HR, 20-01-2004, nr. 02691/02
ECLI:NL:PHR:2004:AM2526
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-01-2004
- Zaaknummer
02691/02
- LJN
AM2526
- Roepnaam
Bumperkleven
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AM2526, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑01‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AM2526
ECLI:NL:PHR:2004:AM2526, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AM2526
- Wetingang
art. 287 Wetboek van Strafrecht
art. 287 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
VR 2004, 33
NbSr 2004/48
VR 2004, 33
Uitspraak 20‑01‑2004
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk opzet op doodslag in verkeer (remmen bij bumperkleven). Verdachte heeft toen het slachtoffer op zeer korte afstand achter zijn auto reed op een tweebaansweg waarlangs bomen stonden, terwijl beide auto's een snelheid hadden van meer dan 100 km per uur, zich bewust van die situatie, hard en onverhoeds geremd, welke gedraging geëigend was het slachtoffer ernstig in gevaar te brengen.
20 januari 2004
Strafkamer
nr. 02691/02
PB/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 juni 2002, nummer 21/002267-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 19 oktober 2001 - de verdachte ter zake van "doodslag" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van mr. G.P. Hamer op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het opzet onvoldoende uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de nadere bewijsoverweging van het Hof onbegrijpelijk is.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 april 2001 te Acquoy in de gemeente Geldermalsen, opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door aldaar met een door verdachte bestuurde personenauto met een snelheid van 101 km/uur althans een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, opzettelijk krachtig/hard te remmen terwijl voornoemde [slachtoffer] op enkele meters, althans op korte afstand, achter verdachte reed, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer], de auto van verdachte ontwijkend, met zijn auto tegen een boom is gereden."
3.2.2. Met betrekking tot die bewezenverklaring heeft het Hof nog het volgende overwogen:
"Uit de inhoud van het proces-verbaal en de afgelegde verklaringen is het volgende komen vast te staan.
Verdachte reed met een rode Volkswagen Golf over de Provinciale weg N 237 die ter plaatse uit twee rijstroken bestaat met bomen langs de weg. Hij had een grijze Ford Fiesta ingehaald. De bestuurder van deze auto - het latere slachtoffer [slachtoffer] - is vlak achter verdachte gaan rijden (bumperkleven). Deze [slachtoffer] heeft getracht verdachte weer in te halen, maar dit lukte niet omdat verdachte zijn snelheid verhoogde, althans geen gas terugnam. Beiden reden op een gegeven moment met een snelheid van meer dan 100 km per uur vlak achter elkaar, terwijl de ter plaatse geldende maximumsnelheid 80 km per uur bedraagt. Nadat verdachte aan zijn vriendin, die naast hem zat, gezegd had: "Ik denk dat ik zo meteen op mijn rem moet gaan staan, doe je gordel maar om", heeft hij -zonder enige aanvaardbare aanleiding of grond- hard geremd. Zodanig hard dat een omwonende op een afstand van circa 250 meter zeer hard piepende banden hoorde boven het geluid van de bosmachine, waarmee hij aan het werk was. Op de weg is een remblokkeerspoor aangetroffen van ongeveer 9 meter lang.
Door deze remmanoeuvre was het slachtoffer genoodzaakt uit te wijken waarbij hij van de weg is geraakt en tegen een boom gereden. Als gevolg van deze aanrijding is hij ter plaatse overleden.
Uit de voormelde omstandigheden en de aard van de handeling van verdachte, die voor zijn achterligger een levensgevaarlijke situatie creëerde, leidt het hof af, mede gelet op de algemene ervaringsregels, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn onverhoedse en tegen zijn achterligger gerichte remmanoeuvre, de laatste dodelijk verongelukte."
