Deze zaak hangt samen met de zaak onder nr. 00112/03/P waarin ik ook vandaag conclusie neem.
HR, 11-11-2003, nr. 00113/03E
ECLI:NL:HR:2003:AL6191
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-11-2003
- Zaaknummer
00113/03E
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AL6191
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AL6191, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AL6191
ECLI:NL:HR:2003:AL6191, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑11‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL6191
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL6191
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL6191
- Wetingang
art. 13 Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet; art. 1 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 2 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 3 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 12 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 13 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 18 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 30 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 31 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 33 Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen; art. 1 Besluit gebruik meststoffen; art. 5 Besluit gebruik meststoffen; art. 9 Besluit gebruik meststoffen; art. 1 Meststoffenwet; art. 7 Meststoffenwet; Bijlage B Meststoffenwet; art. 7 Wet bodembescherming; art. 22.1 Wet milieubeheer
- Vindplaatsen
NbSr 2003/428
Conclusie 11‑11‑2003
Mr Machielse
Partij(en)
Nr. 00113/03 E
Mr Machielse
Zitting 30 september 2003
Conclusie inzake:
[verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 19 oktober 2001 voor 1. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6 van de Meststoffenwet (oud), meermalen gepleegd, 2. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd, en 3. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd en overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, veroordeeld tot geldboetes van fl. 7500 (feit 1) en fl. 4000,-. Het eerste feit betreft een overtreding van art. 13 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet,2. de andere feiten waarvoor verdachte is veroordeeld betreffen alle het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (BOOM).3.
2.
Mr. G. de Hoogd, advocaat te Purmerend, heeft cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat het door verdachte gebruikte zuiveringsslib valt onder de werkingssfeer van de meststoffenwetgeving.
Artikel 18 van het BOOM verbiedt het aanwenden van vloeibaar zuiveringsslib op grasland in een grotere hoeveelheid dan 1 ton droge stof per hectare per jaar. Het hof heeft aangenomen dat feit 3 als overtredingen van art. 18 is te kwalificeren.
Artikel 30 van het BOOM verbiedt het aanwenden van zuiveringsslib of mengsels van dat slib met dierlijke meststoffen op grasland tenzij dat emissie-arm geschiedt. Het hof heeft geoordeeld dat feit 2 een overtreding van dit artikel oplevert.
Artikel 13 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet verplicht de leverancier en de afnemer van overige organische meststoffen om bij aflevering een afleveringsbewijs op te maken. Ik ga ervan uit dat het begrip "overige organische meststoffen" hier dezelfde inhoud heeft als in het BOOM. Het hof heeft dit artikel van toepassing geacht op het onder 1 bewezenverklaarde.
Het hof heeft dus telkens aangenomen dat het zuiveringsslib begrepen is onder "overige organische meststoffen" in de zin van het BOOM en dat de bepalingen van het BOOM en van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet van toepassing zijn op het slib dat verdachte heeft afgenomen en verwerkt.
In feitelijke aanleg is betoogd dat het slib een afvalstof is en geen meststof, maar het hof heeft dat verweer als volgt verworpen:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte flotatieslib heeft betrokken van [B] B.V., welk flotatieslib geen zuiveringsslib is, maar een afvalstof. Daaruit zou voortvloeien dat het onderhavige slib en het mengsel van dierlijke meststoffen en het flotatieslib niet onder de meststoffenwetgeving en het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische afvalstoffen zou vallen en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken.
De Meststoffenwet definieert in artikel B.1 aanhef en sub a onder 1 van bijlage B zuiveringsslib als overige organische meststof als zijnde slib dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van een installatie voor de zuivering van huishoudelijk, stedelijk, industrieel dan wel ander afvalwater van soortgelijke samenstelling als huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische afvalstoffen (nader: BOOM) definieert in artikel 1 aanhef en sub a onder 1 zuiveringsslib op dezelfde wijze.
