Naar kennisneming van het dossier leert: dossier B8, deelonderzoek Caracasbaai, verklaring [betrokkene 9], p. 75-78.
HR, 27-09-2005, nr. 03031/04A
ECLI:NL:HR:2005:AT8314
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-09-2005
- Zaaknummer
03031/04A
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AT8314
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AT8314, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT8314
ECLI:NL:HR:2005:AT8314, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑09‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT8314
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT8314
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT8314
- Vindplaatsen
NbSr 2005/416
Conclusie 27‑09‑2005
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 03031/04 A
Mr. Vellinga
Zitting: 21 juni 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2. en 5 primair tenlastegelegde, en wegens 1. primair medeplegen van als ambtenaar een gift of belofte aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, 3. primair medeplegen van valsheid in geschrifte, en 5. subsidiair uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld voordeel trekken, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld door misdrijf is verkregen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.
Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 03031/04 A, 03032/04 A, 03033/04 A, 03034/04 A, 03035/04 A, 03036/04 A en 03037/04 A. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
4.
Het eerste middel bevat twee tegen de bewijsmotivering van het onder 1. primair bewezenverklaarde feit gerichte klachten.
5.
In de eerste plaats klaagt het middel dat het Hof aan "in strijd met zijn plicht" in de zin van art. 379 aanhef en onder 1° SrNA een onjuiste uitleg heeft gegeven.
6.
Het in deze klacht bedoelde lid van art. 379 SrNA luidt:
Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren wordt gestraft de ambtenaar:
1°. die eene gift of belofte aanneemt, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijne bediening iets te doen of na te laten;
(...)
7.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"dat hij op 26 september 2000 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] en de Stichting [...], zulks terwijl hij, verdachte, Gedeputeerde van onder meer Bureau Domeinbeheer en Dienst Openbare Werken en Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling en Volkshuisvesting van het Eilandgebied Curaçao, aldus ambtenaar was (in de zin van artikel 379 jo 86 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen), een gift te weten een geldbedrag van Nafl. 50.000, heeft aangenomen van de Stichting [D] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4], door dit geldbedrag van Nafl. 50.000 te ontvangen op de rekening van de Stichting [...] (waarover hij, verdachte, kan beschikken uit hoofde van zijn functie van voorzitter van de Stichting [...]), wetende dat die gift aan hem, verdachte en zijn mededaders, werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn (ambts)plicht, in zijn bediening iets te doen, te weten:
zorg te dragen dat aan [E] N.V. een (bouw)project aan de Caracasbaai werd gegund en/of de procedure tot gunning werd bespoedigd en/of de benodigde vergunningen werden afgegeven en/of de uitzetting van de terreinen gelegen aan landengte van het Schiereiland Caracasbaai werd bespoedigd en/of de voor het (bouw)project benodigde grond (versneld) in erfpacht werd uitgegeven".
8.
De bewijsoverwegingen houden onder meer in:
"Ten aanzien van feit 1:
Op grond van de gehanteerde bewijsmiddelen staat vast dat de Stichting [...], waarvan verdachte voorzitter was, in september 2000 NAF. 50.000,= heeft ontvangen van de gebroeders [betrokkene 3 en 4]. Eveneens staat vast dat de gebroeders [betrokkene 3 en 4] dit bedrag hebben betaald omdat zij zo meer kans dachten te hebben op de realisatie van en door hen gewenst bouwproject aan de Caracasbaai, nu verdachte als gedeputeerde van Domeinbeheer en DROV van belang was voor de uitgifte van gronden en projecten in het algemeen. Het bedrag werd derhalve betaald met het oogmerk om verdachte te bewegen iets te doen of na te laten. Voor de vraag of dit voor verdachte kenbaar was, is van belang verdachte, toen hij het bedrag ontving, reeds zeer goed op de hoogte was van het betreffende project en de belangen die de investeerders daarbij hadden. Dit blijkt uit zijn bemoeienissen met het project in maart 2000. Verdachte heeft echter geweigerd ook maar enige verklaring te geven voor het feit dat van diezelfde investeerders een aanzienlijk geldbedrag werd ontvangen en daarmee nagelaten de redengevendheid van dit feit - in samenhang met de overige bewijsmiddelen beschouwd - voor het bewijs van het aan hem telastegelegde feit, te ontzenuwen.
Het beoogde handelen van verdachte in strijd met zijn plicht bestond hierin dat hij zou handelen in strijd met de voor hem geldende gedragslijn dat een ambtenaar - naar uit de aard van het ambtenaarschap voortvloeit - in zijn taakuitoefening eerlijk, nauwgezet en neutraal dient te zijn en alle belanghebbenden gelijkelijk dient te behandelen. Het geven van een voorkeursbehandeling is op die gronden verboden. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat de gebroeders [betrokkene 3 en 4] een dergelijke voorkeursbehandeling wensten.
(...)"
9.
Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof in de hiervoor aangehaalde overweging miskend dat het bespoedigen van een ambtshandeling op zichzelf prijzenswaardig is, namelijk aan de voortvarende werking van het ambtelijk apparaat ten goede komt en dus niet kan worden aangemerkt als handelen in strijd met de plicht van de ambtenaar.
