HR, 19-04-2005, nr. 02160/04B
ECLI:NL:HR:2005:AS7552
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-04-2005
- Zaaknummer
02160/04B
- Conclusie
Mr. Wortel
- LJN
AS7552
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AS7552, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AS7552
ECLI:NL:HR:2005:AS7552, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS7552
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS7552
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS7552
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2005, 339 met annotatie van J. Riphagen
NbSr 2005/232
Conclusie 19‑04‑2005
Mr. Wortel
Partij(en)
Griffienr. 02160/04 B
Mr. Wortel
Zitting:15 februari 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
De advocaat-generaal bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft cassatieberoep ingesteld tegen een beschikking van dat Hof waarbij is vernietigd een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage, strekkende tot verlenging (voor de eerste maal) van de gevangenhouding van bovengenoemde persoon en tot toewijzing van een vordering tot aanvulling of wijziging van de verdenking die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag ligt (een vordering als bedoeld in art. 67b Sv).
Op gezag van het Hof en de advocaat-generaal bij het Hof zal althans moeten worden aangenomen dat de beschikking van de Rechtbank deze strekking had, want een exemplaar of afschrift van die beschikking bevindt zich niet bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden.
2.
De advocaat-generaal heeft bij schriftuur drie cassatiemiddelen voorgesteld.
3.
De middelen, die zich voor gezamenlijke bespreking lenen, houden kort gezegd in dat de beschikking van het Hof zó summier gemotiveerd is dat zij reeds daarom onbegrijpelijk is (middel 1); dat die beschikking van een onjuiste rechtsopvatting getuigt voor zover zij inhoudt dat een enkelvoudige kamer van een rechtbank niet mag beslissen op een vordering als bedoeld in art. 67b Sv (middel 2), en dat de beschikking eveneens van een onjuiste rechtsopvatting getuigt voor zover zij aldus moet worden verstaan dat een enkelvoudige kamer van een rechtbank niet mag beslissen op een vordering tot verlenging van de gevangenhouding (middel 3).
4.
Het Hof heeft het inderdaad bijzonder kort gehouden. Zijn beschikking luidt, afgezien van koptekst en ondertekening:
"Gezien de akte van de griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage van 4 juni 2004 waarbij door
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1985 te [woonplaats]
thans verblijvende in HvB Roermond
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking d.d. 2 juni 2004 van de rechtbank te 's-Gravenhage houdende bevel eerste verlenging van de gevangenhouding en navordering art. 67b Sv.
Gezien de beschikking waarvan beroep.
Gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte.
Overwegende, dat het hof de beschikking van de rechtbank van 2 juni 2004 zal vernietigen gelet op artikel 21 lid 5 Sv. Het hof is van oordeel dat de beschikking door de meervoudige kamer genomen had moeten worden.
Beschikkende:
Vernietigt de beschikking van 2 juni 2004 waarvan beroep."
5.
Het bijna net zo beknopte proces-verbaal van de behandeling in raadkamer - dat overigens, vermoedelijk door het ontbreken van een tweede bladzijde, niet de handtekeningen van de voorzitter en de griffier bevat - vermeldt (ik vergis mij niet in de volgorde)
De advocaat-generaal deelt mede dat hij zich kan vinden in het verweer van de raadsman en verzoekt het hof derhalve de beschikking van de rechtbank te vernietigen.
De raadsman voert het woord tot verdediging over de navordering artikel 67b sv en deelt mede dat dat soort zaken conform artikel 21 lid 5 Sv door de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld dient te worden"
6.
Bij de behandeling in raadkamer van het Hof heeft het Openbaar Ministerie derhalve de stelling onderschreven dat de krachtens art. 67b Sv gedane vordering niet enkelvoudig behandeld had mogen worden.
7.
Dit cassatieberoep wekt de stellige indruk dat het niet zozeer om de onderhavige zaak, maar veeleer om het principe gaat. Kennelijk wordt beoogd in algemene zin aan de orde te stellen of een vordering als bedoeld in art. 67b Sv meervoudig behandeld behoort te worden. Voor zover ik kon achterhalen heeft de Hoge Raad zich hierover niet eerder uitgelaten, en de kwestie lijkt mij voor de praktijk van enig gewicht te kunnen zijn.