Verdachte heeft verklaard dat hij slib in zijn bedrijf heeft verwerkt dat werd betrokken van [B] B.V.. [B] B.V., een pluimveeverwerkend bedrijf, heeft vestigingen in [plaats C] en [plaats D]. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in beide vestigingen een installatie voor thermisch-fysische zuivering aanwezig is. Het betreffende flotatieslib ontstaat na buffering en afscheiding door middel van flokkulanten van het proceswater uit de pluimveeslachterij. Het doel van de afscheiding is het verminderen van het aantal vervuilingseenheden in het afvalwater met circa 80 procent. Hieruit leidt het hof af dat het door verdachte aangewende slib afkomstig is van een installatie voor de zuivering van industrieel afvalwater en onder het begrip zuiveringsslib valt. Het door verdachte aangewende slib en daarmee het mengsel van dierlijke mest en zuiveringsslib valt mitsdien onder de werkingssfeer van de Meststoffenwet, het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet en het BOOM. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
De steller van het middel betoogt dat deze uitleg onjuist is en beroept zich op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de deskundigen Van Olst en Elzinga. Deze deskundigen hebben verklaard dat het slib, afkomstig van [B] geen zuiveringsslib is als bedoeld in het BOOM, omdat het onvoldoende is gezuiverd en gerijpt en omdat het waarschijnlijk nog pathogene stoffen bevat. Beide deskundigen hebben een beroep gedaan op de samenhang tussen art. 1 en art. 3 van het BOOM.
3.2.1.
Het BOOM van 1998 is de opvolger van het BOOM van 20 november 1991, Stb. 1991, 613. Het ontwerp BOOM van 1991 was evenwel niet genotificeerd bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen, hetgeen volgens Richtlijn 83/189/EEG wel had gemoeten. Daarom is dat BOOM in 1998 door een nieuw BOOM vervangen. In dat nieuwe BOOM heeft enkel een kleine hernummering plaatsgevonden en één hier niet relevante aanvulling. De toelichting op het nieuwe BOOM verwijst naar de toelichting op het BOOM van 1991. In het BOOM worden nadere regels gesteld ter uitvoering van de Meststoffenwet,4. van de Wet bodembescherming5. en van de Richtlijn 86/278/EEG van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw.6.
3.2.2.
Richtlijn 86/278/EEG heeft blijkens de considerans tot doel voorschriften te geven voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, zodat nadelige gevolgen voor bodem, planten, dier en mens worden voorkomen, en tevens een juist gebruik van zuiveringsslib wordt bevorderd. De considerans overweegt voorts dat zuiveringsslib dat in de landbouw wordt aangewend niet onder het bereik van de Afvalstoffenrichtlijn valt (74/442EEG van 15 juli 1975), maar wel onder het regime van Richtlijn 78/319/EEG van de Raad van 20 maart 1978 betreffende giftige en gevaarlijke afvalstoffen als het slib gevaarlijke stoffen bevat in hoeveelheden als aangegeven in een bijlage bij die Richtlijn. Voorts blijkt dat de slibrichtlijn het oogmerk heeft de bodem te beschermen met name tegen zware metalen.
Artikel 2 van Richtlijn 86/278/EEG bevat een aantal definities:
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a)"slib''
- i)
zuiveringsslib afkomstig van zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk of stedelijk afvalwater en van andere zuiveringsinstallaties voor afvalwater van soortgelijke samenstelling als huishoudelijk en stedelijk afvalwater;
- ii)
zuiveringsslib van septic tanks en andere soortgelijke installaties voor de behandeling van afvalwater;
- iii)
ander zuiveringsslib dan het onder i) en ii) genoemde;
- b)
"behandeld slib''
Slib dat is behandeld langs biologische, chemische of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procédé, om de vergistbaarheid en de hygiënische bezwaren van het gebruik ervan aanzienlijk te verminderen;
- c)
(...);
- d)
"gebruik''
Het verspreiden van slib op de bodem, alsmede elke andere toepassing van slib op of in de bodem;
Het slib dat valt onder de omschrijving van a onder (i) mag volgens art. 3 enkel overeenkomstig de bepalingen van de Richtlijn in de landbouw worden aangewend. Slib dat voldoet aan de omschrijving van a onder (ii) en (iii) mag in de landbouw worden aangewend indien, kort gezegd, de staat het gebruik ervan aan regels onderwerpt. De bijlagen bij de Richtlijn bevatten grenswaarden voor zware metalen in slib en bodem en maximumhoeveelheden aan zware metalen die op landbouwgrond mogen worden opgebracht. De staten zijn ingevolge art. 5 verplicht het aanwenden van slib in de landbouw te verbieden wanneer door dat gebruik de plafondwaarde aan zware metalen in de bodem wordt overschreden. Artikel 6 heeft - voor zover hier van belang - de volgende inhoud:
Onverminderd artikel 7
- a)
wordt slib behandeld alvorens in de landbouw te worden gebruikt. De Lid-Staten kunnen evenwel onder door hen vast te stellen voorwaarden het gebruik van niet behandeld slib toestaan wanneer het in de bodem wordt geïnjecteerd of ondergeploegd;
- b)
(...)
