HR, 06-09-2005, nr. 02516/04
ECLI:NL:HR:2005:AT7553
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-09-2005
- Zaaknummer
02516/04
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AT7553
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AT7553, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT7553
ECLI:NL:HR:2005:AT7553, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑09‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT7553
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT7553
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT7553
- Wetingang
art. 41 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2005/319
Conclusie 06‑09‑2005
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 02516/04
Mr Jörg
Zitting 14 juni 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te Leeuwarden bij arrest van 19 februari 2004 wegens poging tot doodslag veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer gelast zoals in het arrest omschreven.
2.
Namens verzoeker heeft mr J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het impliciete verweer van verzoeker dat er sprake was van een noodweersituatie.
4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2004 heeft verzoeker, die werd bijgestaan door een raadsman, het volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Ik liep 29 januari 2002 in Leeuwarden op straat. Ik ben niet bekend in Leeuwarden. Ik weet niet waar 'Esperanza' is. Ik weet dat ik moet voorkomen in verband met een confrontatie met een Bosniër. Ik had geen ruzie met hem. Ik had op 27 januari 2002 ruzie met een groepje. Ik hoor u zeggen dat u het graag wil hebben over hetgeen op 29 januari 2002 is gebeurd. Ik deel u hierop mede dat de twee data met elkaar te maken hebben. Ik wil bij het begin van het verhaal beginnen en niet ergens halverwege. (...)
Ik blijf ontkennen dat ik iemand met een mes heb gestoken. Ik ben op 29 januari 2002 gewond geraakt. Ik heb hierover de politie gebeld. Ik ben gestoken en heb een 'stoot' op mijn neus gehad. Ik weet niet door wie. Ik kende hem niet. Ik kende hem alleen van gezicht. Ik liep op straat. Op straat stond een groepje jongens. Eén van de jongens van het groepje riep: "He kameraad". Ik keek hierop om. Ik kreeg direct een klap op mijn neus. De jongen vluchtte door de deur een dichtbij gelegen pand binnen. Ik had toen een mes op zak. Ik ben de jongen achterna gegaan. Ik wilde weten waar de jongen die me had geslagen zat. Vervolgens haalde de jongen die mij had geslagen een mes uit zijn broekzak. De jongen was groter dan ik. Ik voelde me een beetje duizelig. De jongen sloeg mij met het mes. Mijn gezicht zat vol bloed. Ik pakte hierop mijn mes uit mijn jas. Ik had toen het mes in mijn handen. Ik zag alleen maar die jongen. Ik was duizelig. Ik heb geen idee wat er verder is gebeurd. Ik heb die jongen niet meer gezien. Misschien is de jongen weggevlucht. Op het moment dat ik de klap van de jongen kreeg, zag ik helemaal niks meer. Ik kon me niet bewegen. Ik weet niet meer of ik of het groepje is weggevlucht. (...) Ik deel u hierop mede dat de jongen degene is geweest die is gevlucht. Ik ben niet gevlucht.
- U.
vraagt mij of het stuk mes dat in mijn hoofd heeft gezeten, daadwerkelijk op 29 januari 2002 in mijn hoofd is gekomen. Ik deel u mede dat dit het geval is. U kunt het zien op de van mijn muts genomen foto's. Het is duidelijk zichtbaar dat de muts stuk is. Ik hoor u zeggen dat uit het dossier blijkt dat ik op 4 augustus 2002 ben opgenomen in het ziekenhuis. U vraagt mij of ik toen ook iets aan mijn hoofd had. Ik deel u mede dat ik een aantal keren in het ziekenhuis ben geweest. De gebeurtenissen van voor 29 januari 2002 zijn van essentieel belang om te begrijpen waarom ze me achtervolgden en beschoten."
5.
Verzoekers raadsman heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"De aanleiding voor de gebeurtenis van 29 januari 2002 is gelegen in het feit dat cliënt op 27 januari 2002 is beschoten.
De relatie tussen cliënt en zijn vriendin is gelukkig over. Zij vormde de aanleiding van deze gebeurtenis, maar ook van andere strafbare feiten.
Cliënt krijgt een klap op zijn neus. Hij gaat met een bloedend gelaat op zoek naar [betrokkene 1]. Er liggen meerdere verklaringen in het dossier. Er bevindt zich evenwel geen verklaring die het verhaal van mijn cliënt bevestigt. Cliënt ging [betrokkene 1] achterna. Voordat cliënt het wist, werd hij aangevallen en met een mes gestoken. Cliënt ontkent niet dat ook hij een mes in zijn handen had, maar verklaart dat [betrokkene 1] dit heeft vastgepakt.
