HR, 20-12-2005, nr. 00133/05
ECLI:NL:PHR:2005:AU3425
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2005
- Zaaknummer
00133/05
- LJN
AU3425
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU3425, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU3425
ECLI:NL:PHR:2005:AU3425, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU3425
- Wetingang
art. 250a Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2006/6
Uitspraak 20‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Medeneemt” ex art. 250a Sr. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen is het slachtoffer door verdachte en zijn mededaders onder valse voorwendsels naar Nederland gelokt en daar gedwongen om in de prostitutie te werken. In maart 2002 is het slachtoffer per vliegtuig vanuit Griekenland naar Nederland gereisd. Haar ticket is door een mededader betaald, terwijl het slachtoffer in Nederland door de verdachte en een mededader van het vliegveld naar een café in Arnhem is gebracht. De door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van het slachtoffer houdt in dat zij alleen vanuit Griekenland reisde. Een tot het bewijs gebezigde getuigenverklaring houdt in dat zij samen met verdachte naar Nederland is gekomen. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat, ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat het slachtoffer alleen per vliegtuig van Griekenland naar Nederland is gereisd, zulks er niet aan in de weg staat om aan te nemen dat zij door verdachte en zijn mededaders is “medegenomen” ex art. 250a (oud) Sr. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken en tegen de achtergrond van doel en strekking van die bepaling, zoals uiteengezet in de conclusie van de AG (ruime bescherming van de te prostitueren persoon), is dat oordeel onjuist noch onbegrijpelijk.
20 december 2005
Strafkamer
nr. 00133/05
AGJ/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 28 juni 2004, nummer 21/003153-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 30 juni 2003, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 3 primair en 4 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", 2. "het medeplegen van een persoon aanwerven en medenemen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling" en 3. subsidiair "het medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel behelst onder meer de klacht dat het onder 2 bewezenverklaarde 'medenemen' niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. Onder 2 heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van januari 2002 tot en met 30 maart 2002 te Arnhem en/of Griekenland tezamen en in vereniging met anderen, één persoon, genaamd [het slachtoffer], heeft aangeworven, en mede genomen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling."
3.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen is het slachtoffer door de verdachte en zijn mededaders onder valse voorwendsels naar Nederland gelokt en daar gedwongen om in de prostitutie te werken. In maart 2002 is het slachtoffer per vliegtuig vanuit Griekenland naar Nederland gereisd. Haar ticket is door een mededader betaald, terwijl het slachtoffer in Nederland door de verdachte en een mededader van het vliegveld naar een café in Arnhem is gebracht.
3.4. Tot het bewijs zijn onder meer gebezigd:
a. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als de verklaring van [het slachtoffer] (bewijsmiddel 3):
"Ik ben in maart 2002 vanuit Griekenland naar Nederland gegaan. Een meisje die ik heb ontmoet, [betrokkene 1] genaamd, zei dat er goed betaald werk in Nederland was. Ik reisde alleen van Athene met het vliegtuig naar Nederland. Het ticket is door het meisje betaald. Ik werd op het vliegveld afgehaald door [betrokkene 1] en een Albanese jongen. Ik kwam erachter dat zij mij wilden verkopen en dat ik in de prostitutie moest gaan werken."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als de verklaring van [betrokkene 12] (bewijsmiddel 7):
"Voor zover ik weet is [het slachtoffer] samen met verdachte naar Nederland gekomen."
3.5. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat, ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat het slachtoffer alleen per vliegtuig van Griekenland naar Nederland is gereisd, zulks er niet aan in de weg staat om aan te nemen dat zij door de verdachte en zijn mededaders is "medegenomen" in de zin van art. 250a (oud) Sr. Gelet op de hiervoor onder 3.3 weergegeven gang van zaken en tegen de achtergrond van doel en strekking van die bepaling, zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.6. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
3.7. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 december 2005.
Conclusie 20‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Medeneemt” ex art. 250a Sr. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen is het slachtoffer door verdachte en zijn mededaders onder valse voorwendsels naar Nederland gelokt en daar gedwongen om in de prostitutie te werken. In maart 2002 is het slachtoffer per vliegtuig vanuit Griekenland naar Nederland gereisd. Haar ticket is door een mededader betaald, terwijl het slachtoffer in Nederland door de verdachte en een mededader van het vliegveld naar een café in Arnhem is gebracht. De door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van het slachtoffer houdt in dat zij alleen vanuit Griekenland reisde. Een tot het bewijs gebezigde getuigenverklaring houdt in dat zij samen met verdachte naar Nederland is gekomen. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat, ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat het slachtoffer alleen per vliegtuig van Griekenland naar Nederland is gereisd, zulks er niet aan in de weg staat om aan te nemen dat zij door verdachte en zijn mededaders is “medegenomen” ex art. 250a (oud) Sr. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken en tegen de achtergrond van doel en strekking van die bepaling, zoals uiteengezet in de conclusie van de AG (ruime bescherming van de te prostitueren persoon), is dat oordeel onjuist noch onbegrijpelijk.
