een opsporingsambtenaar die zijn bevindingen relateert altijd een getuige. Het verschil zit in de vorm.
12. Toch voel ik niet voor een zó ruime uitleg van art. 344, tweede lid, Sv dat de bepaling méér afwijkingen van de in art. 342, tweede lid, Sv neergelegde hoofdregel mogelijk maakt dan de wetgever kennelijk voor ogen heeft gehad. Volledig bewijs kan alleen gevonden worden in het ambtsedig geschrift waarmee de verbalisant verslag doet van zijn eigen bevindingen en waarnemingen aangaande de feiten en omstandigheden die zonder meer de strafbare situatie opleveren. Kort gezegd komt dat neer op het relaas van heterdaad.
13. Ik werp de vraag op wat hiervan de consequentie moet zijn. Er zijn elf feiten bewezenverklaard, waarvan de feiten die in zaak A onder 1 en 2 bewezen zijn verklaard, in ieder geval naar de wettelijke omschrijving, veruit de ernstigste zijn. Blijkens 's Hofs overwegingen heeft het Hof aan die feiten, in samenhang met andere feiten die jegens hetzelfde slachtoffer zijn begaan, ook overheersende betekenis toegekend voor de straftoemeting.
Ik haal uit de overwegingen ter bepaling van de straf aan:
"Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige geweldmisdrijven. Hij heeft [slachtoffer 1] anaal verkracht en gepoogd haar om het leven te brengen. Voorts heeft hij haar meermalen mishandeld. Deze feiten hebben zich voorgedaan in een relatie tussen verdachte en het slachtoffer, waarbij de verstandhouding tussen hen voor een belangrijk deel werd bepaald door drankmisbruik en geweld. Verdachte heeft het leven van het slachtoffer in gevaar gebracht en haar lichamelijke en geestelijke integriteit geschonden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke ingrijpende en vernederende gebeurtenissen nog geruime tijd de (psychische) gevolgen daarvan moeten ondervinden. Voorts heeft verdachte storende feiten begaan. Het gaat om huisvredebreuk, beledigingen (van een politieambtenaar), wederspannigheid en mishandeling van [slachtoffer 2]. Zowel uit de processen-verbaal als uit de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapporten blijkt dat verdachte deze feiten hoofdzakelijk heeft begaan wanneer anderen zich niet naar zijn wensen schikten en hij onder invloed van alcohol verkeerde."
14. Voorts blijkt uit 's Hofs overwegingen dat de maatregel van terbeschikkingstelling met 'dwangverpleging' is opgelegd in verband met de feiten die in zaak A onder 1, 2 en 5, en in zaak C onder 2 zijn bewezenverklaard.
Ook de beslissingen naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij houden met die feiten verband.
15. Naar mijn oordeel voert dit alles dwingend tot de slotsom dat de in zaak C onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten niet van invloed zijn op de beslissingen inzake de strafoplegging en de toepassing van maatregelen. Nu die bewezenverklaring onvoldoende steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen meen ik dat de Hoge Raad de zaak zelf op de voet van art. 440, tweede lid, eerste volzin kan afdoen, en om redenen van doelmatigheid kan vrijspreken van de in zaak C onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten, met instandhouding van de bestreden uitspraak voor het overige.
16. Ambtshalve wijs ik er op dat er begin maart zestien maanden verstreken zullen zijn sinds het instellen van het cassatieberoep, terwijl verzoeker in verband met deze zaak is gedetineerd. Teneinde zo veel mogelijk te bevorderen dat het beroep binnen redelijke termijn kan worden behandeld, wordt deze conclusie bij vervroeging genomen.
17. Deze conclusie strekt ertoe dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarbij de feiten, in de bestreden uitspraak aangeduid als zaak C feiten 4 en 5, bewezen en strafbaar zijn verklaard en verzoeker ter zake van die twee feiten strafbaar is verklaard; dat de Hoge Raad verzoeker van die twee feiten zal vrijspreken, en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Uitspraak 18‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Ex art. 342.2 Sv kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring(en) van één getuige. Dat verdachte de feiten 4 en 5 heeft begaan, heeft het hof afgeleid uit 2 verklaringen van getuige X. De bewezenverklaring van die feiten is ontoereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat 1 van die verklaringen voor het bewijs is gebezigd in de vorm van een ambtsedig pv van die X, omdat dat relaas betrekking had op een op een ander tijdstip plaatsgevonden hebbende gebeurtenis.