De klacht in het eerste middel, betreffende de summiere motivering van de bestreden beschikking, komt mij evenwel minder gepast voor, aangezien het Openbaar Ministerie zich bij de behandeling door het Hof heeft aangesloten bij het betoog van de raadsman. Nu de beslissing van het Hof overeenstemt met het door beide procespartijen betrokken standpunt was het Hof naar mijn inzicht niet gehouden deze beslissing nader te onderbouwen.
8.
Het vijfde lid van art. 21 Sv stelt als hoofdregel (eerste volzin) dat de raadkamer van een rechtbank uit één rechter mag bestaan indien de te nemen beslissing eenvoudig van aard is. Sommige beslissingen mogen volgens deze bepaling niet enkelvoudig worden behandeld: intern appèl tegen beslissingen van de rechter-commissaris en de beslissingen tot gevangenneming of gevangenhouding (derde volzin). Wat laatstbedoelde beslissingen betreft heeft de wetgever alleen het oog gehad op het (eerste) bevel tot gevangenneming of gevangenhouding. De wetgever doelde nadrukkelijk niet op de beslissing tot verlenging van een reeds bevolen gevangenneming of gevangenhouding.
Ten aanzien van het eerste bevel tot gevangenhouding of het bevel tot gevangenneming is een uit drie leden bestaande raadkamer wenselijk geacht, niet alleen omdat de verdachte langere tijd van zijn vrijheid wordt beroofd (doorgaans dertig dagen), maar ook omdat het bevel in de praktijk veelal meebrengt dat de voorlopige hechtenis (in ieder geval) tot aan de terechtzitting voortduurt.
De verlenging leent zich volgens de wetgever voor enkelvoudige beoordeling omdat daarbij in de regel slechts wordt nagegaan of de eerder gevonden redenen voor toepassing van de voorlopige hechtenis nog altijd aanwezig zijn (Kamerstukken II, 1992-1993, 22 584, nr. 7, p. 3).
9.
De steller van de middelen meent dat de derde volzin van het vijfde lid van art. 21 Sv zich als algemene regel aldus laat toepassen dat behandeling door een meervoudige raadkamer alleen aangewezen is indien voor de eerste maal moet worden vastgesteld of de verdenking ter zake van één of meer bepaalde feiten rechtvaardigt dat de verdachte voor langere tijd van zijn vrijheid wordt beroofd.
10.
Hij wijst er voorts op dat art. 67b Sv het mogelijk maakt de vordering tot aanvulling of wijziging van de grondslag van de voorlopige hechtenis te doen bij gelegenheid van een vordering tot verlenging van de reeds bevolen gevangenhouding. In dat geval, zo wordt betoogd, blijft de voorlopige hechtenis na toewijzing van de krachtens art. 67b Sv gedane vordering berusten op de grondslag die door een meervoudige raadkamer werd vastgesteld.
11.
Daarom wordt 's Hofs beslissing te rigide genoemd. Gelet op de waarborgen die de wettelijke regeling kent, waardoor in alle gevallen is verzekerd dat een meervoudige raadkamer heeft onderzocht of is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de voorlopige hechtenis, zou het Hof niet als algemene regel hebben mogen beschouwen dat een vordering als bedoeld in art. 67b Sv nimmer door een enkelvoudige raadkamer mag worden beoordeeld.
12.
Zoals ook in de toelichting op het tweede middel (onder 17) is onderkend, is er voor de door het Hof gevolgde gedachtegang zeker iets te zeggen. Weliswaar is alleszins denkbaar dat de beslissing op een krachtens art. 67b Sv gedane vordering eenvoudig te nemen is, als bedoeld in de eerste volzin van art. 21, vijfde lid, Sv, maar aan de andere kant kunnen de op het spel staande belangen die beslissing verwant maken aan de in de art. 65 en 66a Sv genoemde bevelen, die naar luid van de derde volzin van het vijfde lid van art. 21 Sv steeds meervoudig gegeven moeten worden.
13.