Nr. 00133/05
Mr. Knigge
Zitting: 27 september 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" , 2. "medeplegen van een persoon aanwerven en medenemen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling" en 3. "medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 2 onvoldoende met redenen is omkleed, omdat de gebezigde bewijsmiddelen niet redengevend zouden zijn voor het bewezenverklaarde medenemen.
4. Het Hof heeft onder 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van januari 2002 tot en met 30 maart 2002 te Arnhem en/of Griekenland tezamen en in vereniging met anderen, één persoon, genaamd [het slachtoffer], heeft aangeworven, en mede genomen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling".
5. De gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
- [Het slachtoffer] is onder valse voorwendselen naar Nederland gelokt door een Albanese man om vervolgens in Nederland tot prostitutie te worden gedwongen. [het slachtoffer] had niet de gelegenheid om te vluchten omdat zij continu werd geobserveerd door iemand van de groep Albanese mannen (bewijsmiddel 1).
- [Het slachtoffer] is in maart 2002 vanuit Griekenland naar Nederland gegaan. Ene [betrokkene 1] had haar verteld dat er goed betaald werk in Nederland was. [het slachtoffer] dacht dat het ging om werk in een bar. [het slachtoffer] reisde (naar eigen zeggen) alleen van Athene met het vliegtuig naar Nederland. Het ticket is door [betrokkene 1] betaald. [het slachtoffer] werd op het vliegveld afgehaald door [betrokkene 1] en de verdachte. Laatstgenoemden wilden [het slachtoffer] verkopen en in de prostitutie laten werken. [het slachtoffer] heeft in een café te Arnhem (café [...]) verbleven en kon daar niet weg omdat zij voortdurend in de gaten werd gehouden (bewijsmiddelen 3-4).
- [Het slachtoffer] was geld schuldig aan de verdachte, voor wie zij bang was. De verdachte wilde [het slachtoffer] in de prostitutie laten werken. Zij wilde € 2000 lenen om zich vrij te kopen (bewijsmiddelen 4-6 en 11).
- Volgens [betrokkene 12] is [het slachtoffer] samen met de verdachte naar Nederland gekomen (bewijsmiddel 7).
6. Blijkens de toelichting strekt het middel ten betoge dat de verklaring van [het slachtoffer] dat zij alleen naar Nederland is gekomen, tegenstrijdig is aan de verklaring van [betrokkene 12] dat [het slachtoffer] samen met de verdachte naar Nederland is gereisd.
7. Het begrip "mede genomen" is in de tenlastelegging en bewezenverklaring kennelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 250a lid 1 sub 2 (oud) Sr. In dit artikelonderdeel was ten tijde van het bewezenverklaarde strafbaar gesteld het aanwerven, medenemen of ontvoeren van een persoon met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling. Vóór overplaatsing naar art. 250a (oud) Sr maakte deze strafbaarstelling onderdeel uit van art. 250ter (oud) Sr.(1) De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat daaraan voorafging houdt het volgende in, voor zover thans van belang:
"Aan de strafbaarstelling van vrouwenhandel ligt mede ten grondslag het Verdrag van Parijs van 4 mei 1910 tot bestrijding van de zogenaamde handel in vrouwen en meisjes. De Nederlandse tekst van de desbetreffende bepalingen luidt:
artikel 1: Gestraft wordt ieder die ter voldoening van eens anders lusten een minderjarige vrouw of meisje, zelfs met haar goedvinden, met het oog op het plegen van ontucht heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, zelfs dan wanneer de verschillende handelingen die de bestanddelen van het strafbare feit uitmaken, in verschillende landen gepleegd zijn.
artikel 2: Mede wordt gestraft ieder, die ter voldoening van eens anders lusten een meerderjarige vrouw of meisje door bedrog of met behulp van geweld, bedreiging, misbruik van gezag of enig ander dwangmiddel, met het oog op het plegen van ontucht heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, zelfs dan wanneer de verschillende handelingen die de bestanddelen van het strafbare feit uitmaken, in verschillende landen gepleegd zijn.