18 april 2006
Strafkamer
nr. 01413/05
PB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 november 2004, nummer 24/000695-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Grittenborgh" te Hoogeveen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 8 mei 2003 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van (zaak A) 1. "verkrachting", 2. "poging tot doodslag", 4. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen" en 5. "mishandeling", (zaak B) 1. "in een woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen" en 2. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van zijn bediening" en (zaak C) 1. "in een woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen", 2. "mishandeling", 3. "mishandeling", 4. "wederspannigheid" en 5. "eenvoudige belediging" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.000,-, de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, doch uitsluitend voorzover daarbij de feiten aangeduid als zaak C4 en C5 bewezen en strafbaar zijn verklaard en de verdachte ter zake van die twee feiten strafbaar is verklaard, dat de Hoge Raad de verdachte van die feiten zal vrijspreken, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de bewezenverklaring van de onder C4 en C5 tenlastegelegde feiten uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van telkens één getuige.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder C4 en C5 bewezenverklaard dat:
"C (...)
4. hij op 2 september 2002 te Sneek, toen een politieambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit had aangehouden en had vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft verzet door met een tas waarin zich bierflesjes bevonden een zwaaiende beweging te maken in de richting van die ambtenaar en tevens te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden;
5. hij op 19 juni 2002 te Sneek, in de gemeente Sneek, opzettelijk een persoon genaamd [K], in het openbaar mondeling heeft beledigd, door voornoemde [K] mondeling de woorden toe te voegen: "Ik spuug op jou"."
3.3. Het door het Hof daartoe gebezigde bewijsmiddel 18, de daaraan toegevoegde nadere bewijsoverweging en het in die overweging aangeduide bewijsmiddel 11 houden het volgende in:
"18. Een proces-verbaal van aangifte, nummer 2002083383-9, d.d. 6 september 2002 op ambtseed opgemaakt door J.S.M. Bouwhuis, inspecteur van politie, Team Sneek-Noord (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [K] voornoemd:
Op 19 juni 2002 zat ik met een kennis op het terras van [A] aan het [a-straat] in Sneek. Toen [verdachte] langs het terras van [A] kwam lopen, ontdekte hij mij op dit terras. Hij kwam toen naar het tafeltje gelopen waar ik zat. Hij riep hardop: 'Ik spuug op jou'. Op 2 september 2002 bevond ik mij in het [B] aan de [b-straat] te Sneek. Ik zat voor een raam te eten. Op dat moment zag ik [verdachte] langslopen. Hij zag mij binnen voor het raam zitten. Hij stond ongeveer een meter voor het raam en begon tegen mij te schreeuwen. Hij heeft zeker vijf minuten voor het raam staan schreeuwen. [verdachte] verscheen vervolgens even later voor de vierde keer voor het raam van het restaurant waar ik zat. Hij riep dingen tegen mij, die ik hinderlijk en vervelend en beledigend vond. Ik moest mij onder andere aan een psychiatrisch onderzoek onderwerpen. De andere gasten in het restaurant keken naar mij. Het was gênant. Ik ben vervolgens naar buiten gegaan en heb [verdachte] bij zijn arm beetgepakt. Ik zei dat ik hem aanhield wegens belediging. [verdachte] begon zich toen los te trekken en te rukken. Ik heb hem tijdens dit verzet aangezegd dat hij was aangehouden en dat hij zich aan zijn aanhouding onttrok door verzet te plegen. Toen [verdachte] bezig was zich los te trekken toen ik hem bij zijn jas beet had, zwaaide hij met een plastic zak waar later flesjes bier in bleken te zitten. Hij probeerde mij met die plastic tas te slaan.
Nadere bewijsoverweging
Het hof leidt uit bewijsmiddel 11 af dat verdachte [K] kende als politieambtenaar. Toen hij werd aangehouden wegens zijn hinderlijke en beledigende gedrag jegens deze politiefunctionaris moet hij hebben begrepen dat zij in de rechtmatige uitoefening van haar bediening was."
"11. Een proces-verbaal van bevindingen, nummer 2002054168-1, d.d. 26 juni 2002, op ambtseed opgemaakt door [K], [hoofdagent van politie, Team Sneek-Zuid] (...) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [K], voornoemd:
Op donderdag 13 juni 2002 stond ik in de ophoudkamer van het bureau van politie te Sneek. Ik hield mij bezig met het ontboeien van verdachte [verdachte]. Ik was gekleed in uniform. Op dat moment hoorde ik dat verdachte [verdachte] tegen mij zei: 'Ga weg trut'. Vervolgens zag en hoorde ik dat verdachte [verdachte] wederom een aantal keren in mijn richting keek en zei: Rot op trut, ga weg trut'."
3.4. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring of verklaringen van één getuige.
Dat de verdachte de feiten C4 en C5 heeft begaan, heeft het Hof blijkens de hierboven onder 3.3 weergegeven bewijsconstructie afgeleid uit twee verklaringen van de getuige [K]. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring van de feiten C4 en C5 ontoereikend is gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat één van die verklaringen voor het bewijs is gebezigd in de vorm van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van genoemde [K], omdat dat relaas betrekking had op een op een ander tijdstip plaatsgevonden hebbende gebeurtenis.
3.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 3 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 10 januari 2006 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal ingeval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder C4 en C5 tenlastegelegde en de opgelegde gevangenisstraf;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 april 2006.