In dit verband moet bedacht worden dat de officier van justitie een vordering als bedoeld in art. 67b Sv vermoedelijk achterwege zal laten als hij voorziet dat de voorlopige hechtenis ook zonder die vordering wel zal voortduren. Voor de uitkomst van de strafzaak (de - grondslag voor de - strafoplegging) is nauwelijks van belang voor welke feiten de voorlopige hechtenis is bevolen. Praktisch gesproken vloeit daaruit met name geen onoverkomelijke beperking voort ten aanzien van aard en aantal van de feiten die in de tenlastelegging kunnen worden opgenomen. Als de in art. 67b Sv bedoelde vordering wordt gedaan zal dat in de regel betekenen dat de nadien opgekomen verdenking naar het inzicht van de officier van justitie bepalend zal zijn voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Met deze vordering kan de officier van justitie inspelen op de omstandigheid dat de oorspronkelijk bestaande verdenking niet langer aanwezig is, en hetzij die oorspronkelijk bestaande verdenking een - naar de wettelijke omschrijving - ander feit blijkt op te leveren, hetzij het vermoeden is gerezen dat de verdachte bij heel andere feiten betrokken is geweest. Daarnaast kan zich uiteraard de situatie voordoen dat de eerder gerezen verdenking blijft bestaan, maar de later achterhaalde feiten de in art. 67a Sv geregelde gronden voor de voorlopige hechtenis versterken of wijzigen.
14.
Daarom kan ik de steller van de middelen niet geheel volgen in diens betoog dat de grondslag van de voorlopige hechtenis steeds door een meervoudige raadkamer zal zijn beoordeeld, ook indien de in art. 67b Sv bedoelde vordering wordt gedaan bij gelegenheid van een vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis. Die meervoudige toetsing van de uiteindelijk resulterende grondslag is niet altijd gegarandeerd, aangezien het toewijzen van de vordering deze grondslag ingrijpend kan wijzigen.
15.
Men zou de in art. 21, vijfde lid, derde volzin, opgenomen aanduiding van beslissingen die steeds meervoudig genomen moeten worden als een limitatieve opsomming kunnen aanmerken. Mij lijkt dat niet verstandig. Opmerking verdient dat art. 67b Sv in de wet is opgenomen om een meer doelmatige regeling te geven voor de situaties die er voordien toe leidden dat tegen één verdachte verschillende bevelen tot voorlopige hechtenis werden afgegeven, met alle tenuitvoerleggingsproblemen van dien. Nadrukkelijk heeft de wetgever evenwel onder ogen gezien dat de officier van justitie niet verplicht is art. 67b Sv toe te passen. Die blijft de vrijheid behouden om, als voorheen, ter zake van een later achterhaald (heel) ander feit een afzonderlijke vordering tot het toepassen van voorlopige hechtenis te doen, vgl. Kamerstukken II, 1992-1993, 23 178, nr. 3, p. 10.
16.
Het kan dus zijn dat de mogelijkheid van een vordering op grond van art. 67b Sv concurreert met de mogelijkheid een afzonderlijk bevel tot bewaring gevolgd door een bevel tot gevangenhouding te vorderen. In het laatste geval zal het eerste bevel gevangenhouding door een meervoudige raadkamer beoordeeld moeten worden. In dat licht beschouwd valt minder goed in te zien waarom een krachtens art. 67b Sv gedane vordering, waarmee onder omstandigheden eenzelfde resultaat kan worden bereikt, nooit de grotere waarborg van collegiale beoordeling zou behoeven.
17.
Ik geef toe: een dwingend argument is dit niet, en dat geldt ook voor de omstandigheid dat de art. 77 en 78 Sv in art. 67b Sv van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Op de vordering tot uitbreiding of wijziging van de grondslag van de voorlopige hechtenis moet de verdachte worden gehoord, en het (verlengings)bevel waarbij de vordering wordt toegewezen zal ondubbelzinnig duidelijk moeten maken ter zake van welke feiten, en op welke gronden, de voorlopige hechtenis blijft voortduren. Naar mijn inzicht maakt dit collegiale besluitvorming iets meer aangewezen. Het verhoor van de verdachte betreft feiten die met betrekking tot diens vrijheidsberoving nog niet ter sprake zijn geweest. Verder moet niet alleen (summier) worden nagegaan of de later opgekomen verdenking op redelijke gronden berust, maar ook worden vastgesteld welke gevolgen de uitgebreide of gewijzigde verdenking heeft voor de in art. 67b Sv genoemde gronden voor de voorlopige hechtenis.
Zulk horen en onderzoeken vertoont grotere verwantschap met de beslissing op een (eerste) vordering gevangenhouding dan met het werk van de unus, die bij de vorderingen tot verlenging van de gevangenhouding slechts behoeft na te lopen of de eerder aanwezig geachte redenen voor toepassing van de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn.
18.
