NJ 2006, 355
Doorzoekingsbevoegdheid ex art. 49 WWM en art. 8 EVRM.
HR 30-11-2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1993, m.nt. E.A. Alkema
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30 november 2004
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, J.L.M. Urlings, G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu
- Zaaknummer
02830/03
- Conclusie
plv. P-G Fokkens
- Noot
E.A. Alkema
- LJN
AR1993
- JCDI
JCDI:ADS116967:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Bijzonder strafrecht / Wapens en munitie
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AR1993, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AR1993, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑11‑2004
- Wetingang
Wet Wapens en Munitie 1986 art. 49; EVRM art. 8 lid 2
Essentie
Op grond van art. 49 WWM hebben opsporingsambtenaren een zelfstandige bevoegdheid tot doorzoeking. Art. 8 lid 2 EVRM vergt niet dat voor een doorzoeking steeds een rechterlijke machtiging is vereist. Dat brengt mee dat de enkele omstandigheid, dat voor een doorzoeking op grond van art. 49 WWM geen rechterlijke machtiging is verstrekt, een schending oplevert van genoemde verdragsbepaling. Niettemin kunnen bepaalde omstandigheden meebrengen dat de uitoefening van meergenoemde doorzoeking de proportionaliteitstoets van art. 8 EVRM niet kan doorstaan. De enkele omstandigheid, dat dertien dagen zijn verstreken tussen de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.