10.
Het middel berust op onjuiste lezing van de overweging van het Hof. Het Hof ziet het handelen in strijd met verdachtes ambtsplicht in het geven van een voorkeursbehandeling aan - kort gezegd - het bouwproject van [E] B.V. en niet in louter de bespoediging van een willekeurig bouwproject.
11.
In de tweede plaats klaagt het middel dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsmiddelen volgt, met name niet dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de gesprekken tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] omtrent de achtergrond van de overboeking van NAƒ 50.000,-.
12.
De bewijsmiddelen houden in dat:
- *
[betrokkene 8] begin jaren negentig door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] wordt benaderd met het plan om grond aan de Caracasbaai te ontwikkelen en, dat op het moment dat de onderhandelingen met de overheid serieus worden, daartoe [E] N.V. wordt opgericht met [betrokkene 8] als directeur. [Betrokkene 3] als commissaris en [betrokkene 4] als bestuurder;
- *
[betrokkene 2] als adviseur van de gedeputeerden van de politieke partij [...], hierna de [politieke partij], bevriend is met [betrokkene 3];
- *
de verdachte als lid van de [politieke partij], vanaf 12 juli 1999 tot 17 juli 2001 gedeputeerde is van het eilandgebied Curaçao met als bestuursportefeuille Domeinbeheer en Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling en Volkshuisvesting en in die hoedanigheid belast met de uitgifte van gronden en projecten;
- *
de verdachte voorzitter is van de door hem en zijn medebestuursleden [betrokkene 5], penningmeester, en verdachtes zuster [betrokkene 6], secretaris, op 8 september 2000 opgerichte stichting [...], welke stichting op goede voet staat met de [politieke partij];
- *
[betrokkene 5], ook lid van de [politieke partij], in de periode dat verdachte gedeputeerde was, zijn secretaresse is;
- *
[betrokkene 3] en [betrokkene 4] in de gunst willen komen bij de [politieke partij] om het bouwproject aan de Caracasbaai te kunnen verwezenlijken;
- *
[betrokkene 3] en [betrokkene 4] daarom aan [betrokkene 2] geld toezeggen dat de [politieke partij] nodig heeft voor de aankoop van grond voor een nieuw partijgebouw omdat [betrokkene 2] als adviseur van de [politieke partij] invloed zou hebben op de gedeputeerden van de [politieke partij] in verband met de aankoop van een stuk grond aan de Caracasbaai;
- *
[betrokkene 7] als Hoofd van de afdeling planbegeleiding bij het bureau Domeinbeheer, in de periode dat de verdachte de verantwoordelijke gedeputeerde is, gedurende de voorbereidingshandelingen vanaf september 1999 besprekingen over het project aan de Caracasbaai voert met [betrokkene 2], en het project in afwijking van hetgeen met toeristische projecten gebruikelijk is, niet wordt besproken in een bijeenkomst van het bestuurscollege, naar de indruk van [betrokkene 7], die signaleert dat normale procedures ter zijde worden gelegd, omdat [betrokkene 2] de vertragende werking van een bespreking van het project in het bestuurscollege wil omzeilen;
- *
de verdachte als gedeputeerde op 10 maart 2000 aan [betrokkene 9], waarnemend Hoofd van de Dienst Openbare Werken1., de aanvraag doet terreingrenzen uit te laten zetten t.b.v. het [E]-project2. en in die periode het voor hem uitzonderlijke telefonisch verzoek doet om de aanvraag van [E] te bespoedigen met de onderbouwing dat het "snel moest gaan" omdat de "investeerders bezig waren om geld in dit project te stoppen";
- *
door [betrokkene 3] t.b.v. de [politieke partij] Naƒ 50.000 wordt overgemaakt op de girorekening van de op 8 september 2000 opgerichte Stichting [...] die mede ten doel heeft gebouwen te bezitten en te beheren;
- *
van die betaling blijkt uit een rekeningoverzicht van de door [betrokkene 5] en [betrokkene 6] op 18 september 2000 t.b.v. de Stichting geopende girorekening, over de periode van 20 september 2000 tot 8 augustus 2002, waarbij het op 26 september 2000 geboekte bedrag van Naƒ 50.000 - afgezien van een storting van Naƒ 100 kennelijk ter gelegenheid van de opening van de rekening - de enige transactie is waarmee de rekening in die periode is gecrediteerd;
- *
de Stichting [...] de grond koopt voor het nieuwe partijgebouw van de [politieke partij] en de koopsom betaalt van geld dat volgens de verdachte is verkregen via "een overboeking via de girobank";3.
- *
op 15 november 2000 tijdens een in het kantoor van de verdachte gehouden vergadering van verdachte, [betrokkene 2] (medewerker), [betrokkene 7] (Domeinbeheer) alsmede [betrokkene 8] en [betrokkene 3] namens [E] N.V. wordt afgesproken dat de grond in erfpacht aan de vennootschap wordt uitgegeven met de optie na drie jaar de (volle) eigendom te verkrijgen;
- *
de Eilandsraad van het eilandgebied Curaçao op 7 juni 2001 besluit [E] N.V. het recht van erfpacht te verlenen op percelen grond aan de Caracasbaai.