Voor zover het gaat om de toewijzing van de krachtens art. 67b Sv gedane vordering meen ik, alles overziende, niet dat de bestreden beslissing van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
Daarentegen wordt in het derde middel volkomen terecht opgemerkt dat de bestreden beschikking ook inhoudt dat de Rechtbank niet in enkelvoudige raadkamer had mogen beslissen op de vordering tot verlenging van de gevangenhouding, terwijl uit de wetsgeschiedenis nu juist blijkt dat de wetgever zulke beslissingen voor enkelvoudige behandeling bij uitstek geschikt achtte (ik verwijs naar de hiervoor, onder 8, genoemde vindplaats).
19.
Ik stel evenwel voor hieraan voorbij te gaan, aangezien het Openbaar Ministerie zich in raadkamer van het Hof op het standpunt heeft gesteld dat de beschikking van de Rechtbank vernietigd diende te worden zonder het voorbehoud dat die beschikking ten dele (namelijk voor zover de gevangenhouding is verlengd) in stand moest blijven. Het Hof heeft hieruit kunnen afleiden dat het Openbaar Ministerie niet langer de noodzaak voor voortgezette toepassing van de voorlopige hechtenis zag.
20.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 19‑04‑2005
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. 1. Vorderingen verlenging gevangenhouding lenen zich doorgaans voor enkelvoudige behandeling. Daarmee kan echter niet worden volstaan als de OvJ bij de vordering verlenging gevangenhouding tevens ex art 67b.1 Sv vordert dat de voorlopige hechtenis mede, onderscheidenlijk alleen voor een of meer andere feiten wordt bevolen. Een beslissing op een dergelijke vordering die neerkomt op een wijziging van de grondslag voor de verdere vrijheidsbeneming is in zoverre vergelijkbaar met de beslissing op de vordering gevangenhouding, welke o.g.v. art. 21.5 Sv meervoudig dient te worden behandeld. 2. Gelet op art. 67b.2 Sv jo art. 78.2 Sv berustte na de toewijzing door de rb van de vordering ex art. 67b.1 de toewijzing van de vordering verlenging gevangenhouding op de overeenkomstig eerstbedoelde vordering gewijzigde grondslag. De bestreden beschikking moet daarom aldus worden verstaan dat het hof de beschikking van de rb ook heeft vernietigd voorzover deze de verlenging van de gevangenhouding inhield. Na vernietiging van de beschikking van de rb had het hof zelf een oordeel moeten geven over de vordering verlenging gevangenhouding en over de vordering ex art. 67b.1 Sv, hetgeen niet is geschied. Over dit verzuim wordt in de schriftuur echter niet geklaagd.
Partij(en)
19 april 2005
Strafkamer
nr. 02160/04 B
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 juni 2004, nummer 09/757284-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft in hoger beroep vernietigd een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 2 juni 2004, waarbij de op de voet van art. 66, derde lid, Sv ingediende vordering tot verlenging van de gevangenhouding en de op de voet van art. 67b, eerste lid, Sv ingediende vordering zijn toegewezen.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2.
Na de terechtzitting waarop de conclusie is genomen, is bij de Hoge Raad ingekomen een schrijven van de raadsman van de verdachte, mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
Het eerste middel klaagt erover dat de beschikking van het Hof onvoldoende met redenen is omkleed. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de beschikking van de Rechtbank tot toewijzing van de vordering ex art. 67b Sv had moeten worden genomen door de meervoudige raadkamer. Het derde middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de beschikking van de Rechtbank tot toewijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding ex art. 66, derde lid, Sv had moeten worden genomen door de meervoudige raadkamer. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.
De beschikking van het Hof houdt, voorzover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
"Gezien de akte van de griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage van 4 juni 2004 waarbij door [verdachte]
(...)
hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking d.d. 2 juni 2004 van de rechtbank te 's-Gravenhage houdende bevel eerste verlenging van de gevangenhouding en navordering art. 67 b Sv.
(...)
Overwegende, dat het hof de beschikking van de rechtbank van 2 juni 2004 zal vernietigen gelet op artikel 21 lid 5 Sv. Het hof is van oordeel dat de beschikking door de meervoudige kamer genomen had moeten worden.
Beschikkende:
Vernietigt de beschikking van 2 juni 2004 waarvan beroep."
3.3.
