JOL 2003, 704
Gelet op het bepaalde in art. 53, eerste lid, Wet op de accijns in verbinding met art. 8, eerste lid, AWR en art. 10, eerste lid, AWR, ontstaat de verplichting tot het doen van aangifte niet als gevolg van een uit de heffingswet — te dezen: de Wet op de accijns — voortvloeiende belastingschuld, maar wordt zij eerst in het leven geroepen door de uitreiking op de voet van art. 6, eerste lid, AWR door de inspecteur van een aangiftebiljet.
HR 23-12-2003, ECLI:NL:PHR:2003:AL6161
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 december 2003
- Magistraten
C.J.G. Bleichrodt, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink
- Zaaknummer
00158/03
- Conclusie
A-G Wortel
- LJN
AL6161
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Fiscaal strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2003:AL6161, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑12‑2003
ECLI:NL:PHR:2003:AL6161, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑12‑2003
Essentie
Gelet op het bepaalde in art. 53, eerste lid, Wet op de accijns in verbinding met art. 8, eerste lid, AWR en art. 10, eerste lid, AWR, ontstaat de verplichting tot het doen van aangifte niet als gevolg van een uit de heffingswet — te dezen: de Wet op de accijns — voortvloeiende belastingschuld, maar wordt zij eerst in het leven geroepen door de uitreiking op de voet van art. 6, eerste lid, AWR door de inspecteur van een aangiftebiljet.
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.