13.
In aanmerking genomen dat
- -
de verdachte zich als gedeputeerde heeft ingespannen de aanvraag van [E] B.V. te bespoedigen,
- -
kort na de oprichting van de aan de [politieke partij] gelieerde stichting [...] een groot bedrag aan geld, NAƒ 50.000,--, is binnengekomen dat op Naf 100 na het vermogen van de stichting uitmaakte,
- -
deze stichting, waarvan de verdachte voorzitter was, gedurende een periode van bijna twee jaar bedragen heeft uitgegeven tot een totaal bedrag van NAƒ 50,075,88, waaronder een groot bedrag ten behoeve van de aankoop van grond voor een gebouw voor verdachtes politieke partij [...], zonder dat daar enige inkomsten tegenover stonden,
- -
deswege aan de verdachte als voorzitter de storting en de herkomst van genoemd bedrag niet kan zijn ontgaan,
- -
de verdachte, hoewel hij van genoemde aanvraag op de hoogte was, er in afwijking van hetgeen gebruikelijk was kennelijk niet in heeft voorzien dat genoemde aanvraag werd besproken in het bestuurscollege van de Eilandraad,
heeft het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte moet hebben begrepen welke de achtergrond was van de overboeking van NAƒ 50.000,-, en wel in het bijzonder dat deze overboeking was gedaan teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten.
14.
De bewezenverklaarde wetenschap kan dus uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
15.
Het middel faalt.
16.
Het tweede middel klaagt in de eerste plaats dat 's Hofs oordeel dat verdachte zou hebben geweigerd ook maar enige verklaring te geven voor het feit dat van de betrokken investeerders een aanzienlijk geldbedrag werd ontvangen, niet tot het bewijs kan bijdragen aangezien van een zodanige weigering niet kan blijken.
17.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat van bedoelde weigering niet kan blijken omdat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet is verschenen en het Hof geen bevel tot medebrenging van de verdachte heeft gegeven.
18.
Aldus wordt miskend dat het Hof niet alleen recht doet naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, maar - zoals het Hof overweegt - ook op grond van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg (vgl. art. 394 lid 2 SvNA4.), waar de verdachte steeds wel is verschenen, hij is geconfronteerd met de hiervoor onder 12 weergegeven, hem belastende feiten, hij zich steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht en hij de achtergrond van de storting van het onderhavige bedrag op de rekening van de stichting [...] uiteindelijk ook in het hem gegunde laatste woord onbesproken heeft gelaten.
19.
Voorts behelst het middel de klacht dat de bewezenverklaarde wetenschap niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen omdat deze de mogelijkheid openlaten dat het onderhavige bedrag aan geld is voldaan nà de bemoeienis van verdachte. Daartoe wordt gewezen op de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 9], onder meer inhoudende dat verdachte er bij zijn verzoek tot bespoediging van de behandeling van de aanvraag van [E] op wijst dat "investeerders bezig waren geld in het project te stoppen". Volgens de toelichting op het middel kan verdachtes uitlating tegenover [betrokkene 9] heel wel aldus worden verstaan dat deze betrekking heeft op het onderhavige bedrag van NAƒ 50.000,-.
20.
Kennelijk en gelet op de gebezigde bewoordingen niet onbegrijpelijk heeft het Hof bedoelde uitlating niet verstaan in de door het middel bedoelde zin. Van een door het middel bedoelde hiaat in de bewijsvoering is dus geen sprake.
21.
Het middel faalt.
22.
Het derde middel klaagt dat het sub 3. primair bewezenverklaarde niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, met name niet voor wat betreft het bewezenverklaarde opzet.
23.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"3. primair
dat hij in de maand juli 2001,op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] en [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en [betrokkene 5] een schuldbekentenis ten name van Stichting [...], gedateerd 2 april 2001, zijnde deze schuldbekentenis een geschrift waaruit enig recht en enige verbintenis kon ontstaan en die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk valselijk in deze schuldbekentenis verklaard dat De Stichting [...] aan [A] N.V. schuldig is een bedrag van Nafl. 106.913,65 ter zake van op (heden) 2 april 2001 in verbruikleen ontvangen gelden en opzettelijk valselijk in deze schuldbekentenis als datum van ondertekening opgenomen 2 april 2001, terwijl in werkelijkheid geen geld in (verbruik)leen is gegeven en/of ontvangen en deze schuldbekentenis niet op 2 april 2001 is opgemaakt, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan".
24.
Ten aanzien van het bewijs van het onder 3 primair bewezenverklaarde overweegt het Hof:
"Uit de bewijsmiddelen volgt dat de betreffende schuldbekentenis vals is. Verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van de inhoud ervan. Verdachte was echter de voorzitter van de Stichting [...], zodat er in beginsel reeds op die grond van mag worden uitgegaan dat hij de inhoud kende. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de penningmeester van de Stichting [...], naar zijn kantoor heeft laten komen en haar de uitdrukkelijk opdracht heeft gegeven deze schuldbekentenis te ondertekenen. Deze omstandigheid is redengevend voor feit dat verdachte de inhoud ervan kende. Verdachte heeft nagelaten een verklaring af te leggen die deze redengevendheid zou kunnen ontzenuwen."