3.3. In aanmerking genomen dat, naar het Hof heeft vastgesteld, de verdachte - toen de door het slachtoffer [slachtoffer] bestuurde auto op zeer korte afstand achter zijn, verdachtes, auto reed op een tweebaansweg waarlangs bomen stonden, terwijl beide auto's een snelheid hadden van meer dan 100 km per uur - zich bewust van die situatie hard en onverhoeds heeft geremd, welke gedraging geëigend was [het slachtoffer] in ernstig gevaar te brengen, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte, aldus en onder die omstandigheden handelend, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [het slachtoffer] zou verongelukken en dat derhalve het opzet van de verdachte in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van [het slachtoffer] was gericht, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is derhalve ook voor wat betreft het bewezenverklaarde opzet voldoende met redenen omkleed.
3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve kan behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 januari 2004.
Conclusie 20‑01‑2004
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk opzet op doodslag in verkeer (remmen bij bumperkleven). Verdachte heeft toen het slachtoffer op zeer korte afstand achter zijn auto reed op een tweebaansweg waarlangs bomen stonden, terwijl beide auto's een snelheid hadden van meer dan 100 km per uur, zich bewust van die situatie, hard en onverhoeds geremd, welke gedraging geëigend was het slachtoffer ernstig in gevaar te brengen.
Nr. 02691/02
Mr. Vellinga
Zitting: 14 oktober 2003
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens doodslag veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren.
2. Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het voorwaardelijk opzet onvoldoende uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de motivering van het Hof terzake onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"Hij op 11 april 2001 te Acquoy in de gemeente Geldermalsen, opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door aldaar met een door verdachte bestuurde personenauto met een snelheid van 101 km/uur althans een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, opzettelijk krachtig/hard te remmen terwijl voornoemde [slachtoffer] op enkele meters, althans op korte afstand, achter verdachte reed, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer], de auto van verdachte ontwijkend, met zijn auto tegen een boom is gereden."
5. Het Hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- de verklaring van verdachte, luidende:
"Op 11 april 2001 reed ik in een rode Volkswagen van Leerdam naar Geldermalsen. Net buiten Leerdam heb ik een personenauto ingehaald. Dit was een grijze Ford Fiesta. Na deze inhaalmanoeuvre bleef de bestuurder van de Ford vlak achter mij rijden, Ik reed op dat moment zo'n 100 à 110 kilometer per uur. Op een gegeven moment heb ik geremd."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van verdachte, luidende:
"Ik reed vanavond, woensdag 11 april 2001, omstreeks 18.30 uur, als bestuurder van mijn vierwielige personenauto, Volkswagen Golf, kleur rood, voorzien van het kenteken [AA-00-AA], over de Kon. Emmalaan in Leerdam. Ik kwam uit de richting van het centrum en reed in de richting Geldermalsen. Naast mij in de auto zat mijn vriendin, [getuige 1]. Voor mij reed een grijskleurige personenauto. Ik haalde deze auto links in. Ik ben op de kruising Diefdijk/Provinciale weg N327 te Leerdam, alwaar een rotonde is gelegen, gewoon over de rotonde gereden en vervolgde mijn weg richting Geldermalsen via de Provinciale Weg N327. Terwijl ik begon op te trekken, zag ik dat de bestuurder van de grijze personenauto die ik kort tevoren had ingehaald, mij inhaalde. Ik zag hem in mijn binnenspiegel naderen. Terwijl ik ongeveer 110 kilometer per uur reed, zag ik, dat de bestuurder van voornoemde grijze personenauto, schuin achter mij, over de linkerrijstrook reed. Volgens mij was hij van plan om mij in te halen. Ik zag dat de bestuurder van de grijze auto toen weer achter mij ging rijden. Ik zag dat hij vlak achter mij ging rijden. Hij bleef tot vlakbij de plaats waar later het ongeval plaatsvond in Acquoy, heel dicht achter mij rijden. Ik schat de afstand tussen zijn auto en die van mij hooguit op 2 meter. Omdat hij heel die tijd zo dicht achter mij bleef rijden, trapte ik ter hoogte van de kruising in Acquoy, plotseling op de rem. Ik zag toen via mijn binnenspiegel dat de bestuurder van de grijze personenauto, als reactie naar links stuurde en links van de weg raakte en in de berm terechtkwam."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van verdachte, luidende:
"Het is mogelijk dat ik tijdens het rijden tegen mijn vriendin heb gezegd: "Ik denk dat ik zo meteen op de rem moet staan, doe je gordel om" of soortgelijke woorden. Ik denk wel dat ik daarna gelijk geremd heb. Ik denk dat de wielen blokkeerden omdat ik krachtig afremde."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [getuige 1], luidende:
"Ik zat vanavond, op woensdag 11 april 2001, omstreeks 18.15 uur, als passagier bij mijn vriend in de auto. We reden in een rode Volkswagen Golf. Wij kwamen uit de richting van Leerdam en reden via de provinciale weg N327 in de richting van Geldermalsen. Mijn vriend haalde net buiten Leerdam een grijze Ford Fiesta in. Wat hierbij fout is gegaan weet ik niet, maar de bestuurder van de Ford wilde ons daarna inhalen. De bestuurder van de Ford trachtte ons 2 tot 3 maal in te halen. Echter, op het moment dat de Ford naar links ging om ons in te halen gaf mijn vriend gas zodat de bestuurder van de Ford ons niet voorbij kwam. Hierna liet mijn vriend het gas weer los zodat de Ford weer vlak achter ons kwam rijden. Dit was eigenlijk een soort spelletje. Op een gegeven moment zei mijn vriend tegen mij "ik denk dat ik zo meteen op mijn rem moet gaan staan, doe je gordel maar om". Dit heb ik gedaan. Dit was toen we ter hoogte van Acquoy reden.
Plotseling remde mijn vriend heel hard. Ik keek op dat moment om en ik zag dat de grijze Ford aan de linkerkant van de rijbaan de weg af rijden de berm in. Ik zag dat de Ford over de kop sloeg en vervolgens een stukje door de lucht vloog. Hierna kwam de Ford met een harde klap tegen een boom tot stilstand."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [getuige 2], luidende:
"Vandaag woensdag 11 april, omstreeks 18.15 uur, was ik aan het werk in mijn voortuin aan de [a-straat] te Acquoy. Ik was aan het werk in de tuin met een bosmachine. Op een gegeven moment, ik schat dat het bijna 18.30 uur was, werd mijn aandacht getrokken door zeer hard piepende banden. Dit was zeer hard, want het geluid kwam boven het geluid van mijn bosmachine uit. Ik keek in de richting van de weg, welke ongeveer 250 meter van mijn huis af ligt. Ik zag twee auto's, komende uit de richting van Leerdam, een grijze Ford Fiesta en een rode, vermoedelijk, Volkswagen Golf. Ik zag dat de Golf op de weg reed in de richting van Deil. De Ford zag ik zijdelings, over de linkerwielen, van de weg afschuiven. Vervolgens zag ik dat de Ford op zijn linkerkant, in de berm aan de linkerkant van de weg, terechtkwam. Ik zag dat deze auto doorschoof en met het dak tegen een boom tot stilstand kwam. Hierbij werd de Ford om de boom heen gevouwen. Ik zag dat de rode Volkswagen Golf even het gas inhield en vervolgens doorreed."
- een bijlage bij een proces-verbaal, inhoudende:
"Voertuig 1: merk: Volkswagen Golf, kenteken: [AA-00-AA], kleur: rood
Voertuig 2: merk: Ford Fiesta, kenteken: [BB-00-BB], kleur: grijs
In de rijrichting die voertuig 1 vlak voor het ongeval gehad moet hebben, zagen wij op het wegdek een recent bandenspoor, namelijk een remblokkeerspoor met een lengte van ongeveer 9 meter. Om te bepalen of de breedte en de profilering van het aangetroffen bandenspoor overeenkwam met de profilering en breedte van de band welke om het linkervoorwiel van voertuig 1 was gemonteerd, hebben wij met voertuig 1 een remproef gehouden. Het bandenspoor dat tijdens de remproef ontstond is naast het aangetroffen bandenspoor afgetekend. Uit vergelijking van beide bandensporen bleek ons dat de breedte en profilering van beide bandensporen visueel overeenkwamen. Ook paste de band om het linkervoorwiel van voertuig 1 op het door ons getroffen bandenspoor.