Artikel 7 stelt voorwaarden aan de aanwending van slib bijvoorbeeld op weideland. Verder bevat de Richtlijn voorschriften voor de analyses van slib en bodem, voor de slibadministratie, en de mogelijkheid van een ontheffingsstelsel. Artikel 12 geeft de staten de bevoegdheid strengere maatregelen te nemen.
3.2.3.
Uit art. 2 van de Richtlijn valt op te maken dat 'behandeld slib' valt onder de definitie van 'slib', maar onbehandeld slib ook. Onder 'behandeling' in de Richtlijn valt, dunkt mij, ook het proces van stabilisering en omzetting waarvan de deskundige Van Olst ter terechtzitting in appel sprak. Zonder zo een rijping van de substantie, zo deelde de deskundige mee, kan deze substantie spontaan overgaan tot gisting tijdens het vervoer, waardoor zelfs explosiegevaar kan ontstaan. Volgens de Richtlijn dient behandeling van het slib onder meer ertoe de vergistbaarheid ervan te verminderen.
De Richtlijn beperkt de aanduiding 'slib' dus niet tot zuiveringsslib dat door behandeling volgens een bepaald procédé of door langdurige opslag is gestabiliseerd.
3.2.4.
De Meststoffenwet verstaat onder 'meststoffen' onder meer 'andere meststoffen' zoals omschreven in Bijlage B bij die wet. Bijlage B geeft de volgende omschrijving:
Onder overige organische meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, worden de volgende meststoffen verstaan:
- a.
zuiveringsslib, zijnde:
1°. slib, dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van een installatie voor de zuivering van huishoudelijk, stedelijk, industrieel dan wel ander afvalwater van soortgelijke samenstelling als huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater;
2°. slib, dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van sceptictanks en andere installaties voor de verzameling, afvoer en behandeling van afvalwater met uitzondering van vet- en zandvangers;
(...)
Artikel 1 lid 1 onder a van het BOOM herhaalt deze omschrijving. Artikel 1 lid 1 onder g omschrijft het gebruik van zuiveringsslib als op of in de bodem brengen van zuiveringsslib.
Artikel 1 van het BOOM is het enige artikel van hoofdstuk 1, Begripsomschrijvingen. Hoofdstuk 2 bevat regels aangaande de kwaliteit, hoofdstuk 3 regels aangaande het gebruik en hoofdstuk 4 bevat de slotbepalingen. Het eerste artikel over de kwaliteitseisen, art. 3, bepaalt dat zuiveringsslib moet worden behandeld langs biologische, chemische of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procédé, om pathogene organismen te doen afsterven.
Het eerste artikel van hoofdstuk 3 heeft de volgende inhoud:
Artikel 12
- 1.
Het is verboden zuiveringsslib, compost of zwarte grond te gebruiken, indien niet is voldaan aan de in de bij dit besluit behorende bijlagen met betrekking tot de desbetreffende produkten gestelde samenstellingseisen en hetgeen overigens bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 10 is bepaald.
- 2.
(...)
3.2.5.
Het eerste lid van art. 12 verbiedt dus het gebruik op of in de bodem van zuiveringsslib dat niet is 'behandeld' volgens de eisen van art. 3. Artikel 13 verbiedt dit gebruik ook, maar daarnevens het gebruik van mengsels met compost of dierlijke meststoffen tenzij de gebruiker aantoont dat aan alle eisen van het BOOM, dus inclusief die van art. 3, is voldaan. Uit dit samenstel van bepalingen maak ik het volgende op. Zuiveringsslib is, op een in art. 1 lid 1 onder 2 gemaakte uitzondering voor slib dat afkomstig is uit vet- en zandvangers na, een overige organische meststof. In zuiveringsslib kunnen zich schadelijke elementen bevinden zoals zware metalen en pathogene organismen. Zuiveringsslib mag daarom niet op de bodem worden gebracht tenzij aan eisen die het BOOM stelt is voldaan. Een van die eisen is dat het slib wordt 'behandeld'. Een andere eis is dat maximumwaarden van bepaalde stoffen in het zuiveringsslib niet worden overschreden. Zuiveringsslib dat niet aan de kwaliteitseisen van het BOOM voldoet blijft een overige organische meststof, die evenwel niet op of in de bodem gebracht mag worden. Dat is ook op te maken uit de Nota van toelichting op het BOOM, waarin het volgende is te lezen:
De in dit besluit bedoelde organische meststoffen, te weten zuiveringsslib, compost en zwarte grond, worden ter onderscheiding van dierlijke meststoffen als "overige organische meststoffen" aangeduid. Zij kunnen naast nutriënten en organische stof ook zware metalen en arseen en, in het geval van zuiveringsslib, pathogene organismen bevatten. Het is daarom zowel in het belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor deze meststoffen zijn bestemd, als in het belang van de bescherming van de bodem, wenselijk om met betrekking tot deze stoffen regels te stellen. Het onderhavige besluit strekt hiertoe.7.