25.
Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof, omdat de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en het Hof ook niet een bevel tot medebrenging aan de verdachte heeft gegeven, bij het bewijs van het opzet ten onrechte in aanmerking genomen dat de verdachte heeft nagelaten een verklaring af te leggen over de door het Hof voor het bewijs redengevend geachte omstandigheid dat verdachte de penningmeester van de Stichting [...] uitdrukkelijk opdracht heeft gegeven de onderhavige schuldbekentenis te ondertekenen.
26.
Aldus miskent het middel dat het Hof mede heeft beslist naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, waar de verdachte wel is verschenen en waar hij - in strijd met de inhoud van de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 5] dat de verdachte haar heeft opgedragen de bewuste schuldbekentenis als penningmeester van de Stichting [...] te ondertekenen, waar de Officier van Justitie in zijn requisitoir naar verwees5. - heeft volstaan met de in zijn laatste woord vervatte verklaring dat hij niets van die schuldbekentenis wist en de getuige [betrokkene 5] wel onder druk zal zijn gezet zo te verklaren.
27.
Voorts, aldus de toelichting op het middel, kan het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid omdat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte aan [betrokkene 5] opdracht heeft gegeven de schuldbekentenis te ondertekenen niet volgt dat hij wist dat deze vals was voor wat betreft de daarin voor de Stichting [...] opgenomen verplichting om het daarin opgenomen bedrag van Naf 106.913,65 binnen 18 maanden na 2 april 2001 terug te betalen aan "[A] N.V.".
28.
De met betrekking tot het sub 3. primair bewezenverklaarde gebezigde bewijsmiddelen houden kort gezegd het volgende in:
- *
op 2 april 2001 heeft [betrokkene 3] een bankierscheque gekocht voor een bedrag van NAƒ 106.000,-; deze heeft hij overhandigd aan [betrokkene 6] van de Stichting [...], die [betrokkene 3] had gezegd welk bedrag op de cheque moest komen te staan; dit was een betaling voor de grond voor de nieuwe sede van de [politieke partij]; op dat moment bestond er ter zake van dat geldbedrag geen overeenkomst van geldlening ;
- *
na aftreden van [betrokkene 11] als minister is er een overeenkomst van geldlening opgemaakt omdat [betrokkene 3] vreesde dat er problemen konden ontstaan door de donatie van genoemd bedrag aan de [politieke partij]; deze overeenkomst, inhoudende dat het bedrag van NAƒ 106.000,- binnen 18 maanden moest worden terugbetaald, werd alleen opgesteld om juridische problemen te voorkomen; het was nimmer de bedoeling dat de Stichting [...] het bedrag zou terugbetalen;
- *
de schuldbekentenis is geantegedateerd op 2 april 2001; deze is ondertekend in juli 2001, nadat de [politieke partij] uit de regering was getreden;
- *
verdachte heeft [betrokkene 5] gebeld en gevraagd om bij hem langs te komen; hij zei toen tegen haar als penningmeester van de Stichting [...]: "Je moet ondertekenen als penningmeester"; de ondertekening geschiedde in het kantoor van de verdachte aan de [a-straat] waar hij zat als eilandsraadslid.
29.
Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof uit de omstandigheid dat de verdachte als voorzitter van de Stichting [...] aan de penningmeester van de stichting de opdracht gaf de onderhavige schuldbekentenis te ondertekenen en haar daartoe op zijn kantoor te ontbieden, afgeleid dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de inhoud van bedoelde schuldbekentenis. Het is immers niet goed voorstelbaar dat verdachte als voorzitter van de stichting instemde met het door de stichting op zich nemen van een financiële verplichting zonder dat hij van de inhoud van die financiële verplichting op de hoogte was. Als ervaren bestuurder kan hem de betekenis van het ondertekenen van een schriftelijk stuk toch moeilijk zijn ontgaan en is dan ook nauwelijks voorstelbaar dat hij niet van de inhoud van de schuldbekentenis kennis heeft genomen alvorens de penningmeester opdracht tot ondertekening te geven.
30.
Voorts heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld, dat verdachte als voorzitter van de stichting bij uitstek degene is die, zo dat in weerwil van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] het geval was, had kunnen uitleggen dat de inhoud van genoemde schuldbekentenis in overeenstemming was met de waarheid en de stichting dus daadwerkelijk genoemde, op het eerste gezicht voor de stichting op korte termijn zware financiële verplichting op zich had genomen. Nu de verdachte, hoewel daartoe in de gelegenheid en als de daartoe als voorzitter van de stichting bij uitstek aangewezen persoon, dat niet heeft gedaan, heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat daarin mede reden is gelegen voor het bewijs dat de verdachte van de valsheid van de schuldbekentenis op de hoogte was.
31.
Het bewezenverklaarde opzet kan dus worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen.
32.
Het middel faalt.
33.