Aan de hand van de aangetroffen slip- cq schuifsporen, afkomstig van voertuig 2, werd door ons een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat de gereden snelheid van voertuig 2 ongeveer 101 kilometer per uur heeft bedragen. In deze berekening is de botssnelheid niet meegerekend, aangezien deze door ons niet kon worden geschat. Gezien de verklaringen van de bestuurder en de passagier van voertuig 1, waarin verklaard wordt dat voertuig 2 voertuig 1 over langere afstand kort volgde, zal de bestuurder van voertuig 1 voordat deze kort en krachtig remde, ongeveer dezelfde snelheid hebben gereden als voertuig 2 voor het ontstaan van het ongeluk.
Blijkens de snelheidsberekening van voertuig 2, hebben beide bestuurders de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 km/h overschreden."
Voorts houden de bewijsmiddelen in dat [het slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1980 te Konya, ten gevolge van het hiervoor beschreven verkeersongeval om het leven is gekomen.
6. Tevens heeft het Hof in zijn arrest de volgende bewijsmotivering opgenomen:
"Uit de inhoud van het proces-verbaal en de afgelegde verklaringen is het volgende komen vast te staan.
Verdachte reed met een rode Volkswagen Golf over de Provinciale weg N 237 die ter plaatse uit twee rijstroken bestaat met bomen langs de weg. Hij had een grijze Ford Fiesta ingehaald. De bestuurder van deze auto - het latere slachtoffer [het slachtoffer] - is vlak achter verdachte gaan rijden (bumperkleven). Deze [slachtoffer] heeft getracht verdachte weer in te halen, maar dit lukte niet omdat verdachte zijn snelheid verhoogde, althans geen gas terugnam. Beiden reden op een gegeven moment met een snelheid van meer dan 100 km per uur vlak achter elkaar, terwijl de ter plaatse geldende maximumsnelheid 80 km per uur bedraagt. Nadat verdachte aan zijn vriendin, die naast hem zat, gezegd had: "Ik denk dat ik zo meteen op mijn rem moet gaan staan, doe je gordel maar om", heeft hij -zonder enige aanvaardbare aanleiding of grond- hard geremd. Zodanig hard dat een omwonende op een afstand van circa 250 meter zeer hard piepende banden hoorde boven het geluid van de bosmachine, waarmee hij aan het werk was. Op de weg is een remblokkeerspoor aangetroffen van ongeveer 9 meter lang.
Door deze remmanoeuvre was het slachtoffer genoodzaakt uit te wijken waarbij hij van de weg is geraakt en tegen een boom gereden. Als gevolg van deze aanrijding is hij ter plaatse overleden.
Uit de voormelde omstandigheden en de aard van de handeling van verdachte, die voor zijn achterligger een levensgevaarlijke situatie creëerde, leidt het hof af, mede gelet op de algemene ervaringsregels, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn onverhoedse en tegen zijn achterligger gerichte remmanoeuvre, de laatste dodelijk verongelukte."
7. Enige jaren geleden heeft de Hoge Raad in het zogenaamde Porsche-arrest uiteengezet wanneer sprake kan zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood van een verkeersslachtoffer. De Hoge Raad overwoog:
"5.3. Het geval kan zich voordoen dat ten aanzien van een verdachte die door zeer gevaarlijk te rijden een ongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt moet worden aangenomen dat deze de slachtoffers van dat ongeval opzettelijk van het leven heeft beroofd, zodat art. 287 Sr van toepassing is, bij welke bepaling een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren is bedreigd. Zo'n geval doet zich voor indien de verdachte zijn gedraging willens en wetens op de dood van die slachtoffers heeft gericht. Voorts kan een zodanig geval zich voordoen indien moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij - in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zal aflopen - de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen - in dit verband wordt gesproken van voorwaardelijk opzet - kan, behalve op grond van de verklaring van de verdachte, worden aangenomen op grond van bijzondere omstandigheden van het geval.