3.2.6.
Dat zuiveringsslib een overige organische meststof is en blijft heeft tot gevolg dat de meststoffenwetgeving van toepassing is en blijft. Voorzover de meststoffenwetgeving gedragingen met betrekking tot overige organische meststoffen normeert is hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer (Wm), dat handelt over afvalstoffen, volgens art. 22.1 lid 6 Wm immers niet van toepassing. Artikel 22.1 lid 6 Wm kent niet een zodanige positie toe aan de Wet bodembescherming. In de aanhef van het BOOM is te lezen dat de artikelen 1, eerste lid, 2 tot en met 11 en 38 van het BOOM zijn gebaseerd op de Meststoffenwet, en dat de artikelen 1 en 12 tot en met 38 zijn gebaseerd op de Wet bodembescherming. De Nota van toelichting verklaart dat vermeden is materiële bepalingen op twee wetten te baseren.8. De artikelen 18 (feit 3) en 30 (feit 2) berusten dus op de Wet bodembescherming en sluiten toepassing van hoofdstuk 10 Wm niet uit. Dat betekent naar mijn mening dat indien bijvoorbeeld zuiveringsslib als gevaarlijke afvalstof dient te worden aangemerkt vanwege de concentratie van bepaalde elementen daarin, zowel het BOOM als Titel 10.6 Wm van toepassing is. Zo een soort samenloop is indertijd in de Nota van toelichting bij het BOOM voor mogelijk gehouden.9.
3.2.7.
Anders is het formeel gesteld met het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet. Dat Besluit geeft uitvoering aan de artikelen 6 en 61 Meststoffenwet.
Artikel 13 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet laat zich nader uit over de inhoud van de afleveringsbewijzen van de overige organische meststoffen. Dat afleveringsbewijs dient onder meer het gewicht van de afgeleverde overige organische meststoffen te vermelden. Dat gewicht is van belang in verband met de inhoud van art. 1 aanhef en onder n van dat Besluit, dat als volgt luidt:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
- n.
gewicht van de afgeleverde overige organische meststoffen: geschat gewicht van de overige organische meststoffen en, indien dit bij de aflevering bekend is, nettogewicht van de overige organische meststoffen bepaald door weging, uitgedrukt in kilogrammen product en in kilogrammen droge stof, bepaald overeenkomstig de krachtens artikel 13ak van de wet gestelde regels;
De afleveringsbewijzen zijn dus van belang om na te kunnen gaan of is voldaan aan de eisen van onder meer art. 18 van het BOOM, dat een verbod inhoudt om vloeibaar zuiveringsslib te gebruiken in een grotere hoeveelheid dan (onder b) 1 ton droge stof per hectare per jaar op grasland.
Maar dat art. 18 vloeit weer voort uit de Wet bodembescherming. Aldus lopen meststoffenwetgeving en Wet bodembescherming toch weer in elkaar over en is de door de besluitgever van het BOOM beleden scheiding tussen de twee stelsels doorbroken. Het komt mij voor dat op overige organische meststoffen, die tevens als gevaarlijk afval te kwalificeren zijn, daarom toch beide stelsels van toepassing zijn.
3.2.8.