(...)
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 250ter Sr. blijkt dat de wetgever destijds aan die bepaling een ruimere strekking heeft gegeven dan waartoe het Verdrag van Parijs van 1910 hem verplichtte, door ook ten aanzien van meerderjarige vrouwen de strafbaarheid niet afhankelijk te stellen van de onvrijwilligheid van de vrouw. Voorts omvat het begrip vrouwenhandel zoals dit bij de parlementaire behandeling werd opgevat, meer gedragingen dan de in hetverdrag genoemde handelingen aanwerven, medenemen of ontvoeren.
(...)
Ten einde te blijven voldoen aan de hierna nog te bespreken verdragsrechtelijke verplichtingen dient daarnaast in de delictsomschrijving te worden opgenomen het aanwerven, medenemen of ontvoeren van een persoon met het oogmerk die persoon tot prostitutie te brengen.
(...)
- Het lnternationaal Verdrag van Genève van 11 oktober 1933 (Stb. 1935, 598) nopens de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen, bekrachtigd op 20 september 1935, voor Nederland in werking getreden op 19 november 1935.
Bij dit verdrag werden de verdragen van 4 mei 1910 en 30 september 1921 aangevuld met een verplichting om straf te bedreigen tegen ieder die ter voldoening van een anders lusten een meerderjarige vrouw of meisje, zelfs met haar goedvinden, met het oog op het plegen van ontucht in een ander land heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, zelfs dan wanneer de verschillende handelingen die de bestanddelen van het strafbare felt uitmaken, in verschillende landen gepleegd zijn. De pogingen en voorbereidende handelingen dienen eveneens strafbaar te worden gesteld, laatstgenoemde handelingen binnen de grenzen der wet.
(...)
In het tweede lid van artikel 250ter Sr. is strafbaar gesteld het aanwerven, medenemen of ontvoeren van een persoon met het oogmerk die persoon tot prostitutie te brengen. Daarmee wordt aan de verplichtingen ten aanzien van vrouwen, vervat in het eerdervermelde verdrag van 1933, voldaan. De strafbaarheid van de hier genoemde gedragingen hangt, anders dan het tot prostitutie brengen of in de prostitutie doen belanden als bedoeld in het eerste lid, niet af van het ontbreken van dwang of ongeoorloofde beinvloeding. In het algemeen zijn deze gedragingen echter moeilijk aan te tonen. De bepaling heeft derhalve een beperkte betekenis."(2)
8. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer merkte de minister op dat het bij art. 250ter Sr (onder meer) gaat om "het overbrengen uit een ander land".(3)
9. In het kader van de parlementaire behandeling van het (toenmalige) wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, enige andere wetboeken en enige wetten (opheffing algemeen bordeelverbod) merkte de minister van justitie het volgende op, voor zover thans van belang:
"Het voorgestelde artikel 250a, eerste lid, onderdeel 2°, is evenals het huidige artikel 250ter, tweede lid, onderdeel 2°, een uitvloeisel van het het Internationaal Verdrag van 11 oktober 1933 nopens de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen. Nederland is partij bij dit Verdrag. Het VN-verdrag van 2 december 1949 tot bestrijding van de handel in mensen en de exploitatie van prostitutie vervangt onder meer het Verdrag van 1933. Nederland is geen partij bij het VN-verdrag van 1949. Ten aanzien van de landen die laatstgenoemd Verdrag niet hebben geratificeerd, blijft het Verdrag van 1933 van kracht.
De wet van 9 december 1993 tot wijziging van de artikelen 250, 250bis en 250ter van het Wetboek van Strafrecht is op 1 februari 1994 in werking getreden. Artikel 250ter, eerste lid, onderdeel 2°, heeft toen zijn intrede in het Wetboek van Strafrecht gedaan. (...)
Artikel 1 van dit Verdrag luidt als volgt: "Gestraft wordt ieder, die ter voldoening van eens anders lusten, eene meerderjarige vrouw of meisje, zelfs met haar goed vinden, met het oog op het plegen van ontucht in een ander land heeft aangeworven, medegenomen, of ontvoerd, zelfs dan wanneer de verschillende handelingen, die de bestanddeelen van het strafbare feit uitmaken, in verschillende landen gepleegd zijn.
De poging is eveneens strafbaar. Hetzelfde is het geval, binnen de grenzen der wet, met voorbereidende handelingen."
