Krachtens art. 415 Sv is artikel 359 Sv tevens van toepassing in hoger beroep.
HR, 25-01-2005, nr. 01374/04
ECLI:NL:HR:2005:AR7168
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-01-2005
- Zaaknummer
01374/04
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
AR7168
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AR7168, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AR7168
ECLI:NL:HR:2005:AR7168, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7168
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7168
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7168
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR7168
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2005/48
Conclusie 25‑01‑2005
Mr. Jörg
Partij(en)
Nr.01374/04
Mr. Jörg
Zitting 30 november 2004
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 7 november 2003 wegens hasjbezit veroordeeld tot een geldboete van vierhonderd euro.
2.
Namens verzoeker heeft mr. S.M. Krans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel richt zich tegen de strafmotivering. Het hof zou ten onrechte niet gemotiveerd hebben waarom een zwaardere straf is opgelegd dan de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft geëist.
4.
Blijkens het arrest heeft het hof de straf als volgt gemotiveerd:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Bij een huiszoeking werd in de woning van de verdachte een hoeveelheid hashish en hennep aangetroffen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid hashish en hennep. Hashish en hennep zijn voor de volksgezondheid schadelijke stoffen.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 19 augustus 2003, is verdachte niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Het hof heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid van het EVRM, in die zin dat het hof volstaat met het opleggen van een geldboete in plaats van een op zichzelf passend en geboden (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf."
5.
Artikel 359, zevende lid, Sv - voor zover van belang - bepaalt dat de rechter de straf nader moet motiveren indien hij zwaarder straft dan de officier van justitie heeft gevorderd.1.
6.
Ingevolge art. 61 Sr wordt de zwaarte van de verschillende soorten hoofdstraffen door de volgorde daarvan in art. 9 Sr bepaald. Art. 9, eerste lid aanhef onder a, Sr somt achtereenvolgens op: gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en geldboete.
7.
In casu heeft het hof derhalve de lichtste hoofdstraf opgelegd waar de zwaarste was geëist.
8.
Indien bij ongelijksoortige hoofdstraffen de modaliteit (voorwaardelijk - onvoorwaardelijk) wisselt, komt het vooral aan op vergelijking van de onvoorwaardelijke delen. Bijvoorbeeld, bij een eis van 60 uren taakstraf onvoorwaardelijk gevolgd door een veroordeling tot één maand voorwaardelijke gevangenisstraf is er geen sprake van strafverzwaring. De taakstraf was onvoorwaardelijk opgelegd en de gevangenisstraf voorwaardelijk. Aldus valt te lezen bij Corstens.2.
9.
Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf is derhalve een lichtere straf dan een onvoorwaardelijke geldboete. Het hof had, nu een onvoorwaardelijke geldboete werd opgelegd, het opleggen van deze zwaardere straf dan geëist in het arrest dienen te motiveren.3.
Dat wordt - in het licht van de hoogte van de boete - een buitengewoon kostbaar rondje langs een ander hof; maar omdat het recht nu eenmaal zijn loop moet hebben, geloof ik niet dat daaraan te ontkomen valt. Ondanks: de minimis non curat praetor.
10.
Het middel slaagt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest voor zover het de opgelegde straf betreft en tot verwijzing naar een aangrenzend hof.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑01‑2005
Corstens, handboek, 4e, p. 691 en HR 14 september 1998, NJ 1999, 121.
De door het hof opgelegde straf was derhalve vóór de 'redelijke termijn'-korting nog zwaarder dan de advocaat-generaal had geëist. Wat geldt is echter de straf in het dictum: HR 26 oktober 1993, DD 95.355.
Uitspraak 25‑01‑2005
Inhoudsindicatie
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat het hof een zwaardere straf (onvoorwaardelijke geldboete van vierhonderd euro) heeft opgelegd dan door de A-G was gevorderd (voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met twee jaar proeftijd), voldoet de strafoplegging aan art. 359.7 (oud) Sv, nu het hof in de strafmotivering de vordering van de A-G heeft weergegeven (vgl. HR LJN AP8341).
Partij(en)
25 januari 2005
Strafkamer
nr. 01374/04
PB/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 november 2003, nummer 23/002974-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1978, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 21 april 2000 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van vierhonderd euro, subsidiair acht dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Krans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest voorzover het de opgelegde straf betreft en tot verwijzing naar een aangrenzend hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal bij het Hof is gevorderd zonder de bijzondere redenen op te geven, die daartoe hebben geleid.
3.2.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Het Hof heeft aan de verdachte een onvoorwaardelijke geldboete van vierhonderd euro opgelegd.
3.3.
Het Hof heeft omtrent de strafoplegging overwogen:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Bij een huiszoeking werd in de woning van de verdachte een hoeveelheid hashish en hennep aangetroffen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid hashish en hennep. Hashish en hennep zijn voor de volksgezondheid schadelijke stoffen.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 19 augustus 2003, is verdachte niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Het hof heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid van het EVRM, in die zin dat het hof volstaat met het opleggen van een geldboete in plaats van een op zichzelf passend en geboden (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf."
3.4.
Voorzover al zou moeten worden aangenomen dat het Hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal was gevorderd, voldoet de strafoplegging aan de in art. 359, zevende lid (oud), Sv gestelde eis, nu het Hof in de strafmotivering de vordering van de Advocaat-Generaal heeft weergegeven (vgl. HR 21 september 2004, LJN AP8341).
3.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 januari 2005.