Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 10.2 op art. 427 (suppl. 134, april 2003). Zie voor het cassatieberoep van het OM: A.J.A. van Dorst, 'Rechtsbescherming en doelmatigheid in cassatie', in: G.A.M. Strijards e.a. (red.), De derde rechtsingang nader bekeken (Bronkhorst-bundel), Arnhem: Gouda Quint 1989, p. 96 en D.H. de Jong, 'De cassatieschriftuur van het OM', DD 1980, p. 252.
HR, 13-09-2005, nr. 02275/04
ECLI:NL:HR:2005:AT8300
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-09-2005
- Zaaknummer
02275/04
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AT8300
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AT8300, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT8300
ECLI:NL:HR:2005:AT8300, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑09‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT8300
- Wetingang
- Vindplaatsen
Jwr 2005/94
Conclusie 13‑09‑2005
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 02275/04
Mr. Vellinga
Zitting: 21 juni 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. en 2. overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd, en 3. als bestuurder van een motorrijtuig daarmede rijden op een weg zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden, veroordeeld ter zake van feit 1. en 2. tot zes weken gevangenisstraf en ter zake van feit 3 tot een geldboete van € 250,- subsidiair vijf dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel is gericht tegen de als feit 3 bewezenverklaarde overtreding.
4.
Ingevolge het sedert 1 januari 2002 toepasselijke art. 427 Sv staat tegen arresten van de gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien (a) met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel opgelegd of (b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van € 250,-, tenzij het arrest een overtreding betreft van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
5.
Indien feiten, zoals hier is gebeurd, cumulatief zijn tenlastegelegd wordt de vraag of en zo ja welk rechtsmiddel tegen de bestreden uitspraak openstaat, voor ieder van de feiten afzonderlijk beoordeeld als ware sprake van gevoegde zaken.1.
6.
Het Hof heeft voor het feit waartegen het middel is gericht (vanwege het bepaalde in art. 62 lid 1 Sr, afzonderlijk) geen andere straf of maatregel opgelegd dan een geldboete van € 250,-.
7.
Een en ander brengt mee dat de verdachte voor wat betreft feit 3 niet in het ingestelde beroep kan worden ontvangen en het middel dus buiten bespreking kan blijven.2.
8.
Vervolgens dient de vraag onder ogen te worden gezien of de enkele omstandigheid dat de schriftuur geen op het overige van de bestreden uitspraak betrekking hebbend middel bevat, er toe moet leiden dat de verdachte voor het overige eveneens niet-ontvankelijk in het beroep dient te worden verklaard.
9.
Het beroep in cassatie is namens de verdachte op de door de wet voorgeschreven wijze ingesteld. Tevens is aan het vereiste voldaan dat tijdig door een advocaat een schriftuur wordt ingediend. Voorts is in de tekst van de wet geen steun te vinden voor de opvatting dat van een "schriftuur (...) houdende zijn middelen van cassatie" (art. 437 lid 2 Sv) geen sprake meer is indien de middelen van de verdachte weliswaar betrekking hebben op de bestreden uitspraak maar niet op dat deel waarvoor beroep in cassatie openstaat.3.
10.
Bij gebreke van middelen is de bestreden uitspraak voor het overige slechts vatbaar voor ambtshalve cassatie. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik evenwel niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte in het beroep tegen de bestreden uitspraak voor wat betreft de veroordeling ter zake van de overtreding onder 3. niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2005
Zie bijv. HR 19 april 2005, nr. 03211/04 rov 3.1 en 3.2 en HR 14 oktober 2003, LJN AJ1111.
Hier is ook niet aan de orde het probleem dat de schriftuur wel middelen bevat doch dat deze niet zijn gericht tegen de uitspraak waartegen beroep in cassatie is ingesteld, hetgeen in HR 14 september 2004, nr. 02820/03 M leidde tot buiten bespreking laten van het middel, in HR 9 november 2004, LJN AR2942 tot niet-ontvankelijkheid in het cassatieberoep.
Uitspraak 13‑09‑2005
Inhoudsindicatie
Ex art. 427 Sv stond tegen de bestreden uitspraak geen beroep in cassatie open voorzover verdachte daarbij wegens overtreding van art. 30 WAM is veroordeeld tot een geldboete van € 250,-. Het middel, dat uitsluitend betrekking heeft op de motivering van de bewezenverklaring van dat feit, moet dus buiten bespreking blijven. Nu verdachte tegen de bestreden uitspraak, voorzover daartegen beroep in cassatie openstaat, niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de HR door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is art. 437.2 Sv niet in acht genomen, zodat verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen. HR verklaart verdachte niet-ontvankelijk.
Partij(en)
13 september 2005
Strafkamer
nr. 02275/04
AGJ/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 februari 2004, nummer 22/002602-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 24 juli 2002 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd" en 3. "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede rijden op een weg zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld ten aanzien van feit 1 en 2 tot zes weken gevangenisstraf en ten aanzien van feit 3 tot het betalen van een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de verdachte in het beroep tegen de bestreden uitspraak voor wat betreft de veroordeling ter zake van de overtreding onder 3 niet-ontvankelijk wordt verklaard en het beroep voor het overige wordt verworpen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.
Het bestreden arrest heeft voor wat betreft feit 3 betrekking op een overtreding (art. 30, vierde lid, WAM). Het Hof heeft ter zake van dat feit een geldboete van € 250,- subsidiair vijf dagen hechtenis opgelegd.
Ingevolge art. 427 Sv staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien (a) met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel werd opgelegd of (b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van € 250,-, tenzij het arrest een overtreding betreft van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
3.2.
Hieruit volgt dat tegen de bestreden uitspraak voor wat betreft de ten aanzien van feit 3 gegeven beslissingen geen beroep in cassatie heeft opengestaan, zodat de verdachte in zoverre niet in het ingestelde beroep kan worden ontvangen. Het middel, dat uitsluitend betrekking heeft op de motivering van de bewezenverklaring van dat feit, moet dus buiten bespreking blijven.
3.3.
Nu de verdachte tegen de bestreden uitspraak voorzover daartegen beroep in cassatie openstaat, niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 september 2005.