Ingevolge artikel 2 van dit Verdrag verbinden de verdragsluitende partijen zich tot strafbaarstelling van deze feiten.
De strafbaarstelling van de in artikel 1 van het verdrag en in bovengenoemde onderdelen 2° genoemde handelingen hangt, anders dan bij het tot prostitutie brengen, bedoeld in artikel 250ter, eerste onderdeel 1°, en in het voorgestelde artikel 250a, eerste lid, onderdeel 1°, niet af van de aanwezigheid van de in die onderdelen genoemde omstandigheden (geweld, andere feitelijkheid, bedreiging met geweld of andere feitelijkheid, misbruik van feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding). Deze strafbaarstelling is een aanvulling op de strafbaarstelling van de strafbare feiten, bedoeld in onderdeel 1°."(4)
10. Art. 250a lid 1 sub 2 (oud) Sr is aldus rechtstreeks te herleiden tot verdragsverplichtingen uit (het begin van) de twintigste eeuw. Een specifieke toelichting omtrent hetgeen moet worden verstaan onder "medenemen" in deze strafbepaling is in de parlementaire geschiedenis evenwel niet gegeven. Wel is het zo dat het "medenemen" plaats moet hebben in het kader van het overbrengen van een persoon naar een ander land. Taalkundig lijkt de term medenemen te veronderstellen dat degene die meeneemt, zich tegelijk met de over te brengen persoon verplaatst. De mij ter beschikking staande (elektronische) versie (1.4) van Van Dale geeft als betekenis van meenemen "met zich nemen waarheen men gaat, met zich voeren". Ik meen dat hier in het midden kan blijven of "medenemen" onder omstandigheden ook niet "functioneel" kan worden gepleegd, zodat bijvoorbeeld ook sprake is van "medenemen" als de dader voor de over te brengen persoon uit reist. De vraag die hier vooral aandacht verdient, is wanneer de overbrenging van het ene naar het andere land begint en wanneer zij eindigt.
11. Blijkens de bewezenverklaring heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte te Arnhem en/of Griekenland tezamen en in vereniging met anderen [het slachtoffer] (heeft aangeworven en) "mede genomen". De bewezenverklaring wordt op dit punt geschraagd door de verklaring van [betrokkene 12] dat, voor zover hij weet, [het slachtoffer] samen met de verdachte naar Nederland is gekomen. Daartegenover staat de voor het bewijs gebezigde verklaring van [het slachtoffer], inhoudende dat zij alleen naar Nederland is gereisd met het vliegtuig van Athene naar Nederland.
12. Is hier nu sprake, zoals het middel betoogt, van een tegenstrijdigheid? Laatstgenoemde verklaring houdt voorts in dat [het slachtoffer] op het vliegveld is afgehaald door [betrokkene 1] en de verdachte, en dat zij naar een café ([...]) te Arnhem is gebracht en daar niet weg kon omdat ze voortdurend in de gaten werd gehouden.
13. Voor "medenemen" is mijns inziens voldoende dat het met zich mee voeren van een in de prostitutie te doen belanden persoon die vanuit het buitenland is aangeworven, plaats heeft in het kader van de overbrenging van die persoon naar een ander land. Niet noodzakelijk is derhalve dat er op het moment waarop de persoon in kwestie de grens overschrijdt, van medenemen sprake is. Ook op andere momneten gedurende de overbrenging kan van "medenemen" sprake zijn. Ik ontleen steun aan die opvatting in de hiervoor weergegeven wetsgschiedenis en verdragsrechtelijke achtergrond van de Nederlandse wetgeving, die zich onder meer kenmerken door een ruime bescherming van de te prostitueren persoon.
14. Bij deze stand van zaken kon het Hof in het midden laten of [het slachtoffer] alleen, dan wel samen met de verdachte naar Nederland is gereisd, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat [het slachtoffer] direct na haar aankomst op het vliegveld onder begeleiding van de verdachte en/of zijn mededaders naar het café te Arnhem is vervoerd. Daaruit heeft het Hof kunnen afleiden dat dit vervoeren plaats had in het kader van de overbrenging van [het slachtoffer] naar Nederland. De bewezenverklaring is voldoende met redenen omkleed.
15. Het middel faalt.
16. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 3 onvoldoende met redenen is omkleed. Blijkens de toelichting betoogt het middel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte bewust samenwerkte tot het verrichten van de verweten gedraging in de mate waarin dat voor medeplegen is vereist.
