RvdW 2006, 321
Op voorlopige dagvaarding hoeft niet te zijn vermeld dat het om een zodanige dagvaarding gaat.
HR 21-03-2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU9125
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21 maart 2006
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen
- Zaaknummer
01147/05
- Conclusie
A-G Knigge
- LJN
AU9125
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2006:AU9125, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑03‑2006
ECLI:NL:PHR:2006:AU9125, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑03‑2006
- Wetingang
Sv art. 261 lid 3; Sv art. 314a
Essentie
De opvatting dat het vertrouwensbeginsel meebrengt dat, wil een dagvaarding op de voet van art. 261 lid 3 Sv als een voorlopige dagvaarding kunnen worden aangemerkt, daarop met zoveel woorden moet zijn vermeld dat het om een zodanige dagvaarding gaat, is onjuist.
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 mei 2004, nummer 23/004352–03, in de strafzaak tegen H.H.K. Adv. mr. S.M. Krans te Amsterdam
Hoge Raad:
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep de verdachte ter zake van 1. 'eendaadse samenloop ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.