NJ 2005, 301
Kennelijk op art. 359a Sv gestoeld verweer voldoet niet aan de eisen als omschreven in NJ 2004, 376, rov. 3.7.
HR 05-04-2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8856
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
5 april 2005
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
02794/04
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
AS8856
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AS8856, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2005
ECLI:NL:HR:2005:AS8856, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑04‑2005
- Wetingang
Sv art. 359a
Essentie
In hoger beroep is aangevoerd ‘dat de aanhouding, overeenkomstig het oordeel van de rechter-commissaris onrechtmatig is geweest, omdat sprake lijkt te zijn van een aanhouding buiten heterdaad door een ander dan een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar’. Het Hof heeft dit verweer verworpen. Het middel, dat art. 359a Sv als geschonden aanhaalt, gaat kennelijk ervan uit dat aldus een op die bepaling gegrond en voldoende gemotiveerd verweer is gevoerd. Die opvatting is onjuist omdat in hetgeen is aangevoerd niet duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de factoren vermeld in art. 359a Sv is aangegeven tot welk rechtsgevolg het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.