17. Het Hof heeft onder 3 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 3 juli 2002 te Arnhem en/of te Nijmegen, tezamen en in vereniging met anderen, uit winstbejag [betrokkene 13] en [betrokkene 2] behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland, door genoemde personen in Nederland met zijn auto te vervoeren, terwijl hij wist dat dat verblijf wederrechtelijk was".
18. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
- De vreemdelingendienst heeft een inval gedaan in café [...] te Arnhem. Daarbij is een aantal meisjes aangetroffen dat geen of vervalste verblijfspapieren/documenten had. Er zat toen een groep Albanezen aan een tafel. Bij deze Albanezen zaten ook ongeveer 4 of 5 meisjes. De eigenaar van café [...] kent een aantal van de Albanezen. Hij kent [betrokkene 12], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [verdachte] (de verdachte) en [betrokkene 5]. Op de avond van de inval waren [betrokken[betrokkene 12]], [verdachte] (de verdachte) en [betrokkene 5] niet aanwezig (bewijsmiddelen 5, 8-9 en 11).
- Ene [betrokkene 6] heeft van [betrokkene 12] op diens initiatief een vals paspoort gekregen tegen betaling van bijna f. 8000,-. Volgens [betrokkene 12] kun je hier makkelijk met een vals paspoort kunt werken. Toen [betrokkene 6] het daar met [betrokkene 12] over had, was het al wel duidelijk dat zij in de prostitutie zou gaan werken. Zij heeft op een gegeven moment f 8.000,- aan [betrokkene 12] betaald van het geld dat zij in de prostitutie verdiend had. Naast die f 8.000,- heeft zij ook nog f 4.000,- gegeven voor het paspoort van haar zus. Voorts heeft zij ongeveer f 1.800,- betaald voor de kamer die hij gehuurd had voor ene [betrokkene 7]. [betrokkene 6] kwam via België naar Rotterdam. In Rotterdam werd zij afgehaald door de broer van [betrokkene 12]. Zij is toen met de trein naar Arnhem gegaan, samen met [betrokkene 3]. Aanvankelijk zag [betrokkene 6] [betrokkene 12] elke dag, soms twee keer per dag. Hij kwam langs als zij werkte. [Betrokkene 7] werkte daar ook, alsmede ene [betrokkene 8]. [betrokkene 8] heeft ook voor [betrokkene 12] en [betrokkene 3] gewerkt. [verdachte] (de verdachte) kwam later ook vaak, toen hij daar een meisje had. [Verdachte] (de verdachte) heeft 200.000 DM had gespaard met onder meer prostitutie. Hij heeft dat in Albanië aan [betrokkene 6] verteld. In Nederland had [betrokkene 12] een aantal meisjes: [betrokkene 7], [betrokkene 8], een Albanese vrouw, [betrokkene 9] en twee meisjes uit Bulgarije. Die werkten in Nijmegen. Het Bulgaarse meisje dat [verdachte] (de verdachte) gekocht had, was een ander meisje dan de twee meisjes die bij [betrokkene 3] waren. [Verdachte] (de verdachte) had ook een Albanees meisje. Het Albanese meisje van [betrokkene 12] heette Maria (bewijsmiddelen 5 en 12).
- [Betrokkene 9] is vanuit Wit-Rusland met een visum met een geldigheidsduur van één maand naar België gegaan om daar in de prostitutie te werken. Vervolgens ging zij naar Nederland. Vanuit Luik is zij daartoe met een Albanese man meegegaan. Die man heeft haar paspoort. In Nederland moest zij ook in de prostitutie werken. Zij zou haar paspoort na twee maanden terug krijgen. [Betrokkene 9] is in een café in Arnhem aangetroffen. Zij heeft geen paspoort en verblijft illegaal in Nederland. Zij heeft ruim een maand in Arnhem verbleven en gewerkt in de prostitutie. Zij woonde in een kamer boven het café waar ze is aangetroffen en kreeg niets van het geld dat ze verdiende. Uit angst zei zij hier niets van (bewijsmiddelen 13-14).
