HR, 22-02-2005, nr. 00760/04U
ECLI:NL:HR:2005:AS6860
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2005
- Zaaknummer
00760/04U
- LJN
AS6860
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AS6860, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2005; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2005
Inhoudsindicatie
Uitleveringszaak. De HR verklaart de OvJ niet-ontvankelijk omdat van de opgeëiste persoon – volgens de op politieonderzoek gegronde mededeling van de A-G – geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en hij vermoedelijk niet meer in Nederland verblijft, zodat niet kan worden onderzocht of het uitleveringsverzoek voor inwilliging vatbaar is.
Partij(en)
22 februari 2005
Strafkamer
nr. 00760/04 U
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedatum] 1965, zonder bekende woonplaats hier te lande.
1. De procesgang
1.1.
De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 7 september 2004, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 20 februari 2004 vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bij dat arrest bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
1.2.
Ter zitting van de Hoge Raad van 27 oktober 2004 is de opgeëiste persoon niet verschenen en is de behandeling van het uitleveringsverzoek aangehouden tot de zitting van 26 november 2004, waarbij de Hoge Raad heeft bevolen dat de opgeëiste persoon tegen laatstgenoemde zitting zal worden opgeroepen.
1.3.
Ter zitting van 26 november 2004 is de opgeëiste persoon niet verschenen en is de behandeling van het uitleveringsverzoek aangehouden tot de zitting van 21 januari 2005, waarbij de Hoge Raad heeft bevolen dat de opgeëiste persoon tegen laatstgenoemde zitting zal worden opgeroepen.
1.4.
Ter zitting van 21 januari 2005 is de opgeëiste persoon wederom niet verschenen, doch wel zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman. Op die zitting heeft de Advocaat-Generaal Vellinga, onder verwijzing naar een desbetreffend proces-verbaal, medegedeeld dat een door de Dienst Centrale Recherche van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland ingesteld onderzoek heeft uitgewezen dat van de opgeëiste persoon geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en dat hij vermoedelijk niet meer in Nederland verblijft.
1.5.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft op deze zitting als zijn opvatting te kennen gegeven dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich bij de opvatting van de Advocaat-Generaal aangesloten.
2. Beoordeling van de inleidende vordering
Op grond van hetgeen hiervoor onder 1.2 tot en met 1.4 is weergegeven, moet het ervoor worden gehouden dat de opgeëiste persoon in Nederland onvindbaar is. Onder deze omstandigheden kan niet worden onderzocht of het verzoek tot uitlevering voor inwilliging vatbaar is, zodat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 februari 2005.