Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3 (MvT), blz. 20 (voetnoot weggelaten).
HR, 14-06-2005, nr. 02908/04J
ECLI:NL:HR:2005:AT5801
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-06-2005
- Zaaknummer
02908/04J
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AT5801
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AT5801, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑06‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT5801
ECLI:NL:HR:2005:AT5801, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT5801
- Vindplaatsen
Conclusie 14‑06‑2005
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 02908/04 J
Mr Jörg
Zitting 17 mei 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft verzoeker bij arrest van 5 april 2004 wegens medeplegen van vernieling veroordeeld tot twee weken jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarbij een bijzondere voorwaarde gesteld. Voorts heeft het hof gelast dat verzoeker een leerproject volgt voor de duur van 40 uren in plaats van het geven van een last tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de jeugddetentie welke verzoeker voorwaardelijk was opgelegd. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.610,49 in de gebruikelijke alternatieve modus met een schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr tot hetzelfde bedrag te vervangen door 32 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr G. Spong, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Deze zaak hangt samen met die tegen medeverdachte [de medeverdachte], nr. 02907/04 J waarin ik heden eveneens conclusie neem.
4.
Het middel richt zich tegen de door het hof opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Met een beroep op de parlementaire voorbereiding van de met art. 36f Sr ingevoerde schadevergoedingsmaatregel wordt hiertoe aangevoerd dat deze niet kan worden opgelegd aan personen die ten tijde van het feit de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt. Verzoeker was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 15 jaar (en niet 14 jaar zoals het middel stelt).
5.
Voor de beoordeling van het middel is van belang de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat resulteerde in de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29) waarbij onder meer art. 36f Sr werd ingevoegd. Deze Memorie van toelichting bevat in verband met de schadevergoedingsmaatregel en jeugdigen, het volgende:
"Het voorstel de schadevergoedingsverplichting als een maatregel op te nemen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht heeft slechts betrekking op verdachten die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Voor verdachten die jonger zijn bevat het Wetboek van Strafrecht in Titel VIIIA van het Eerste boek een eigen arsenaal van straffen en maatregelen die overigens ook van toepassing kunnen worden verklaard op verdachten in de leeftijd tussen 18 en 21 jaar. Deze straffen en maatregelen zijn in 1982 door de Commissie herziening strafrecht voor jeugdigen die onder voorzitterschap stond van mr. E.J. Atteveldt, aan een onderzoek onderworpen. Op basis van het door deze commissie uitgebrachte rapport is een wetsontwerp voorbereid dat bij Koninklijke Boodschap van 21 september 1989 is aangeboden aan de Tweede Kamer (21 327). Het wetsontwerp bevat het voorstel om de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en de onttrekking aan het verkeer als maatregelen op te nemen. In artikel II, onder F, van het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om de schadevergoedingsmaatregel hieraan toe te voegen. Juist bij jeugdige verdachten is het van belang het bewustzijn aan te scherpen dat zij voor de gevolgen van hun handelen verantwoordelijk zijn. De schadevergoedingsmaatregel is hiervoor bij uitstek geschikt."1.
6.
In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op de twee eerste volzinnen van het hier weergegeven deel van de Memorie van toelichting. De volzinnen lijken er inderdaad op te wijzen dat de schadevergoedingsmaatregel niet aan jeugdigen kan worden opgelegd. In zoverre lijkt de aanvang van de weergegeven passage tegenstrijdig met het besluit van het hier weergegeven deel van de Memorie van toelichting dat het betreffende wetsvoorstel de schadevergoedingsmaatregel zal toevoegen aan het strafrecht voor jeugdigen. Dat is zij evenwel niet.
7.
De overweging moet aldus worden verstaan dat het invoeren van de schadevergoedingsmaatregel met art. 36f Sr als zodanig nog niet betekent dat deze kan worden toegepast in het strafrecht voor jeugdigen maar dat in de toepasselijkheid daarvan uitdrukkelijk zal worden voorzien in de aangekondigde nieuwe regelen inzake het strafrecht voor jeugdigen. Die nieuwe regelen betreffen de Kamerstukken 21 327 waarnaar wordt verwezen welke betrekking hebben op de Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (Stb. 1994, 528). Met andere woorden: de Memorie van toelichting begint met de situatie zoals deze zal zijn na het in werking treden van de Wet van 23 december 1992 (Stb. 1993, 29) en besluit met de situatie zoals die zal zijn indien het nieuwe strafrecht voor jeugdigen van kracht zal worden (de Wet van 7 juli 1994, Stb. 1994, 528). Daartoe wijs ik op het volgende.
8.
De Wet van 23 december 1992 wijzigt het destijds bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel inzake de herziening van het strafrecht voor jeugdigen door aan het nog in te voeren art. 77h, vierde lid, Sr een nieuw lid c toe te voegen dat voorzag in "schadevergoeding" als maatregel.2. Ten tijde van het ten laste van verzoeker bewezenverklaarde feit - en ook thans - is dat art. 77h, vierde lid, onder d, Sr.
9.
Tijdens de parlementaire voorbereiding van de herziening van het strafrecht voor jeugdigen is ook gewezen op het invoeren van de schadevergoedingsmaatregel. De Nota naar aanleiding van het eindverslag behorende bij het wetsvoorstel dat leidde tot de voornoemde Wet van 7 juli 1994 (Stb. 1994, 528), bevat hierover het volgende:
"Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat de wet van 23 december 1992 (Stb. 1993, 29) tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, in Artikel II, onderdeel F, bij de verheffing tot wet van het onderhavige wetsvoorstel, artikel 77h aanvult met de maatregel van schadevergoeding. Deze maatregel kan worden opgelegd voor zover de minderjarige civielrechtelijk aansprakelijk is voor de schade. Voor twaalf- en dertienjarigen zal artikel 164 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek aan de oplegging van een dergelijke maatregel in de weg staan."3.