- Rond 23 juni 2001 zijn [betrokk[betrokkene 13] en [betrokkene 2] op uitnodiging van ene [betrokkene 10] naar Nederland gekomen om hier te werken. [betrokkene 10] vertelde hen dat zij per vliegtuig naar Nederland moesten gaan, alwaar ze opgewacht zouden worden door zijn vriend genaamd [betrokkene 12]. Albanezen hebben de tickets betaald. Na aankomst werden ze door [betrokkene 12] en de verdachte opgewacht. Per auto zijn ze vervolgens naar Arnhem gegaan. De verdachte was de chauffeur. Om beurten bestuurden de verdachte en [betrokkene 12] de auto. [Betrokkene 2] en [betrokkene 13] hebben in Arnhem gewoond. Na anderhalve maand zijn ze verhuisd naar een flatje. Ongeveer tien dagen na de verhuizing ging [betrokkene 13] werken. [Betrokkene 2] werkte inmiddels al. [betrokkene 12] kwam hen op een dag een enveloppe brengen. Daarin zat het valse paspoort van [betrokkene 2]. [betrokkene 12] vertelde dat ze achter het raam moesten werken en heeft [betrokkene 2] naar Nijmegen gebracht. [Betrokkene 2] is begonnen met werken uit angst voor [betrokkene 12] omdat hij haar had gedreigd wat aan te doen en haar te slaan. [betrokkene 2] heeft seks met klanten gehad. Tien dagen nadat [betrokkene 2] is gaan werken, is [betrokkene 13] ook gaan werken. Dat ging op dezelfde manier als bij [betrokkene 2]. Ze kreeg per post haar paspoort van [betrokkene 12]. [Betrokkene 2] en [betrokkene 13] moest het verdiende geld in een café afleveren. [betrokkene 12] bracht hen daarheen (bewijsmiddelen 15-18 en 20-22).
- [betrokkene 13] heeft de verdachte gezien in Arnhem, op de plek waar zij "die andere mannen zoals [betrokkene 12]" heeft gezien. [Betrokkene 5], die regelmatig in gezelschap van [betrokkene 12] verkeerde, bracht [betrokkene 2] en [betrokkene 13] regelmatig van Arnhem naar het prostitutiegebied van Nijmegen (bewijsmiddel 17).
- [Betrokkene 10], [betrokkene 12], de verdachte en [betrokkene 5] zijn degenen die [betrokkene 13] tot prostitutie hebben gebracht. Zij waren chauffeurs. [betrokkene 13] moest een ander paspoort hebben omdat de verdachte en [betrokkene 12] zeiden dat ze niet konden werken met hun eigen paspoorten. [betrokkene 13] is twee of drie keer door de verdachte vervoerd. Eén keer was van Schiphol naar Arnhem. De andere keren waren vanaf de woning tot aan het centrum in Arnhem (bewijsmiddel 18).
19. Het Hof heeft in de aanvulling op zijn arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
"Het hof is van oordeel dat verdachte, die zoals uit de bewijsmiddelen volgt, nauw samenwerkte met [betrokkene 12], [betrokkene 11] en de andere "Albanezen", geweten moet hebben dat Asanova en [betrokkene 2] met valse paspoorten wederrechtelijk in Nederland verbleven".
20. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen zoals hiervoor zakelijk weergegeven, spreekt een handelwijze van de verdachte en zijn medeverdachten (in het bijzonder [betrokkene 12]) die blijk geeft van een goed geoliede en op elkaar afgestemde samenwerking die gericht is op het naar Nederland halen van oosteuropese vrouwen, het afhandig maken van de paspoorten van die vrouwen en het daarvoor in de plaats teruggeven aan die vrouwen van valse paspoorten, een en ander teneinde die vrouwen als prostituée geld te laten verdienen dat zij later aan medeverdachten dienen af te dragen. Het wekt dan ook geen verbazing dat over de vrouwen wordt gesproken in termen van "kopen" (bewijsmiddel 12). Dat de verdachte bewust samenwerkte met zijn medeverdachten - welke bewuste samenwerking tevens nauw en volledig was - kan zonder meer uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Ter illustratie wijs ik op bewijsmiddel 18, inhoudende dat de verdachte en [betrokkene 12] [betrokkene 2] en [betrokkene 13] voorhielden dat ze een ander paspoort moesten hebben omdat ze niet met hun eigen paspoorten konden werken.
21. De bewezenverklaring is voldoende met redenen omkleed.
22. Het tweede middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Wet van 9 december 1993 tot wijziging van de artikelen 250, 250bis en 250ter van het Wetboek van Strafrecht, Stb. 679.
2 Kamerstukken II, 1988-1989, 21 027, nr. 3, p. 2-3, 5 en 9. Zie voor een uitvoerig overzicht van de parlementaire geschiedenis R. Haveman, Voorwaarden voor strafbaarstelling van vrouwenhandel, diss. UU, Gouda Quint, Deventer, 1998, i.h.b. p. 204-206, 210-221 en 347-356.
3 Handelingen II, 21 mei 1992, TK 81, p. 4977.