Ik verzoek het hof rekening te houden met de omstandigheden van het geval, waarbij de schietpartij van twee dagen ervoor als mitigerende factor met betrekking tot de op te leggen straf dient te worden aangemerkt."
6.
Het hof heeft ten laste van verzoeker bewezenverklaard dat:
"hij op 29 januari 2002, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte afstand van die [betrokkene 1] bevond, een stekende beweging in de richting van de linkerborst van die [betrokkene 1] heeft gemaakt en die [betrokkene 1] in de rechterhand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
7.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof het volgende vastgesteld omtrent de feitelijke toedracht, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang. [Betrokkene 1] bevond zich op 29 januari 2002 in "Esperanza" te Leeuwarden. Verzoeker kwam hard rennend binnen, haalde een mes uit zijn jas, liep snel in de richting van [betrokkene 1] en stak in de richting van de linkerborst van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] weerde de aanval af door zijn hand omhoog te brengen. [Betrokkene 1] werd in zijn hand geraakt door het mes.
8.
Blijkens zijn arrest heeft het hof onder het hoofd "Strafbaarheid" overwogen dat het verzoeker strafbaar acht, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Voorts heeft het hof, in het kader van de strafmotivering, nog het volgende overwogen, voor zover hier van belang:
"Dat verdachte een paar dagen voor het onderhavige feit door [betrokkene 1] is beschoten en dat [betrokkene 1] op de dag van het onderhavige feit aan de vriendin van verdachte een mes heeft getoond en daarbij heeft gezegd dat hij dat mes indien nodig tegen verdachte zou gebruiken, kan - hoewel hiervan enige strafmatigende invloed uitgaat - naar het oordeel van het hof geen rechtvaardiging vormen voor het feit dat verdachte kennelijk heeft gemeend het recht in eigen hand te moeten nemen door met een mes achter [betrokkene 1] aan te gaan."
9.
In het middel wordt het standpunt ingenomen dat het hof de opmerkingen van verzoeker had kunnen en moeten opvatten als een beroep op noodweer(exces). Het middel stelt niet de vraag aan de orde of een verwerping van het verweer door het hof - zo van een dergelijke beslissing in 's hofs arrest sprake is - is gebaseerd op gronden die die verwerping kunnen dragen.
10.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de uitleg van verweren aan de feitenrechter is voorbehouden (Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 5e, 2004, p. 174; zie ook de conclusie voor HR 26 november 2002, LJN: AE9667).
11.
Samengevat komt hetgeen verzoeker ter terechtzitting heeft aangevoerd erop neer dat hij buiten op straat van [betrokkene 1] een klap kreeg; dat [betrokkene 1] vervolgens "Esperanza" in vluchtte; dat verzoeker achter [betrokkene 1] aanrende, Esperanza in; dat [betrokkene 1] een mes uit zijn broekzak haalde en verzoeker daarmee sloeg; dat verzoeker daarna zijn mes uit zijn jas pakte; dat verzoeker duizelig was en geen idee heeft wat er verder is gebeurd; bij dit voorval is er een stuk mes in het hoofd van verzoeker terechtgekomen.
12.
Mede tegen de achtergrond van hetgeen verzoekers raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd - te weten dat het verzoeker was die werd aangevallen en met een mes werd gestoken - diende het hof het door verzoeker aangevoerde op te vatten als een beroep op noodweer, niettegenstaande de omstandigheid dat enerzijds verzoeker stelt zich niet te herinneren wat er precies is gebeurd en anderzijds verzoeker noch zijn raadsman zich expliciet op de strafuitsluitingsgrond noodweer hebben beroepen (vgl. Borgers en Kristen, Verweren en responderen, DD 2005, p. 577, 582 en 588). Gelet op het bepaalde in (art. 415 j°) art. 359, tweede lid, j° art. 358, derde lid, Sv was het hof gehouden hieromtrent een met redenen omklede beslissing te nemen.
13.
Het hof heeft in zijn arrest onder het hoofd "Strafbaarheid" overwogen dat het verzoeker strafbaar acht, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Vervolgens heeft het hof in het kader van de strafmotivering overwogen dat het het niet gerechtvaardigd acht dat verzoeker kennelijk heeft gemeend het recht in eigen hand te moeten nemen door met een mes achter [betrokkene 1] aan te gaan. Aldus heeft het hof, anders dan het middel betoogt, wèl gerespondeerd op hetgeen verzoeker heeft aangevoerd.