Ik kan niet zeggen dat dit onderdeel van de milieuwetgeving imponeert als goed gestructureerd en helder vormgegeven en acht de verwarring die bestaat over de normering van gedragingen die op zuiveringsslib betrekking hebben alleszins begrijpelijk. Maar volgens mij is één ding wel duidelijk; dat zuiveringsslib, in welke vorm of stadium dat ook verkeert, onder het BOOM valt als is voldaan aan de eisen die de definitie in art. 1 lid 1 onder a BOOM daarvan geeft. De stelling die in het middel besloten ligt dat alleen gerijpt en behandeld slib onder die omschrijving valt, welke stelling kennelijk steunt op de inhoud van de verklaring van de twee ter terechtzitting in appel gehoorde 'provinciale' deskundigen, gaat daarom naar mijn mening niet op. In zoverre had het hof het volgens mij bij het rechte eind.
4.
Ambtshalve merk ik evenwel nog het volgende op. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 5 oktober 2001 houdt het volgende in:
De voorzitter leest voor een brief van [E], oftewel [B] B.V., aan de AID, gedateerd 8 oktober 1998, als bijlage 1/D/10 bij het eerste proces-verbaal van de AID, genummerd 1457/98/29 gevoegd:
"Het vloeibare zuiveringsslib van onze bedrijven bestaat hoofdzakelijk uit dierlijke meststoffen. Concreter gesteld gaat het daarbij om meststoffen die bestaan uit uitwerpselen en de geheel of gedeeltelijk verteerde krop-, maag- en darminhoud van het pluimvee. In het productieproces worden de waterstromen die dierlijke stoffen bevatten eerst gevoerd door een scheidingsinstallatie (zeefbocht) die alle grovere delen er uit verwijdert. Vervolgens passeert het water een vetvanger. De daarna nog in het water aanwezige meststoffen worden behandeld met een zuiveringsinstallatie van het type flocculatie-flotatie. Het zuiveringsslib dat daarbij vrijkomt voldoet aan de samenstellingseisen volgens bijlage 1 behorende bij het BOOM.
(...)"
Het gaat hier om de substantie die verdachte heeft afgenomen en verwerkt. Het Besluit gebruik meststoffen (Bgm)10. bepaalt in art. 1 het volgende:
- 1.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan (...) onder:
- a.
dierlijke meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet die geheel of gedeeltelijk bestaan uit uitwerpselen van dieren, waaronder mede wordt begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- en darminhoud van dieren;
Artikel 9 Bgm verklaart het Bgm niet van toepassing op het gebruik van mengsels van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib als bedoeld in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen. Maar de brief afkomstig van [E] doet een rechtstreeks en ernstig vermoeden rijzen dat wat wordt gekwalificeerd als zuiveringsslib in wezen dierlijke meststoffen (met water) zijn. Daarmee zou toepassing van het BOOM uitgesloten zijn; het Bgm komt dan immers in aanmerking. Het hof heeft ten onrechte geen aanleiding gezien zich over het zuiveringsprocédé bij [E] en de samenstelling van de substantie die verdachte van [E] afnam nader te laten voorlichten. Waren dat dierlijke meststoffen mét water maar zonder zuiveringsslib, dan had het hof naar mijn mening het tenlastegelegde niet kunnen bewezenverklaren. Dan was er immers geen sprake van overige organische meststoffen (feit 1), een mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib (feit 2) of vloeibaar zuiveringsslib (feit 3). Steun voor deze opvatting vind ik in de Nota van toelichting bij het BOOM, waar is te lezen:
In de definitie van zuiveringsslib in artikel 1, onderdeel b, wordt onder meer begrepen het slib dat vrijkomt bij het schoonmaken van riolen en (riool-)gemalen, zogenaamd kolkenslib, en slib dat vrijkomt bij defosfateringsprocessen op zuiveringsinstallaties. Niet bedoeld wordt het slib dat afkomstig is van vet- en zandvangers, of van kalvergiervoorzuiveringsinstallaties. Dit laatste bestaat geheel of grotendeels uit uitwerpselen van dieren en valt dus onder de werking van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (zie ook paragraaf 3).11.
Alleen wanneer zou zijn vastgesteld dat de substantie die verdachte van [E] afnam náást dierlijke uitwerpselen ook zuiveringsslib bevatte zou art. 9 Bgm tussenbeide komen en zou het BOOM van toepassing zijn. Nu is de mogelijkheid niet uitgesloten dat het hof een product van een zuiveringsinstallatie dat alleen bestaat uit dierlijke meststoffen en water tot zuiveringsslib heeft gebombardeerd.
Het middel faalt, maar mijns inziens dient het arrest op de ambtshalve gevonden grond te worden gecasseerd.
5.
Het tweede middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en is gegrond.
