HR, 21-09-2004, nr. 00297/04B
ECLI:NL:HR:2004:AP8464
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-09-2004
- Zaaknummer
00297/04B
- Conclusie
Mr. Wortel
- LJN
AP8464
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AP8464, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑09‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AP8464
ECLI:NL:HR:2004:AP8464, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑09‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP8464
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP8464
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP8464
- Wetingang
art. 447 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2004/401
Conclusie 21‑09‑2004
Mr. Wortel
Partij(en)
Griffienr. 00297/04 B
Mr. Wortel
Zitting:29 juni 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
Door de advocaat-generaal bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage is cassatieberoep ingesteld tegen een beschikking van dat Hof waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in diens hoger beroep tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage waarbij een vordering tot verlenging van de gevangenhouding van de bovengenoemde persoon is afgewezen.
- 1.
De advocaat-generaal heeft één middel van cassatie voorgesteld.
- 2.
Daarin wordt er over geklaagd dat de na te noemen beslissing in strijd met de wet is, althans zonder nadere motivering niet begrijpelijk is.
- 3.
De thans bestreden beschikking houdt in:
"Gezien de akte van de griffier van de arrondissementsrechtbank te Den Haag waarbij de Officier van Justitie, in de zaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]
hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking d.d. 17 december 2003 van de rechtbank te Den Haag houdende afwijzing vordering van de gevangenhouding.
Gezien de beschikking waarvan beroep.
Gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door diens raadsvrouw, mr. DAMMAN.
Overwegende, dat het hof niet in het bezit is van het appelmemorie ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep.
Beschikkende:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep"
- 4.
In de toelichting op het middel wordt er terecht op gewezen dat art. 447 Sv is gewijzigd bij de Wet van 27 november 1991, houdende enkele wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en enige ander wetten, in het bijzonder betreffende de bepalingen houdende termijnen, Stb. 1991, 663, in werking getreden op 1 mei 1992, ten gevolge van welke wijziging het Openbaar Ministerie na het instellen van hoger beroep bevoegd doch - anders dan voordien - niet gehouden is een schriftuur in te dienen bevattende grieven tegen de in hoger beroep bestreden beschikking.
- 5.
Blijkens de wetsgeschiedenis is de verplichting van het Openbaar Ministerie om bij het instellen van hoger beroep tegen beschikkingen een appèlmemorie in te dienen afgeschaft omdat die verplichte indiening, ter griffie van het gerecht dat de bestreden beschikking heeft gewezen, onwenselijke vertraging bij het inzenden van de stukken naar de hogere instantie kan opleveren. Daarnaast was er naar het inzicht van de wetgever onvoldoende reden om te blijven vasthouden aan het onderscheid tussen de schriftuur die krachtens art. 410 Sv kan doch niet behoeft te worden overgelegd en de schriftuur die voorheen krachtens art. 447 Sv op straffe van niet-ontvankelijkheid moest worden ingediend. De verplichting tot het indienen van een schriftuur houdende middelen is ten aanzien van de cassatieprocedure gehandhaafd, maar ten aanzien van het hoger beroep gewaagt de Memorie van Toelichting nadrukkelijk van een facultatieve schriftuur. Daarbij nam de minister van Justitie in aanmerking dat de bij het Openbaar Ministerie bestaande bezwaren tegen een beschikking, gelet op art. 23, tweede lid Sv, ook bij de behandeling in hoger beroep naar voren gebracht kunnen worden, terwijl die behandeling in hoger beroep in voldoende mate waarborgt dat de verdachte de zienswijze van het Openbaar Ministerie kan bestrijden, vgl. Kamerstukken II, 1988-1989, 21 241, nr. 3, p. 10 - 13.
- 6.
Voor zover de thans bestreden beschikking aldus begrepen moet worden dat het Hof art. 447, eerste lid Sv, zoals de bepaling sedert 1 mei 1992 luidt, niet heeft miskend maar heeft geoordeeld dat beginselen van een goede procesorde meebrengen dat de officier van justitie gehouden was zijn bezwaren in een appèlmemorie neer te leggen, bij gebreke waarvan de officier van justitie in diens hoger beroep niet ontvangen kan worden, meen ik dat dit oordeel, gelet op de bovengenoemde wetsgeschiedenis, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Daarbij teken ik aan dat met het oog op die wetsgeschiedenis wel heel bijzondere omstandigheden genoemd zouden moeten worden om een dergelijk, aan beginselen van een goede procesorde ontleend, oordeel begrijpelijk te doen zijn.
- 7.
Het middel is terecht voorgesteld. Nu het Hof zich nog geen oordeel heeft gevormd over de in hoger beroep bestreden beschikking komt het mij aangewezen voor om de zaak naar hetzelfde Hof terug te wijzen.
- 8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat naar aanleiding van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep opnieuw zal worden beslist.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 21‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Appèlmemorie en ontvankelijkheid in appèl tegen afwijzing vordering verlenging gevangenhouding. De opvatting dat het OM na een tegen een beschikking ingesteld appèl op straffe van niet-ontvankelijkheid een schriftuur houdende zijn grieven moet indienen, vindt geen steun in het recht, met name niet in art. 447.1 Sv.
Partij(en)
21 september 2004
Strafkamer
nr. 00297/04 B
AGJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 januari 2004, nummer 09/901047-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Justitieel Complex "Willem II" te Tilburg.
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft in hoger beroep de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak naar aanleiding van het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep opnieuw zal worden beslist.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof de Officier van Justitie ten onrechte, althans op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in diens hoger beroep.
3.2.
Het Hof heeft de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 17 december 2003, houdende de afwijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte. Het Hof heeft daartoe overwogen "dat het hof niet in het bezit is van het appelmemorie ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep".
3.3.
Aan de beslissing van het Hof ligt de opvatting ten grondslag dat het Openbaar Ministerie na een tegen een beschikking ingesteld appèl op straffe van niet-ontvankelijkheid van dat beroep een schriftuur houdende zijn grieven moet indienen. Die opvatting vindt evenwel geen steun in het recht en met name niet in art. 447, eerste lid, Sv, zoals deze bepaling luidt sedert de op 1 mei 1992 in werking getreden Wet van 27 november 1991, Stb. 663, houdende enkele wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in het bijzonder betreffende bepalingen houdende termijnen.
3.4.
Het middel is derhalve gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2004.