14.
Het middel mist derhalve feitelijke grondslag.
15.
Ten overvloede merk ik nog het volgende op.
16.
Zoals mijn ambtgenoot Wortel in zijn conclusie voor HR 16 november 2004, LJN: AR2443 terecht opmerkt, brengt de enkele omstandigheid dat een verdachte zich bewust is van het risico dat het latere slachtoffer gewelddadig zal optreden, niet zonder meer mee dat aan de verdachte een beroep op noodweer of noodweerexces moet worden ontzegd indien hij zich in de situatie begeeft waarin dat risico zich verwezenlijkt. Dat is anders indien de verdachte zodanige, voor het latere slachtoffer bedreigende, omstandigheden in het leven heeft geroepen dat de verdachte er rekening mee moest houden dat dit latere slachtoffer tot wapengebruik zou overgaan (vgl. Buruma, Noodweer, DD 2005, p. 442). Een beroep op noodweer of noodweerexces kan de verdachte eveneens worden ontzegd indien aannemelijk is dat de verdachte niet alleen het risico van gewelddadigheid kende, maar de confrontatie ook bewust heeft gezocht dan wel het gevecht heeft geïnitieerd (HR 22 oktober 2002, LJN: AE7696 en HR 27 mei 2003, NJ 2003, 512).
17.
Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat verzoeker, door met een mes achter [betrokkene 1] aan te rennen, doelbewust de gewelddadige confrontatie met [betrokkene 1] heeft gezocht. Dit oordeel - waarin besloten ligt dat verzoeker geen beroep op noodweer(exces) toekomt - is tegen de achtergrond van het voorgaande niet onbegrijpelijk. Evenmin geeft het blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
18.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad ambtshalve de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 06‑09‑2005
Inhoudsindicatie
Het hof heeft de verklaring van verdachte kennelijk niet opgevat als een beroep op noodweer. Dat is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting in appèl werd bijgestaan door een raadsman die, anders dan bij de berechting in eerste aanleg, geen beroep heeft gedaan op noodweer.
Partij(en)
6 september 2005
Strafkamer
nr. 02516/04
SG/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 februari 2004, nummer 24/000502-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Koeweit) op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 3 april 2003 - de verdachte ter zake van primair "poging tot doodslag" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een door en namens de verdachte gevoerd verweer.
3.2.1.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 29 januari 2002, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, terwijl hij, verdachte, zich op zeer korte afstand van die [betrokkene 1] bevond, een stekende beweging in de richting van de linkerborst van die [betrokkene 1] heeft gemaakt en die [betrokkene 1] in de rechterhand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- a.
een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 29 januari 2002 bevond ik mij in Esperanza te Leeuwarden. Ik zag dat een man hard rennend Esperanza binnen kwam. Voordat ik er erg in had zag ik dat deze man een mes uit zijn jas haalde. Ik zag dat de jongen in mijn richting liep. Toen de jongen mij naderde zag ik dat hij zijn arm omhoog bracht met in zijn hand geklemd het mes. De jongen naderde mij erg snel. De jongen stak het mes in de richting van mijn linkerborst."
- b.
een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik zag dat hij met het mes naar mij uithaalde. Ik bracht direct mijn eigen hand omhoog om de aanval af te weren. Meteen daarop voelde ik dat ik door die jongen met dat mes in mijn hand werd geraakt."
- c.
een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 29 januari 2002 was ik samen met [betrokkene 1] in Esperanza. Plotseling kwam een man met een groot mes op ons af rennen. Ik zag dat hij met dat mes een kapbeweging maakte naar [betrokkene 1]. Ik zag dat [betrokkene 1] deze beweging afweerde met zijn hand. De man waarmee u mij nu confronteert is de man die [betrokkene 1] heeft gestoken. (opmerking verbalisant: Ik confronteerde de getuige met [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1982)."
- d.
een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik zag ter hoogte van de borst een groot gat in de jas van [betrokkene 1]. Ik denk dat het mes de jas geraakt heeft."
- e.
een verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voorzover inhoudende:
"Op 29 januari 2002 was ik in Esperanza te Leeuwarden. Terwijl ik mij op korte afstand van [betrokkene 1] bevond, had ik een mes in mijn handen."
