NJ 2006, 261
Karakter raadkamerprocedure tegen dagvaarding; consequenties daarvan.
HR 11-04-2006, ECLI:NL:PHR:2006:AV4112
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11 april 2006
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, J.P. Balkema, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
01322/05B
- Conclusie
A-G Wortel
- LJN
AV4112
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Bijzonder strafrecht / Fiscaal strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2006:AV4112, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑04‑2006
ECLI:NL:PHR:2006:AV4112, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2006
- Wetingang
Sv art. 250; Sv art. 262; AWR art. 69 lid 3
Essentie
Beoordeling bezwaarschrift tegen dagvaarding, en van de in die procedure gevoerde verweren ex art. 262 juncto 250 Sv, is gebaseerd op een summier onderzoek in raadkamer. 's Hofs oordeel dat verdachte zich ‘voorshands’ niet met vrucht kan beroepen op de inkeerbepaling van art. 68 lid 3 AWR, geeft geen blijk van een onjuiste maatstaf en is niet onbegrijpelijk.
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 4 mei 2005, nummer 05/002048–04, in de strafzaak tegen R.M. Adv. R.B.H. Beune, advocaat te Nijmegen.