Deze herzieningszaak is onder nummer 00722/03 H aanhangig bij de Hoge Raad. Heden concludeer ik ook in deze herzieningszaak.
HR, 18-05-2004, nr. 01913/03
ECLI:NL:HR:2004:AO5823
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-05-2004
- Zaaknummer
01913/03
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
AO5823
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO5823, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO5823
ECLI:NL:HR:2004:AO5823, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑05‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO5823
- Vindplaatsen
Conclusie 18‑05‑2004
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 01913/03
Mr. Machielse
Zitting 16 maart 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 10 april 2003 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter te Zutphen van 7 december 2000, waarbij verdachte ter zake van "overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en sub a van de Wegenverkeerswet 1994" is veroordeeld tot een geldboete van fl. 1000, subsidiair 20 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. L. Beckers, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van verdachte door het Hof.
4.
Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"Verdachte kon volgens de wet hoger beroep instellen gedurende veertien dagen na 8 november 2002, aangezien de raadsvrouwe van verdachte immers per die datum een brief aan de griffie in Zutphen heeft verzonden waaruit blijkt dat verdachte op de hoogte is van het vonnis. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld, dient verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
5.
Het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 10 april 2003 bevat voorts nog het volgende:
"De voorzitter deelt mede dat er een juridisch probleem aan de orde is. De raadsvrouw mr Beckers (collega van mr Rack) heeft op 8 november 2002 een brief aan de strafgriffie van de rechtbank Zutphen gestuurd. In deze brief staat onder meer het volgende opgenomen: "Cliënt, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], heeft mij verzocht hem bij te staan. Ik verzoek u mij een afschrift van het schaduwdossier met parketnummer 06/040302-99 te doen toekomen. Weliswaar is deze zaak reeds afgedaan,.....".
Op 19 december 2002 is door mr Rack voornoemd hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis van de rechtbank Zutphen van 7 december 2000. De voorzitter deelt mede dat het door mr Rack ingestelde hoger beroep te laat is ingesteld, aangezien is gebleken dat verdachte reeds op 8 november 2002 op de hoogte was van het feit dat er vonnis gewezen was door de rechtbank in de onderhavige zaak.
De advocaat-generaal voert - zakelijk weergegeven - aan:
Gezien de in het dossier aanwezige stukken is het appèl te laat ingesteld. Verdachte dient niet-ontvankelijk in het hoger beroep te worden verklaard.
De raadsman voert vervolgens - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
Het is mij duidelijk. Ik refereer mij aan het oordeel van het hof."
6.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de raadsman van verdachte de strafgriffie van de Rechtbank Zutphen op 8 november heeft verzocht om een afschrift van het schaduwdossier in de zaak met parketnummer 06/040302-99. De raadsman verkeerde in de veronderstelling dat die zaak verband hield met een omvangrijke "katvangerzaak" tegen verdachte, met betrekking waartoe hij een verzoek tot herziening aan het voorbereiden was.1. Het verzoek om het schaduwdossier is op 26 november herhaald, waarna verdachte op 17 december 2002 de aantekening mondeling vonnis heeft ontvangen. Toen pas, aldus de toelichting op het middel, bleek dat dit vonnis niet samenhing met de "katvangerzaken", alsmede dat het nog niet onherroepelijk was. Twee dagen later, op 19 december 2002, heeft de raadsman namens verdachte beroep in cassatie ingesteld.
7.
Uit de stukken van het geding wordt het volgende duidelijk met betrekking tot het faxverkeer tussen mr. Beckers en de Rechtbank Zutphen. Op 6 november 2002 stuurt mr. Beckers een fax naar het parket van de Rechtbank Zutphen met het verzoek mede te delen het kenteken, de pleegdatum, de pleegplaats, alsmede een beschrijving van het feit in de zaak met parketnummer 06/040302-99. Hieruit volgt dat mr. Beckers op dat moment in de veronderstelling verkeert dat het om één van de vele katvangerzaken gaat.
Dezelfde dag stuurt mr. Beckers een aanvullende fax met het verzoek om met betrekking tot het opgegeven parketnummer haar ook de hoogte van de opgelegde sanctie alsmede de gerechtelijke instantie mede te delen.
Ter verduidelijking faxt zij een concept van een herzieningsverzoek als bijlage. Uit dit concept blijkt dat mr. Beckers op dat moment slechts weet dat er op 7 december 2000 door een gerechtelijke instantie in Zutphen bij verstek een vonnis is gewezen waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van fl. 1000. Overigens staat in dat conceptherzieningsverzoek een verkeerd parketnummer vermeld.
8.
De volgende fax is van 8 november en gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank Zutphen. In de fax verzoekt mr. Beckers haar een afschrift van het schaduwdossier in de zaak met parketnummer 06/040302-99 te doen toekomen. Zij schrijft voorts "Weliswaar is deze zaak reeds afgedaan, doch een afschrift van het schaduwdossier heb ik nodig voor een andere strafzaak tegen cliënt, die thans loopt". Op dat moment gaat zij er blijkbaar van uit dat de zaak met parketnummer 06/040302-99 onherroepelijk is. Uit deze fax blijkt echter niet of mr. Beckers op dat moment over meer gegevens beschikt dan enkel het parketnummer, de gerechtelijke instantie en eventueel de sanctie2..