Het vierde middel houdt in dat het sub 5. subsidiair bewezenverklaarde op een drietal gronden niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
34.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"5.
dat de Stichting [...] in de periode van 4 april 2001 tot en met 1 juli 2003 op het eiland Curaçao, uit de opbrengst van geld voordeel heeft getrokken, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld door misdrijf was verkregen, hebbende genoemde stichting toen en daar gebruik gemaakt van en in eigendom verkregen een perceel grond gelegen in het tweede district van Curaçao te "Dein" en "Kanga", groot negenhonderdzevenennegentig vierkante meter, nader omschreven in meetbrief nummer 774 van dertig november 2000, welk perceel grond, in elk geval het eigendomsrecht op dit perceel grond, door de Stichting [...] is verkregen door juridische levering van dit perceel grond op 4 april 2001, zoals omschreven in de akte van 4 april 2001, opgemaakt door [betrokkene 1], notaris ter standplaats Curaçao, waarbij de (gedeeltelijke) betaling van dit stuk grond is verricht door gebruik te maken van een (bankiers-/cashiers) cheque van de girobank met nummer [0001], uitgeschreven ten gunste van Notariskantoor [...] voor een bedrag van nafl. 106.913,65 ten laste van de rekening van [A] N.V., van welk geldbedrag Naf 100.000 door het aannemen van steekpenningen, is verkregen;
tot het plegen van welk strafbaar feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] feitelijk leiding heeft gegeven."
35.
De bewijsoverwegingen houden ten aanzien van de vrijspraak terzake van onder 5. primair tenlastegelegde en de bewezenverklaring van het onder 5 subsidiair tenlastegelegde in:
"De Stichting [...] heeft de aankoop van de grond van de sede (deels) betaald door gebruik te maken van een cheque NAF. 106.913.65 ten laste van de rekening van [A]. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een gedeelte, groot NAF. 100.000,=, steekpenningen betrof, betaald door [C] in verband met de aan haar gegunde overeenkomst met betrekking tot [B] N.V. uit het terzake aan haar verstrekte voorschot. Het geld was derhalve door misdrijf verkregen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de Stichting [...] of verdachte als haar voorzitter wist wat er precies aan de ontvangst van het geld vooraf was gegaan. Het voor het primair telastegelegde vereiste opzet is derhalve niet aanwezig, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Wel moet de ontvangst van een dergelijk bedrag aan geld, vlak voor de notariële overdracht van de grond, bij de Stichting en haar voorzitter vragen hebben opgeroepen over de herkomst ervan. Dit temeer nu op de rekening van de Stichting slechts één keer eerder een dergelijk aanzienlijk bedrag was binnengekomen; toen betrof het, zoals de Stichting c.q. verdachte wist, steekpenningen. Dit alles betekent dat de Stichting, in de persoon van verdachte, redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het geldbedrag van misdrijf, te weten het aannemen van steekpenningen, afkomstig was en dat zij daarmee niet zonder nader onderzoek naar de herkomst mocht handelen."
36.
Volgens het middel is het Hof bij bewezenverklaring van het sub 5. subsidiair tenlastegelegde uitgegaan van een onjuiste uitleg van het begrip geld, zoals dat in de telastelegging is opgenomen in dezelfde waarin het voorkomt in art. 3 lid 2 Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld.
37.
Volgens het Hof is het sub 5 bewezenverklaarde strafbaar gesteld in art. 3 lid 2 Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld. Tot 17 augustus 2001 luidde deze bepaling:
"Met dezelfde straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van geld, geldswaardige papieren of vorderingen voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld, de papieren of de vorderingen door misdrijf zijn verkregen."
Met ingang van 17 augustus 20016., dus blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen na het onderhavige feit, luidt genoemde bepaling:
"Met dezelfde straf wordt gestraft een ieder die uit de opbrengst van geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld, de papieren of de vorderingen7. door misdrijf zijn verkregen."
38.
Volgens de toelichting op het middel dient gelet op de wetsgeschiedenis onder "geld" in genoemde bepaling te worden verstaan chartaal geld, zodat de bewezenverklaring niet in stand kan blijven.
39.
De gebezigde bewijsmiddelen houden ten aanzien van het onderhavige geldbedrag in, dat [betrokkene 3] aan de secretaris van de stichting een (bankiers)cheque heeft overhandigd die hij heeft gekocht "ten name van Notariskantoor [...]", en dat de stichting daarmee de koopsom heeft voldaan.
40.
De memorie van toelichting op genoemd artikel 3 houdt in(8):
"3.4
Geld, geldswaardige papieren en vorderingen.
Onder geldswaardige papieren worden begrepen alle papieren die een bewijs vormen van een schuldvordering op een derde, bijvoorbeeld aandelen op naam of aan toonder, obligaties, cheque's etc. Onder vordering wordt begrepen een persoonlijk recht van betrokkene op een derde."
41.