Verdachte heeft cassatie doen instellen op 23 oktober 2001. Het dossier is eerst op 22 januari 2003 bij de Hoge Raad ontvangen. De door de Hoge Raad gestelde inzendingstermijn van acht maanden is dus ruimschoots overschreden. Zulks zal in ieder geval tot strafvermindering moeten leiden.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde met inachtneming van de aanwijzingen van de Hoge Raad opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑11‑2003
Besluit van 6 november 1997, Stb. 1997, 587, in werking getreden op 1 januari 1998.
Besluit van 30 januari 1998, houdende regels met betrekking tot de kwaliteit en het op of in de bodem brengen van overige organische meststoffen, Stb. 1998, 86.
Stb 1986, 598.
Stb. 1986, 374.
L 181/6.
Stb. 1991, 613, p. 21.
Stb. 1991, 613, p. 23.
Stb. 1991, 613, p. 24/25.
Besluit van 1 december 1997, Stb. 1997, 601, houdende regels betreffende het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen, zoals dit besluit laatstelijk is gewijzigd bij het Besluit van 23 juli 2001, Stb. 2001, 479, in werking getreden 9 januari 1998.
Stb. 1991, 613, p. 29.
Uitspraak 11‑11‑2003
Inhoudsindicatie
1. Flotatieslib dat is ontstaan na buffering en afscheiding door middel van flokkulanten van het proceswater uit een pluimveeslachterij moet worden aangemerkt als zuiveringsslib in de zin van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen. 2. Uiteenlopende deskundigenoordelen. Keuze door feitenrechter.
Partij(en)
11 november 2003
Strafkamer
nr. 00113/03 E
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 19 oktober 2001, nummer 21/002644-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 12 september 2000 - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6 van de Meststoffenwet (oud), meermalen gepleegd" , 2. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd" en 3. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd" en "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" veroordeeld ten aanzien van feit 1 tot een geldboete van ƒ 7.500,--, subsidiair zeventig dagen hechtenis en ten aanzien van feit 2 en 3 tot een geldboete van vierduizend gulden, subsidiair 45 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande beroep met inachtneming van de aanwijzingen van de Hoge Raad opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof, gelet op de verklaringen die twee deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep hebben afgelegd, ten onrechte heeft geoordeeld, dat het in de tenlastelegging bedoelde slib valt onder de Meststoffenwet, het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet en het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen.
3.2.1.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte:
"1. in of omstreeks de periode van 2 januari 1998 tot en met 30 juni 1998, te Wezep, in de gemeente Oldebroek, als afnemer van overige organische meststoffen, meermalen bij de aflevering van overige organische meststoffen telkens geen afleveringsbewijs heeft opgemaakt;
2. in de maand augustus 1998, in de gemeente Hattem, opzettelijk een mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib heeft gebruikt op een perceel grasland gelegen aan of nabij de Oostersedijk, terwijl dat mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib niet emissie-arm werd aangewend;
3. a. in 1997 en 1998, in de gemeente Nieuwleusen, opzettelijk, vloeibaar zuiveringsslib heeft gebruikt in een grotere hoeveelheid dan 1 ton droge stof per hectare per jaar op grasland en
- b.
de V.O.F. [A] in 1997 en 1998, in de gemeente Hattem, opzettelijk vloeibaar zuiveringsslib heeft gebruikt in een grotere hoeveelheid dan 1 ton droge stof per hectare per jaar op grasland, aan welke bovenomschreven gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven."
3.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"1. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6 van de Meststoffenwet (oud), meermalen gepleegd;
2. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens
artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd;
3. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd, en overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging."
3.2.3.
Naar aanleiding van een gevoerd verweer heeft het Hof het volgende overwogen en beslist:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte flotatieslib heeft betrokken van [B] B.V., welk flotatieslib geen zuiveringsslib is, maar een afvalstof. Daaruit zou voortvloeien dat het onderhavige slib en het mengsel van dierlijke meststoffen en het flotatieslib niet onder de meststoffenwetgeving en het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische afvalstoffen zou vallen en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken.
De Meststoffenwet definieert in artikel B.1 aanhef en sub a onder 1 van bijlage B zuiveringsslib als overige organische meststof als zijnde slib dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van een installatie voor de zuivering van huishoudelijk, stedelijk, industrieel dan wel ander afvalwater van soortgelijke samenstelling als huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater. Het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische afvalstoffen (nader: BOOM) definieert in artikel 1 aanhef en sub a onder 1 zuiveringsslib op dezelfde wijze.