9.
Onder de stukken bevindt zich voorts een fax van mr. Beckers van 26 november 2002, wederom aan de strafgriffie van de Rechtbank Zutphen inhoudende:
"Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van heden doe ik u hierbij nogmaals mijn fax van 8 november j.l. toekomen".
Op de fax staat een stempel "Adv. Verz. 16 DEC 2002". Ik leid hieruit af dat een afschrift van het schaduwdossier op 16 december 2002 aan mr. Beckers is verzonden.
10.
De vraag waar het om gaat is of mr. Beckers op 8 november 2002 over voldoende essentialia van het vonnis beschikte om te kunnen spreken van een omstandigheid waaruit blijkt dat verdachte op de hoogte was van het vonnis3..
11.
Het Hof vindt kennelijk van wel. De enkele omstandigheid dat de raadsvrouwe op 8 november 2002 op de hoogte was van een parketnummer, en zij een afschrift van het schaduwdossier opvroeg van de zaak met dat parketnummer, lijkt voor het Hof voldoende om aan te nemen dat verdachte op die datum op de hoogte was van het feit dat er vonnis gewezen was door de rechtbank in die zaak.
12.
De ter zitting aanwezige raadsman doet echter ook geen enkele poging om het Hof op andere gedachten te brengen. Hij volstaat, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting, met de algemene opmerkingen:
"Het is mij duidelijk. Ik refereer mij aan het oordeel van het Hof."
13.
De opmerkingen van de raadsman spelen voor mij wel een doorslaggevende rol. Nu zich immers in het dossier ook geen duidelijke aanwijzingen bevinden dat de raadsman op 8 november 2002 niet over genoeg informatie beschikte over de zaak met parketnummer 06/040302-99, kon het Hof, mede gelet op de reactie van de raadsman, er van uit gaan dat de fax van mr. Beckers van 8 november 2002 een omstandigheid vormde waaruit blijkt dat verdachte op de hoogte was van het vonnis.
14.
Het middel faalt derhalve.
15.
Gronden waarop Uw Raad de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑05‑2004
Mr. Beckers noemt de sanctie in het conceptherzieningsverzoek, doch gekoppeld aan een verkeerd parketnummer. Niet duidelijk is of zij op 8 november weet dat die in het herzieningsverzoek genoemde sanctie bij parketnummer 06/040302-99 hoort.
Vgl. HR 10 december 1991, NJ 1992, 341.
Uitspraak 18‑05‑2004
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in hoger beroep. Uit de enkele omstandigheid dat raadsman aan griffie van de rechtbank te kennen geeft dat een verdachte hem om bijstand heeft verzocht, een afschrift van het desbetreffende schaduwdossier verzoekt en mededeelt dat de zaak is afgedaan, vloeit niet voort dat de einduitspraak de verdachte bekend is ex art. 408.2 Sv.
Partij(en)
18 mei 2004
Strafkamer
nr. 01913/03
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 april 2003, nummer 21/003891-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 7 december 2000, waarbij de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en sub a van de Wegenverkeerswet 1994" is veroordeeld tot een geldboete van éénduizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L. Beckers, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt erover dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep.
3.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem op 19 december 2002 ingestelde hoger beroep tegen het bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zutphen van 7 december 2000 (parketnummer 06/040302-99) en daartoe in het bestreden arrest het volgende overwogen:
"Verdachte kon volgens de wet hoger beroep instellen gedurende veertien dagen na 8 november 2002, aangezien de raadsvrouwe van verdachte immers per die datum een brief aan de griffie in Zutphen heeft verzonden waaruit blijkt dat verdachte op de hoogte is van het vonnis. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld, dient verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
3.3.
Bij de stukken bevindt zich de onder 3.2 bedoelde brief, afkomstig van mr. M.R. Roethof, de raadsman van de verdachte, namens deze ondertekend door zijn kantoorgenoot mr. L. Beckers, gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank te Zutphen en gedateerd 8 november 2002. Deze brief houdt, voorzover hier van belang, in:
"Cliënt, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], heeft mij verzocht hem bij te staan.
Hierbij verzoek ik u mij een afschrift van het schaduwdossier in de zaak met parketnummer 06/040302-99 te doen toekomen. Weliswaar is deze zaak reeds afgedaan, doch een afschrift van het schaduwdossier heb ik nodig voor een andere strafzaak tegen cliënt, die thans loopt."
3.4.
Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, is 's Hofs oordeel niet begrijpelijk. Uit de enkele omstandigheid dat de raadsman bij de brief van 8 november 2002 aan de griffie van de Rechtbank te kennen geeft dat de verdachte om bijstand heeft verzocht, een afschrift van het desbetreffende schaduwdossier verzoekt en mededeelt dat de zaak is afgedaan, vloeit immers nog niet voort dat de einduitspraak de verdachte bekend is als bedoeld in art. 408, tweede lid, Sv.
3.5.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 18 mei 2004.