Anders dan aan het middel ten grondslag ligt, meen ik dat de omstandigheid dat de onderhavige betaling is geschied door middel van een (bankiers)cheque niet uitsluit dat uit de opbrengst van geld voordeel is getrokken in de zin van genoemde bepaling. Gelet op het uit de memorie van toelichting blijkende streven van de wetgever witwassen effectiever te bestrijden dan destijds met de helingsbepalingen mogelijk was9., ook al werd onder "voorwerp" geld mede begrepen, ligt het niet voor de hand de opsomming "geld, geldswaardige papieren of vorderingen" aldus te begrijpen dat indien een vermogensobject, waaruit voordeel was getrokken, onder één van de genoemde categorieën valt, dit niet ook onder een andere categorie kan vallen. De wetgever heeft immers kennelijk gestreefd naar een zo volledig mogelijke10. opsomming van vermogensobjecten waaruit voordeel kon worden getrokken. Een uitleg als door het middel voorgestaan past daarbij niet.
42.
Zou dit anders zijn, dan zou ik menen dat sprake is van een kennelijke vergissing in de tenlastelegging die door de Hoge Raad kan worden hersteld zonder tekort te doen aan de rechtens beschermde belangen van de verdachte. In de tenlastelegging wordt immers uitdrukkelijk beschreven dat het voordeel trekken is geschied door betaling van de aankoop van de grond met een (bankiers-/cashiers)cheque, welke nu daarmee de aankoop van grond is betaald onmiskenbaar onder "geldswaardige papieren" als bedoeld in art. 3 lid 2 moet worden begrepen.
43.
Vervolgens klaagt het middel dat de enkele omstandigheid dat op de rekening van de Stichting [...] slechts één maal een aanzienlijk geldsbedrag als het onderhavige is binnengekomen onvoldoende is om de bewezenverklaarde schuld aan te nemen, ook al zou het die ene keer steekpenningen betreffen.
44.
Voor het bewijs van het onder 1. primair bewezenverklaarde heeft het Hof als bewijsmiddel 8 gebezigd een rekeningoverzicht van de rekening van de Stichting [...] over de periode van 20 september 2000 tot 8 augustus 2002, waarop slechts twee bijschrijvingen voorkomen, één van NAƒ 100,- en één van NAƒ 50.000,-. Hoewel het Hof dat niet met zoveel woorden tot uitdrukking heeft gebracht moet uit de hiervoor aangehaalde bewijsoverweging worden begrepen dat het Hof dit bewijsmiddel ook heeft gebezigd ten aanzien van het onder 5. subsidiair bewezenverklaarde. Anders dan het middel wil kan dus uit de gebezigde bewijsmiddelen wel worden afgeleid dat op de rekening van de Stichting [...] slechts één maal een aanzienlijk geldsbedrag als het onderhavige is binnengekomen.
45.
De overweging van het Hof moet kennelijk aldus worden verstaan, dat juist nu de Stichting [...] blijkens genoemd overzicht niet over enige (substantiële) bron van inkomsten beschikte anders dan een bedrag aan - zoals de verdachte blijkens het onder 1. primair bewezenverklaarde wist - steekpenningen, de Stichting [...] en ook de verdachte er op bedacht hadden moeten zijn dat een door de stichting ontvangen groot bedrag aan geld van misdrijf afkomstig kon zijn. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
46.
Het middel faalt.
47.
De middelen kunnen - afgezien het eerste onderdeel van het vierde middel - worden afgedaan op de voet van art. 81 RO.
48.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2005
Volgens bewijsmiddel 10 was in deze aanvraag vermeld dat de uitzetting reeds was verricht. Kennisneming van het dossier leert dat volgens de verklaring van [betrokkene 9] (dossier B8, deelonderzoek Caracasbaai, p. 75-78) en de getuigenverklaring van [betrokkene 10] (p. 79-81) - waarnaar [betrokkene 9] verwijst - [betrokkene 10] als 'controleur buitendienst' bij het Bureau Domeinbeheer een schets van [betrokkene 2] heeft gekregen die hij vervolgens aan [betrokkene 9] gaf. [Betrokkene 10] verklaart dat hij ervan heeft afgezien het terrein 'uit te zetten' omdat de hem door [betrokkene 2] verschafte situatietekening niet correct was en de dienst Kadaster de 'pinnen' zelf maar moest aanwijzen. [Betrokkene 9] beging daarop de kennelijke vergissing dat [betrokkene 10] bij de uitvoering van de opdracht daarvan een schets had gemaakt en die vervolgens aan [betrokkene 9] had gegeven.
Zoals de bewijsmiddelen ten aanzien van de feite 3 primair en 5 subsidiair laten zien is ook nog een bedrag van ruim NAƒ 106.000,- per cheque betaald.
Dit artikellid luidt: 'In het geding in hoger beroep geschiedt de beraadslaging mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad.'
P. 26, 69 en 70.
Landsverordening van 3 augustus 2001, Pb. 2001, nr. 77.
Hier heeft de wetgever kennelijk ook 'op geld waardeerbare goederen' willen invlechten; hij heeft dat kennelijk niet gedaan. 8 Staten van de Nederlandse Antillen, zitting 1992-1993, memorie van toelichting, p. 6.
MvT, p. 2.
Zij het dat de wetgever daarin in eigen ogen nog niet geheel was geslaagd en daaraan bij Landsverordening van 3 augustus 2001, Pb. 2001, nr. 77 toevoegde 'op geld waardeerbare goederen'.
