HR, 14-09-2004, nr. 01308/04H
ECLI:NL:HR:2004:AR2109
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-09-2004
- Zaaknummer
01308/04H
- LJN
AR2109
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AR2109, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑09‑2004; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Herzieningsaanvrage. Hof veroordeelde aanvrager bij verstek en gebruikte voor het bewijs de resultaten van twee fotoconfrontaties, inhoudende de herkenning van foto’s van aanvrager. De aanvrage voert als novum aan dat de herkende foto’s niet aanvrager weergeven. HR: geen novum, nu het hof het bewijs slechts in beperkte mate heeft gegrond op de foto-herkenningen en de in de aanvrage genoemde omstandigheden door de verdediging in eerste aanleg bij de rb al aan de orde waren gesteld, van welk onderzoek het hof heeft kennisgenomen.
Partij(en)
14 september 2004
Strafkamer
nr. 01308/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 april 1993, nummer 1000603291, ingediend door mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, te dezen domicilie kiezende te Amsterdam ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 12 september 1991 - de aanvrager ter zake van 1. "doodslag", 2. "poging tot doodslag, meermalen gepleegd" en 3. "medeplegen van diefstal door twee of meer verenigde personen voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen" veroordeeld tot negen jaren gevangenisstraf.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1.
Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2.1.
Het Hof heeft in de, bij verstek gewezen, uitspraak waarvan herziening wordt verzocht voor het bewijs van de bewezenverklaarde feiten onder meer gebezigd processen-verbaal behelzende de resultaten van twee fotoconfrontaties, inhoudende de herkenning van een foto waarop de beeltenis van de aanvrager is vastgelegd (verklaring van [getuige 1]; bewijsmiddel 12 en verklaring van [getuige 2]; bewijsmidel 22).
3.2.2.
Het Hof heeft de bewezenverklaring van feit 3 doen steunen op de bewijsmiddelen 1 tot en met 13. Daartoe behoren de verklaringen van [medeverdachte] tegenover de politie (bewijsmiddelen 10 en 11), inhoudende - kort gezegd - dat deze de aanvrager noemt als degene met wie hij samen de overval heeft gepleegd.
3.2.3.
De bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen 8 tot en met 13 en voorts op de bewijsmiddelen 14 tot en met 31. Daartoe behoren de verklaringen van [medeverdachte] (bewijsmiddel 14), van [getuige 3] (bewijsmiddel 20), van [slachtofffer 1] (bewijsmiddel 24) en van [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 26), waaruit valt af te leiden dat de aanvrager de bestuurder van de Volkswagen Golf was en dat het die bestuurder was die de gerichte schoten heeft gelost ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] is gedood (feit 1) en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] schotwonden hebben opgelopen (feit 2). Het Hof heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 in een nadere bewijsoverweging nog overwogen:
"Uit de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte op 6 oktober 1990 ten tijde van de aanrijding bij het kruispunt Rösener Manzstraat/Mathenesserweg te Rotterdam als bestuurder in de Volkswagen Golf was gezeten. Bij de schietpartij hebben de drie gebroeders [slachtoffers 1, 3 en 4] en [slachtoffer 2] allen kogelwonden opgelopen. Terwijl zij zich in of bij het rechterportier van de Volkswagen Golf bevonden, zijn zij door een reeks schoten verwond. Dat de bestuurder van de Golf schoot blijkt met name ook uit de bewijsmiddelen 20 en 26. Nu alle gebroeders [slachtoffers 1, 3 en 4] en [slachtoffer 2] kogelwonden hebben opgelopen - [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkens voormeld vuurwapentechnisch onderzoek door uit één en hetzelfde vuurwapen verschoten kogels - is er door de bestuurder van de Golf gericht op hen geschoten, met de gevolgen als onder 1. en 2. bewezenverklaard. Het hof sluit [medeverdachte] uit als schutter die deze verwondingen heeft toegebracht. Hij is vrijwel direct na de aanrijding uitgeschakeld en verklaart geen schot te hebben gelost. Bovendien is er met het achter zijn bijrijdersplaats in de auto gevonden en inbeslaggenomen pistool Walther blijkens de voor melde gegevens uit het vuurwapentechnisch onderzoek ten tijde van de feiten 1 en 2 kennelijk niet geschoten."
3.3.
In de aanvrage wordt aangevoerd dat de in 3.2.1 bedoelde herkenningen niet juist zijn, omdat de herkende foto's niet de beeltenis van de aanvrager weergeven, en het Hof, ware het met het uiterlijk van de aanvrager bekend geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, terwijl de verklaringen van [medeverdachte] een onvoldoende deugdelijke basis bieden "om aanvrager op de plaats van delict te plaatsen".
3.4.
Hetgeen is aangevoerd kan niet gelden als aan het Hof niet bekende omstandigheden die het ernstig vermoeden wekken dat deze - ware het Hof daarmee bekend geweest - tot vrijspraak zouden hebben geleid.
Het Hof heeft het bewijs immers slechts in beperkte mate doen steunen op de gewraakte foto-herkenningen. De getuige [getuige 2] verklaart in dit verband niet meer dan dat de dader wel lijkt op de persoon weergegeven op de door haar aangewezen foto's.
Voorts zijn de in de aanvrage genoemde omstandigheden op grond waarvan die herkenningen onjuist zouden zijn of aan de juistheid daarvan moet worden getwijfeld reeds door de verdediging aan de orde gesteld bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg (proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 10 september 1991, blz. 13 en 15), van welk onderzoek het Hof kennis heeft genomen. Het Hof was dus op de hoogte van de desbetreffende door de verdediging aangevoerde omstandigheden.
Voorts houdt ook het in de aanvrage gestelde ten aanzien van de overige bewijsmiddelen - en in het bijzonder ten aanzien van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte] - niets in wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.5.
Het vorenstaande brengt mee dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 september 2004.