5.4. In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt."(1)
8. Onlangs - in HR 25 maart 2003, nr. 02664/01, LJN AE9049, rov. 3.6. - heeft de Hoge Raad aangegeven wat in zijn visie in het kader van het voorwaardelijk opzet onder een "aanmerkelijke kans" moet worden verstaan: het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Daar voegde de Hoge Raad aan toe, dat voor de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In HR 24 juni 2003, LJN AF8058 ziet de Hoge Raad een kans van 1 op 250 à 300 kennelijk als "aanmerkelijke kans" (rov. 3.6.3. jo. rov. 3.2.2. onder 8 ten aanzien van het oplopen door een seksuele gedraging van besmetting met het HIV-virus).(2)
9. Met betrekking tot de vraag of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 25 maart 2003, nr. 02664/01, LJN AE9049, rov. 3.6. voorts:
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.(3)
10. In het licht van deze rechtspraak moet 's Hofs oordeel in de onderhavige zaak kennelijk als volgt worden verstaan.
11. Moeilijk valt te loochenen dat verdachte door zijn remmanoeuvre een aanmerkelijke kans op een ongeval in het leven riep. Verdachte remde immers zo heftig dat het linker voorwiel blokkeerde, en wel terwijl een auto op korte afstand - verdachte spreekt van twee meter - achter de door verdachte bestuurde auto reed en beide voertuigen reden met een snelheid van meer dan 100 km/h.
12. Het feit dat verdachte zijn vriendin die naast hem in de auto zat, aanried de veiligheidsgordel om te doen, wijst er op dat verdachte zich ervan bewust was dat hij een gevaarlijke manoeuvre ging uitvoeren. Voorts was verdachte zich blijkens zijn verklaring bewust van de hiervoor onder 11 genoemde omstandigheden. Uit een en ander kan worden afgeleid dat verdachte zich ervan bewust was dat hij door zijn manoeuvre een aanmerkelijke kans op een ongeval in het leven riep en dat hij zich daardoor niet heeft laten weerhouden. Verdachte moet deze aanmerkelijke kans op een ongeval dus willens en wetens hebben aanvaard.
13. Naar de ervaring leert riep verdachtes manoeuvre in de omstandigheden van het onderhavige geval niet alleen een aanmerkelijke kans op een ongeval in het leven, maar ook een aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke afloop. Verdachte dwong door heftig te remmen de bestuurder van de auto die op zeer korte afstand achter de zijne reed tot eveneens heftig remmen of uitwijken met het - mede gelet op de gereden snelheid van 100 km/h - daaraan verbonden substantiële gevaar dat die bestuurder de controle over zijn voertuig zou verliezen. Dat bood alle kans voor een aanrijding met een boom of een tegenligger, want ter plaatse bestond de weg uit twee rijstroken en stonden bomen langs de weg. Gezien de snelheid van meer dan 100 km/h, waarmee werd gereden, bestond er een reëel gevaar dat een dergelijke aanrijding tot dodelijk letsel zou leiden. In dit verband wijs ik er op dat uit onderzoek blijkt, dat inzittenden van personenauto's bij een botsing met 80 km/h een 20 keer grotere kans hebben om te overlijden dan bij 30 km/h.(4)