Voor de beoordeling van de middelen zijn onder meer de volgende wettelijke bepalingen van belang, zoals deze luidden ten tijde van de beschikking van het Hof van 24 juni 2004.
- -
Art. 21 Sv:
"1.
In alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschiedt de behandeling door de raadkamer. (...)
2.
De raadkamer is als volgt samengesteld:
- a.
bij de rechtbanken uit drie leden of, indien het vijfde lid, eerste volzin van toepassing is, uit één lid;
(...)
5.
Behandeling door een enkelvoudige kamer van de rechtbank kan geschieden indien de zaak van eenvoudige aard is. Behandeling door een enkelvoudige kamer vindt in elk geval plaats, indien de kantonrechter de zaak behandelt en beslist. Behandeling door een meervoudige kamer vindt in elk geval plaats, indien het betreft de behandeling van beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris, alsmede van de vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding of gevangenneming als bedoeld in artikel 65 en 66a.
(...)"
- -
Art. 67b Sv:
"1.
Indien tijdens de ten uitvoerlegging van de voorlopige hechtenis de officier van justitie overgaat tot vervolging of verdere vervolging ter zake van nog een ander feit dan hetwelk in het bevel tot voorlopige hechtenis is omschreven ofwel uitsluitend voor een met het in dat bevel omschreven feit samenhangend feit en voor dit andere feit voorlopige hechtenis kan worden bevolen kan hij bij de vordering tot gevangenhouding of de verlenging daarvan vorderen dat de voorlopige hechtenis mede onderscheidenlijk alleen voor dat andere feit wordt bevolen.
2.
Indien de in het eerste lid bedoelde vordering wordt toegewezen, wordt het andere feit geacht te zijn opgenomen in de omschrijving bedoeld in het tweede lid van artikel 78.
(...)"
3.4.
's Hofs oordeel dat de beschikking van de Rechtbank tot toewijzing van de vordering als bedoeld in art. 67b, eerste lid, Sv moet worden vernietigd, berust op de opvatting dat die beschikking, gelet op art. 21, vijfde lid, Sv niet door de enkelvoudige kamer had mogen worden genomen.
3.5.1.
De Nota van Wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wegenverkeerswet en de Wet op de economische delicten in verband met herziening van de raadkamerprocedure houdt ten aanzien van art. 21 Sv onder meer het volgende in:
"Twee groepen beslissingen dienen evenwel altijd meervoudig te worden genomen. Het betreft de beslissing op de vorderingen tot gevangenhouding of gevangenneming (artikel 65, eerste lid WvSv). Het ingrijpende karakter van de toepassing van dit dwangmiddel voor langere duur - meestal dertig dagen - rechtvaardigt dat de beslissing meervoudig wordt genomen. De eerste beslissing omtrent de gevangenhouding is doorgaans van beslissend belang voor de vraag of de voorlopige hechtenis doorloopt tot aan de terechtzitting. Dit geldt niet in alle gevallen waarin een vordering tot verlenging van de gevangenhouding aan de orde is. In de praktijk blijkt dat een aanzienlijk aantal van deze vorderingen als een hamerstuk wordt afgedaan. Het betreft met name de gevallen waarin de ernst van het delict al of niet in combinatie met gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid de grondslag vormt voor de toepassing van de voorlopige hechtenis. Hetzelfde geldt voor verdachten die - mede - op grond van het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in voorlopige hechtenis worden gehouden. De beoordeling van de verlenging betreft dan veelal de vraag of de grond(en) nog bestaat of bestaan alsmede of de lengte van het voorarrest de duur van de naar verwachting op te leggen gevangenisstraf niet zal overtreffen. Dergelijke beslissingen lenen zich doorgaans voor enkelvoudige behandeling."
(Kamerstukken II 1992-1993, 22 584, nr. 7, blz. 3-4)
3.5.2.
De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering (herziening bepalingen inzake gevallen waarin en gronden waarop voorlopige hechtenis kan worden toegepast) houdt ten aanzien van art. 67b Sv onder meer het volgende in:
"Deze bepaling beoogt de officier van justitie de bevoegdheid toe te kennen tijdens de tenuitvoerlegging van een bevel tot voorlopige hechtenis aan de gevallen waarvoor dit bevel is gegeven nieuwe gevallen toe te voegen, dan wel het feit te wijzigen.
