NJ 2004, 452:Bewezenverklaring berust op een proces-verbaal waarin de opsporingsambtenaar relateert dat hij de overtreding — loslopende hond — op heterdaad heeft geconstateerd. Verdachte ontkent en verzoekt om politieagent als getuige te dagvaarden. Dit verzoek is niet tijdig binnengekomen. Het Hof wijst het ter zitting herhaalde verzoek af omdat de noodzaak niet is gebleken. De Hoge Raad stelt voorop dat de verdachte het recht heeft de betreffende opsporingsambtenaar te (doen) ondervragen, zij het dat van hem daartoe het nodige initiatief mag worden verwacht. Verder volgt uit art. 344 lid 2 Sv dat de wetgever een bijzonder vertrouwen heeft gesteld in de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Een verzoek tot het horen van de opsporingsambtenaar dient dan ook behoorlijk te worden gemotiveerd. In deze zaak voldoet het niet nader toegelichte verzoek niet aan die motiveringseis.