NJ 2004, 416
Ontnemingvordering en redelijke termijn.
HR 15-06-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8364
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15 juni 2004
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, J.L.M. Urlings, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
0246303P
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
AO8364
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AO8364, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑06‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AO8364, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2004
- Wetingang
Sr art. 36e; Sv art. 348; Sv art. 359a; EVRM art. 6 lid 1
Essentie
Het oordeel van het hof dat de overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie maar tot vermindering van het ter ontneming te betalen bedrag, is niet onjuist, ook niet als ervan wordt uitgegaan dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn tot aan de behandeling van de zaak in hoger beroep zes jaar en zeven maanden heeft bedragen. Na het instellen van beroep in cassatie is de redelijke termijn opnieuw overschreden doordat de stukken pas na acht maanden en ruim twee weken bij de Hoge Raad zijn binnengekomen. Die overschrijding heeft geen rechtsgevolg gelet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.