10.
Kortom, sinds het in werking treden van beide wetten, kan de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr worden opgelegd in geval het strafrecht voor jeugdigen wordt toegepast. De mogelijkheid daartoe berustte op art. 77h, vierde lid onder c, Sr (thans: art. 77h, vierde lid onder d, Sr) en volgt eveneens uit het feit dat deze bepaling niet buiten toepassing is verklaard in art. 77a Sr.4.
11.
Een contra-indicatie voor deze uitleg was evenwel enige tijd het ontbreken van - op de toepassing van het strafrecht voor jeugdigen toegesneden - bepalingen inzake vervangende hechtenis en jeugddetentie in verband met de schadevergoedingsmaatregel. De bepaling inzake vervangende hechtenis was immers uitgesloten in geval het strafrecht voor jeugdigen werd toegepast (art. 24c in verband met art. 77a (oud) Sr). Art. 77l Sr voorziet alleen vervangende jeugddetentie en hechtenis in verband met een opgelegde geldboete maar niet met een mogelijke schadevergoedingsmaatregel.
12.
Het ontbreken van bepalingen inzake vervangende hechtenis en jeugddetentie in verband met de schadevergoedingsmaatregel is opgelost bij de zogenoemde Reparatiewet I (Stb. 1999, 30). Daarbij kwam art. 36f, zesde lid, als volgt te luiden:
"De artikelen 24c en 77l, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft."
13.
Deze wijziging is in de Memorie van toelichting als volgt toegelicht:
"De schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr is ook in het jeugdstrafrecht van toepassing. Artikel 24c Sr (vervangende hechtenis) is echter door artikel 77a Sr uitgesloten. Derhalve dient aan artikel 36f, zesde lid, een verwijzing te worden toegevoegd naar de relevante leden van artikel 77l inzake vervangende jeugddetentie en moet in artikel 36f, zesde lid, naast de vervangende hechtenis ook de vervangende jeugddetentie worden genoemd. De voorgestelde tekst van artikel 36f, zesde lid, voorziet hierin."5.
14.
Op deze wijziging anticipeerde de Hoge Raad in een arrest van 30 mei 2000 dat betrekking had op een strafbaar feit dat was begaan vóór het in werking treden van de Reparatiewet I. In genoemd arrest accepteerde de Hoge Raad uitdrukkelijk het bevel van vervangende jeugddetentie bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr.6. In dat arrest accepteerde de Hoge Raad eveneens maar impliciet - er werd niet over geklaagd - het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel aan een verdachte die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt terwijl op hem het strafrecht voor jeugdigen was toegepast.
15.
De aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden beperkt tot verdachten die reeds de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, berust op een onvolledige lezing van de parlementaire voorbereiding van de wet waarbij art. 36f Sr is ingevoegd. Voorts is die opvatting in strijd met de letterlijke tekst van de relevante bepalingen waarin geen beperking is opgenomen. Tevens zou art. 77h, vierde lid, aanhef en onder d, Sr bij de in het middel voorgestane beperkte uitleg van art. 36f Sr betekenisloos zijn. Een dergelijke beperkte uitleg zou een breuk betekenen met het wettelijke systeem dat de leeftijdsgrenzen en de toe te passen sancties regelt.
16.
Uit het systeem der wetten volgt slechts de uitsluiting van de schadevergoedingsmaatregel bij verdachten die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van 14 jaren nog niet hebben bereikt. Zij zijn immers niet jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.7. Verzoeker had ten tijde van het feit in verband waarmee de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, reeds de leeftijd van 14 jaren bereikt.
17.
18.
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden moeten leiden, heb ik niet aangetroffen.
19.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑06‑2005
Art. II onder F, Stb. 1993, 29.
Kamerstukken II 1992/93, 21 327, nr. 12, blz. 22-23.
Op dat laatste aspect wijst ook Verpalen 2004 in T&C Sr, art. 77a Sr, aant. 4.
Kamerstukken II 1997/98, 25 836, nr. 3, blz. 85.
HR 30 mei 2000, NJ 2000, 512 rov. 4.4.
Art. 6:164 BW in verband met art. 36f, tweede lid, Sr.
Uitspraak 14‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Aan verdachten die ttv het begaan van het bewezenverklaarde feit 14 jaar of ouder waren kan een schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Partij(en)
14 juni 2005
Strafkamer
nr. 02908/04 J
AGJ/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 april 2004, nummer 24/001519-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Groningen van 27 oktober 2003 - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot twee weken jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof gelast dat verdachte een leerproject volgt voor de duur van 40 uren in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof van een onjuiste rechtsopvatting over het toepassingsbereik van de schadevergoedingsmaatregel blijk heeft gegeven door deze maatregel aan de verdachte, die ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit veertien (de Hoge Raad leest: vijftien) jaar oud was, op te leggen.
3.2.
Uit het hier toepasselijke wettelijk kader en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, zoals die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 tot en met 13, blijkt dat een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd aan verdachten die ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit veertien jaar of ouder waren, zodat het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 juni 2005