14. Dit brengt mij ten slotte bij de vraag of verdachte de hiervoor beschreven aanmerkelijke kans op dodelijk gevolg van zijn remmanoeuvre willens en wetens heeft aanvaard. Gelet op de omstandigheden van het geval en op hetgeen de algemene ervaring leert omtrent het gevaar van de door verdachte in die omstandigheden verrichte manoeuvre kan worden aangenomen(5) dat hij besef heeft gehad van het gevaar dat die manoeuvre in zich had, ook van het gevaar op dodelijke afloop. Daarmee is nog niet gezegd dat hij dat hem bekende gevaar ook "willens" heeft aanvaard. Dat klemt temeer omdat verdachte door zijn manoeuvre ook zichzelf en zijn vriendin aan het gevaar van een dodelijk ongeval blootstelde.(6) Want ook verdachte had de controle over zijn voertuig kunnen verliezen doordat zijn auto werd aangereden door de vlak achter hem rijdende auto. Toch meen ik dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de bestuurder van de achter hem rijdende auto niet alleen wetens maar ook willens heeft aanvaard. Verdachte heeft immers in het besef van de aan zijn manoeuvre verbonden gevaren gekozen voor een daad van agressie jegens de bestuurder van de achter hem rijdende auto. Kennelijk woog het daaraan voor hemzelf verbonden gevaar niet op tegen de keuze voor een daad van agressie jegens het latere slachtoffer en heeft zijn behoefte aan een agressieve daad jegens de achter hem rijdende bestuurder aldus de overhand gekregen op het besef dat hij zich daarvan beter kon onthouden vanwege de daaraan voor anderen verbonden gevaren. Die reële gevaren, de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van een ander of anderen zou leiden, nam hij dus op de koop toe.(7)
15. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat het bewezenverklaarde opzet uit de bewijsmiddelen kan volgen en de bewezenverklaring dus voldoende met redenen is omkleed.
16. Het middel faalt.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 m.nt. 'tH.
2 J. De Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer, tweede druk, 2003, blz. 237: statistisch gezien gaat het daarbij om een kleine kans van minder dan een procent, maar wel met mogelijk zeer ernstige gevolgen.
3 HR 25 maart 2003, nr. 02664/01, LJN AE9049, rov. 3.6. Zie ook HR 24 juni 2003, nr. 01513/02, LJN AF8058, rov. 3.5.
4 www.swov.nl, kennisbank, onder "snelheid".
5 Zie nt. 't H bij HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 (Porsche-arrest), punt 7: "Men zou in deze uitspraak nieuwe aandacht voor het psychische aspect van het opzet kunnen lezen. Maar het in aanmerking nemen van deze gegeneraliseerde psychische factor betekent niet, dat het voorwaardelijk opzet niet meer geobjectiveerd zou worden. Het gaat immers niet om de individuele psyche van de specifieke verdachte, maar om een algemene veronderstelling van de rechter omtrent de wijze waarop mensen over het algemeen in elkaar steken, naar ervaringsregelen, naar aanleiding van en aansluitend bij andere aspecten van het rijgedrag van de verdachte."
6 Kritisch over dit element J. De Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer, tweede druk, 2003, blz. 242. Voorts M. Otte Opzet en schuld in het verkeer, Deventer 2001, blz. 9 - 11, die stelt dat de door de HR in het Porsche-arrest geformuleerde hulpregel voor de relevantie van het veroorzaken van gevaar voor eigen leven voor het voorwaardelijk opzet niet voldoet: van iemand die zo roekeloos omspringt met eigen leven mag - af fortiori - gevoegelijk worden aangenomen dat hij met nog veel grotere roekeloosheid andermans leven in de waagschaal stelt. Roxin, Strafrecht, Allgemeiner teil Band I, 2. Auflage, Beck München 1994, blz. 357, 358 hecht in het kader van het voorwaardelijk opzet wel waarde aan de vraag of verdachte bij uitstek ook zichzelf door zijn handelen in gevaar zou brengen: laat hij zijn handelen niet achterwege, dan spreekt daaruit zijn vertrouwen dat het gevaar zich niet zal realiseren en is van voorwaardelijk opzet geen sprake.
7 Roxin, a.w. blz. 359 spreekt van: notfalls mit einer eventuellen Deliktsrealisierung abfinden.