Uitspraak 27‑09‑2005
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Onder “geld” in art. 3.2 Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld moet worden verstaan hetgeen volgens algemeen spraakgebruik daaronder moet worden begrepen, dus dat wat valt onder “geld” kan onder omstandigheden ook worden gebracht onder een van de andere omschrijvingen in deze bepaling (“geldswaardige papieren” en “vorderingen”). Deze uitleg strookt met de bedoeling van de wetgever, te weten een effectieve bestrijding van het witwassen, waaronder het tegengaan van het gebruik van goederen die zijn gekocht met van misdrijf afkomstige gelden, ongeacht de verschijningsvorm daarvan.
Partij(en)
27 september 2005
Strafkamer
nr. 03031/04 A
PB/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 16 juli 2004, nummer H-51/04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1958, wonende op Curaçao (Nederlandse Antillen).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 22 december 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2. en 5. primair tenlastelegde en hem voorts ter zake van 1. "medeplegen van als ambtenaar een gift of belofte aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten", 3. "medeplegen van valsheid in geschrifte" en 5. "uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld voordeel trekken, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld door misdrijf is verkregen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof bij de bewezenverklaring van het onder 5 subsidiair
tenlastegelegde is uitgegaan van een onjuiste uitleg van het begrip geld, als bedoeld in art. 3, tweede lid, van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld.
4.2.1.
Het Hof heeft onder 5 subsidiair bewezenverklaard dat:
"de Stichting [...] in de periode van 4 april 2001 tot en met 1 juli 2003 op het eiland Curaçao, uit de opbrengst van geld voordeel heeft getrokken, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld door misdrijf was verkregen, hebbende genoemde stichting toen en daar gebruik gemaakt van en in eigendom verkregen een perceel grond gelegen in het tweede district van Curaçao te "Dein" en "Kanga", groot negenhonderdzevenennegentig vierkante meter, nader omschreven in meetbrief nummer 774 van dertig november 2000, welk perceel grond, in elk geval het eigendomsrecht op dit perceel grond, door de Stichting [...] is verkregen door juridische levering van dit perceel grond op 4 april 2001, zoals omschreven in de akte van 4 april 2001, opgemaakt door [betrokkene 1], notaris ter standplaats Curaçao, waarbij de (gedeeltelijke) betaling van dit stuk grond is verricht door gebruik te maken van een (bankers-/cashiers) cheque van de girobank met nummer [0001], uitgeschreven ten gunste van Notariskantoor [...] voor een bedrag van nafl. 106.913,65 ten laste van de rekening van [A] N.V., van welk geldbedrag Naf 100.000 door het aannemen van steekpenningen, is verkregen;
tot het plegen van welk strafbaar feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] feitelijk leiding heeft gegeven."
4.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de vrijspraak van de verdachte van zijn onder 5 primair tenlastegelegde betrokkenheid bij het opzettelijk witwassen en ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde nog het volgende overwogen:
"De Stichting [...] heeft de aankoop van de grond van de sede (deels) betaald door gebruik te maken van een cheque NAF. 106.913,65 ten laste van de rekening van [A]. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een gedeelte, groot NAF. 100.000,=, steekpenningen betrof, betaald door [C] in verband met de aan haar gegunde overeenkomst met betrekking tot [B] N.V. uit het terzake aan haar verstrekte voorschot. Het geld was derhalve door misdrijf verkregen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de Stichting [...] of verdachte als haar voorzitter wist wat er precies aan de ontvangst van het geld vooraf was gegaan. Het voor het primair telastegelegde vereiste opzet is derhalve niet aanwezig, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Wel moet de ontvangst van een dergelijk bedrag aan geld, vlak voor de notariële overdracht van de grond, bij de Stichting en haar voorzitter vragen hebben opgeroepen over de herkomst ervan. Dit temeer nu op de rekening van de Stichting slechts één keer eerder een dergelijk aanzienlijk bedrag was binnengekomen; toen betrof het, zoals de Stichting c.q. verdachte wist, steekpenningen. Dit alles betekent dat de Stichting, in de persoon van verdachte, redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het geldbedrag van misdrijf, te weten het aannemen van steekpenningen, afkomstig was en dat zij daarmee niet zonder nader onderzoek naar de herkomst mocht handelen."
4.2.3.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"Uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld voordeel trekken, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld door misdrijf is verkregen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging."
4.3.1.
De bewezenverklaarde tenlastelegging, welke - voorzover hier van belang - is toegesneden op art. 3, tweede lid, van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld, betreft de periode van 4 april 2001 tot en met 1 juli 2003.
Genoemd art. 3, tweede lid, luidde tot 18 augustus 2001 als volgt:
"Met dezelfde straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van geld, geldswaardige papieren of vorderingen voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld, de papieren of de vorderingen door misdrijf zijn verkregen."
Sedert de inwerkingtreding op 18 augustus 2001 van de Landsverordening van 3 augustus 2001, PB 2001, 77, tot wijziging van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld luidt genoemd art. 3, tweede lid, als volgt:
"Met dezelfde straf wordt gestraft een ieder die uit de opbrengst van geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld, de papieren, de vorderingen of de op geld waardeerbare goederen door misdrijf zijn verkregen."