Zoals in het algemeen gedeelte al uiteen is gezet is dit niet alleen doelmatig, maar ook in het belang van de verdachte, nu wordt voorkomen dat er meerdere bevelen tot voorlopige hechtenis naast elkaar bestaan. Het bevordert bovendien het gelijktijdig of gevoegd behandelen door dezelfde rechter van de feiten waarvoor de verdachte wordt vervolgd. Het ligt dan ook voor de hand de mogelijkheid tot een nadere vordering voorlopige hechtenis te beperken tot de periode voorafgaand aan het tijdstip van betekening van de inleidende dagvaarding.
(...)
Door de artikelen 77 en 78 Sv van overeenkomstige toepassing te verklaren, zal de verdachte bij de toewijzing van de vordering tot uitbreiding dan wel wijziging van de voorlopige hechtenis terzake van een feit, waarvoor de officier van justitie heeft beslist de verdachte eveneens te vervolgen of de vervolging voort te zetten, moeten worden gehoord en zal de toewijzing van de vordering aan de motiveringseisen van artikel 78 moeten voldoen. Krachtens de bestaande regeling is het openbaar ministerie bevoegd wijziging van de gronden te vorderen bij een verlenging van een bevel tot voorlopige hechtenis."
(Kamerstukken II 1992-1993, 23 178, nr. 3, blz. 10)
3.6.1.
De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank is op grond van art. 21, vijfde lid, Sv bevoegd tot de behandeling van een zaak indien deze van eenvoudige aard is.
Behandeling door een meervoudige raadkamer vindt ingevolge datzelfde artikel in elk geval plaats indien het betreft de vordering tot gevangenhouding.
3.6.2.
Uit de hiervoor onder 3.5.1 weergegeven wetsgeschiedenis blijkt dat met betrekking tot vorderingen tot verlenging van de gevangenhouding is geoordeeld dat deze zich doorgaans lenen voor enkelvoudige behandeling, omdat daarbij veelal alleen aan de orde is of de grond(en) voor de voorlopige hechtenis nog aanwezig is (zijn) en of de duur van de voorlopige hechtenis de (bij veroordeling) naar verwachting op te leggen gevangenisstraf niet zal overtreffen. Met enkelvoudige behandeling kan echter niet worden volstaan in het geval de officier van justitie bij de vordering tot verlenging van de gevangenhouding tevens op de voet van art. 67b, eerste lid, Sv vordert dat de voorlopige hechtenis mede, onderscheidenlijk alleen voor een of meer andere feiten wordt bevolen. Een beslissing op een dergelijke vordering die neerkomt op een wijziging van de grondslag voor de verdere vrijheidsbeneming is in zoverre vergelijkbaar met de beslissing op een vordering tot gevangenhouding, welke op grond van het vijfde lid van art. 21 Sv meervoudig dient te worden behandeld.
Redelijke wetstoepassing brengt mee dat ook de in art. 67b, eerste lid, Sv voorziene vordering door de meervoudige raadkamer wordt behandeld. Het desbetreffende oordeel van het Hof in dus juist. Dit brengt mee dat het tweede middel vergeefs is voorgesteld.
3.7.
Het derde middel berust op een onjuiste lezing van 's Hofs beschikking. Gelet op art. 67b, tweede lid, Sv in verbinding met art. 78, tweede lid, Sv berustte immers na de toewijzing van de vordering als bedoeld in art. 67b, eerste lid, Sv de toewijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding op de overeenkomstig eerstbedoelde vordering gewijzigde grondslag. Op grond daarvan moet de bestreden beschikking aldus worden verstaan dat het Hof ook de beschikking van de Rechtbank voorzover deze de verlenging van de gevangenhouding inhield, heeft vernietigd. In 's Hofs beschikking ligt besloten het oordeel dat in het geval dat bij een vordering tot verlenging van de gevangenhouding tevens een vordering als bedoeld in art. 67b, eerste lid, Sv is gedaan, beide - met elkaar in verband staande - vorderingen door een meervoudige raadkamer van de rechtbank dienen te worden behandeld. Dat oordeel is juist.
3.8.
Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Opmerking verdient dat het Hof na vernietiging van de beschikking van de Rechtbank zelf een oordeel had moeten geven over de vordering tot verlenging van de gevangenhouding en over de vordering als bedoeld in art. 67b, eerste lid, Sv, hetgeen niet is geschied. Over dit verzuim wordt in de schriftuur echter niet geklaagd.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2005.