3.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar door de verdachte onder meer aangevoerd:
"Ik liep 29 januari 2002 in Leeuwarden op straat. Ik ben niet bekend in Leeuwarden. Ik weet niet waar 'Esperanza' is. Ik weet dat ik moet voorkomen in verband met een confrontatie met een Bosniër. Ik had geen ruzie met hem. Ik had op 27 januari 2002 ruzie met een groepje. Ik hoor u zeggen dat u het graag wil hebben over hetgeen op 29 januari 2002 is gebeurd. Ik deel u hierop mede dat de twee data met elkaar te maken hebben. Ik wil bij het begin van het verhaal beginnen en niet ergens halverwege. (...)
Ik blijf ontkennen dat ik iemand met een mes heb gestoken. Ik ben op 29 januari 2002 gewond geraakt. Ik heb hierover de politie gebeld. Ik ben gestoken en heb een 'stoot' op mijn neus gehad. Ik weet niet door wie. Ik kende hem niet. Ik kende hem alleen van gezicht. Ik liep op straat. Op straat stond een groepje jongens. Eén van de jongens van het groepje riep: "He kameraad". Ik keek hierop om. Ik kreeg direct een klap op mijn neus. De jongen vluchtte door de deur een dichtbij gelegen pand binnen. Ik had toen een mes op zak. Ik ben de jongen achterna gegaan. Ik wilde weten waar de jongen die me had geslagen zat. Vervolgens haalde de jongen die mij had geslagen een mes uit zijn broekzak. De jongen was groter dan ik. Ik voelde me een beetje duizelig. De jongen sloeg mij met het mes. Mijn gezicht zat vol bloed. Ik pakte hierop mijn mes uit mijn jas. Ik had toen het mes in mijn handen. Ik zag alleen maar die jongen. Ik was duizelig. Ik heb geen idee wat er verder is gebeurd. Ik heb die jongen niet meer gezien. Misschien is de jongen weggevlucht. Op het moment dat ik de klap van de jongen kreeg, zag ik helemaal niks meer. Ik kon me niet bewegen. Ik weet niet meer of ik of het groepje is weggevlucht. (...) Ik deel u hierop mede dat de jongen degene is geweest die is gevlucht. Ik ben niet gevlucht.
- U.
vraagt mij of het stuk mes dat in mijn hoofd heeft gezeten, daadwerkelijk op 29 januari 2002 in mijn hoofd is gekomen. Ik deel u mede dat dit het geval is. U kunt het zien op de van mijn muts genomen foto's. Het is duidelijk zichtbaar dat de muts stuk is. Ik hoor u zeggen dat uit het dossier blijkt dat ik op 4 augustus 2002 ben opgenomen in het ziekenhuis. U vraagt mij of ik toen ook iets aan mijn hoofd had. Ik deel u mede dat ik een aantal keren in het ziekenhuis ben geweest. De gebeurtenissen van voor 29 januari 2002 zijn van essentieel belang om te begrijpen waarom ze me achtervolgden en beschoten."
3.3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de raadsman van verdachte aldaar onder meer heeft aangevoerd:
"De aanleiding voor de gebeurtenis van 29 januari 2002 is gelegen in het feit dat cliënt op 27 januari 2002 is beschoten.
De relatie tussen cliënt en zijn vriendin is gelukkig over. Zij vormde de aanleiding van deze gebeurtenis, maar ook van andere strafbare feiten.
Cliënt krijgt een klap op zijn neus. Hij gaat met een bloedend gelaat op zoek naar [betrokkene 1]. Er liggen meerdere verklaringen in het dossier. Er bevindt zich evenwel geen verklaring die het verhaal van mijn cliënt bevestigt. Cliënt ging [betrokkene 1] achterna. Voordat cliënt het wist, werd hij aangevallen en met een mes gestoken. Cliënt ontkent niet dat ook hij een mes in zijn handen had, maar verklaart dat [betrokkene 1] dit heeft vastgepakt.
Ik verzoek het hof rekening te houden met de omstandigheden van het geval, waarbij de schietpartij van twee dagen ervoor als mitigerende factor met betrekking tot de op te leggen straf dient te worden aangemerkt."
3.4.
Het Hof heeft gelet op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd de hiervoor onder 3.3.1 bedoelde verklaring van verdachte kennelijk niet opgevat als mede behelzende een beroep op noodweer. Dat is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep werd bijgestaan door een raadsman die, naar blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, anders dan bij de berechting in eerste aanleg, geen beroep heeft gedaan op noodweer.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 september 2005.