4.3.2.
De Memorie van Toelichting bij eerstgenoemde Landsverordening houdt het volgende in:
"Algemeen deel.
- I.
Inleiding.
(...)
Deze ontwerp-landsverordening beoogt (...) het witwassen van geld als een zelfstandig misdrijf strafbaar te stellen. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan (...) artikel 6 van het op 8 november 1990 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (Trb. 1990, 172) (...)
In de eerste plaats ben ik van mening dat, gelet op de noodzaak van een effectieve bestrijding van witwassen, niet kan worden volstaan met deze verouderde helingsbepalingen (...)
In de tweede plaats ben ik van mening dat het strafmaximum voor het witwassen (heling) van geld (...) te laag is, namelijk maximaal zes jaren (...)
Tenslotte ben ik van mening dat, gezien de internationale aandacht die voor de bestrijding van witwassen bestaat, het aan de internationale gemeenschap ondubbelzinnig duidelijk moet zijn dat het witwassen in de Nederlandse Antillen strafbaar is, en dat het, gelet op de voorgestelde strafmaxima, ernstig wordt genomen met de bestrijding daarvan.
Een zelfstandige strafbaarstelling van het witwassen, zoals thans voorgesteld, waarbij bij de redactie van de delictsomschrijving aansluiting is gezocht bij de terzake relevante artikelen uit de internationale verdragen, vereenvoudigt bovendien de internationale strafrechtelijke samenwerking terzake van het witwassen.
(...)
3.1. Algemeen.
(...)
In navolging van de helingsbepalingen in het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen en de Opiumlandsverordening 1960 wordt onderscheid gemaakt tussen opzet-, gewoonte- en schuldwitwassen. Voorts wordt in het voorgestelde tweede lid van de artikelen 1 en 3, eveneens in navolging van deze helingsbepalingen, het opzettelijk c.q. door schuld voordeel trekken uit door misdrijf verkregen geld strafbaar gesteld. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als men gebruik maakt van de goederen die met gelden, afkomstig van misdrijf zijn gekocht.
(...)
3.4 Geld, geldswaardige papieren en vorderingen
Onder geldswaardige papieren worden begrepen alle papieren die een bewijs vormen voor een schuldvordering op een derde, bijvoorbeeld aandelen op naam of aan toonder, obligaties, cheques etc. Onder vordering wordt begrepen een persoonlijk recht van betrokkene op een derde.
(...)
4. Artikelsgewijze toelichting.
De artikelen zijn in het algemeen deel van deze memorie reeds voldoende toegelicht. Alleen (...) moet nog worden opgemerkt dat nu wordt voorgesteld het witwassen van geld apart strafbaar te stellen, witwassen niet meer op grond van de helingsbepalingen uit het Wetboek van Strafrecht en die uit de
Opiumlandsverordening 1960 kan worden vervolgd." (Staten van de Nederlandse Antillen, Zitting 1992-1993, nr. 3, blz. 1-4, 6 en 7).
4.4.
Ter uitvoering van voor de Nederlandse Antillen geldende verdragsverplichtingen heeft de wetgever het witwassen van gelden in de Nederlandse Antillen afzonderlijk strafbaar gesteld (vgl. art. 6 van het Verdrag van 8 november 1990, Trb. 1990, 172, inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven). Daarbij was zijn doel een effectieve bestrijding van het witwassen mogelijk te maken. Tevens heeft hij beoogd aansluiting te zoeken bij onder meer de - ruime - omschrijving van de verboden gedragingen, opgenomen in genoemd Verdrag. Met betrekking tot de bepalingen van genoemde Landsverordening, waaronder voormeld art. 3, tweede lid, heeft de wetgever, naar uit de wetsgeschiedenis volgt, wel een nadere toelichting gegeven op de bestanddelen "geldswaardige papieren" en "vorderingen", doch niet op het bestanddeel "geld".
Kennelijk achtte hij een nadere omschrijving van of toelichting op dat bestanddeel niet nodig. Gelet daarop moet worden aangenomen dat die bepaling aldus moet worden uitgelegd dat onder "geld" moet worden verstaan hetgeen volgens het algemene spraakgebruik daaronder moet worden begrepen. Dat sluit dus niet uit dat wat valt onder "geld" in de zin van meergenoemde bepaling onder omstandigheden ook kan worden gebracht onder een van de genoemde andere omschrijvingen. Een zodanige uitleg van de Landsverordening - daarop neerkomende dat, anders dan het middel voorstaat, de enkele omstandigheid dat in de desbetreffende bepaling nog afzonderlijk zijn genoemd "geldswaardige papieren" en "vorderingen" niet meebrengt dat het begrip "geld" in de in het middel bedoelde beperkte zin moet worden uitgelegd - strookt ook met hetgeen de wetgever blijkens het bovenstaande heeft beoogd, te weten een effectieve bestrijding van het witwassen, waaronder het tegengaan van het gebruik van goederen die zijn gekocht met van misdrijf afkomstige gelden, ongeacht de verschijningsvorm daarvan.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het middel in zoverre faalt.
4.6.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 september 2005.