Verdachte heeft verklaard dat hij slib in zijn bedrijf heeft verwerkt dat werd betrokken van [B] B.V.. [B] B.V., een pluimveeverwerkend bedrijf, heeft vestigingen in [plaats C] en [plaats D]. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in beide vestigingen een installatie voor thermisch-fysische zuivering aanwezig is. Het betreffende flotatieslib ontstaat na buffering en afscheiding door middel van flokkulanten van het proceswater uit de pluimveeslachterij. Het doel van de afscheiding is het verminderen van het aantal vervuilingseenheden in het afvalwater met circa 80 procent. Hieruit leidt het hof af dat het door verdachte aangewende slib afkomstig is van een installatie voor de zuivering van industrieel afvalwater en onder het begrip zuiveringsslib valt. Het door verdachte aangewende slib en daarmee het mengsel van dierlijke mest en zuiveringsslib valt mitsdien onder de werkingssfeer van de Meststoffenwet, het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet en het BOOM. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
3.3.
Te dezen zijn onder meer de volgende wettelijke regelingen, zoals deze luidden ten tijde van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, van belang:
- a.
Wet milieubeheer
- -
Hoofdstuk 10 Afvalstoffen.
- -
Hoofdstuk 22 Slotbepalingen
- -
Art. 22.1, zesde lid:
"Hoofdstuk 10 is niet van toepassing op gedragingen, voor zover daaromtrent voorschriften gelden, die zijn gesteld bij of krachtens:
(...),
de Meststoffenwet,
(...)
behoudens voor zover uit de bepalingen van die wetten of van deze wet anders blijkt."
- b.
Meststoffenwet
- -
Art. 1, eerste lid, aanhef en onder d, e en f:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- d.
meststoffen: producten die bestemd zijn om
1°. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;
2°. te worden gebruikt als groeimedium;
3°. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn begrepen onder 1° en 2°;
- e.
dierlijke meststoffen: meststoffen of producten die geheel of grotendeels bestaan uit uitwerpselen van de in bijlage A bij deze wet opgenomen diersoorten, (...);
- f.
overige organische meststoffen: organische meststoffen, niet zijnde dierlijke meststoffen, die zijn opgenomen in bijlage B bij deze wet."
- -
Art. 7:
"1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door producenten, handelaren en bedrijfsmatige gebruikers van meststoffen met betrekking tot door hen geproduceerde, in voorraad gehouden, ontvangen, verhandelde en gebruikte hoeveelheden meststoffen, met betrekking tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, en met betrekking tot de aantallen gehouden dieren van de onderscheiden diersoorten, onderverdeeld in categorieën per soort, die zijn opgenomen in bijlage A bij deze wet.
2.
Het is verboden onjuiste gegevens als bedoeld in het eerste lid op te maken, over te leggen en af te dragen.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder op verzoek van betrokkenen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk kunnen worden doorgehaald, al dan niet onder gelijktijdige vervanging van deze gegevens door andere gegevens."
- c.
Bijlage B bij de Meststoffenwet:
- -
Art. B1, aanhef en onder a:
"Onder overige organische meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, worden de volgende meststoffen verstaan:
- a.
zuiveringsslib, zijnde:
1°. slib, dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van een installatie voor de zuivering van huishoudelijk, stedelijk, industrieel dan wel ander afvalwater van soortgelijke samenstelling als huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater;
2°. slib, dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van sceptictanks en andere installaties voor de verzameling, afvoer en behandeling van afvalwater met uitzondering van vet- en zandvangers."
- d.
Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Stb. 1997, 601)
- -
Art. 1, eerste lid:
"In dit besluit en de daarop berustende bepalingen (...) wordt verstaan onder:
- a.
dierlijke meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet die geheel of gedeeltelijk bestaan uit uitwerpselen van dieren, waaronder mede wordt begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- en darminhoud van dieren;
- b.
gebruiken van dierlijke meststoffen: op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen."
- -
Art. 5, eerste lid:
"Het is verboden dierlijke meststoffen te gebruiken op grasland, bouwland, braakland of niet-beteelde grond, tenzij de dierlijke meststoffen emissie-arm worden aangewend."
- -
Art. 9:
"Dit besluit is niet van toepassing op het gebruik van mengsels van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond, als bedoeld in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen."
- e.
Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet (Stb. 1997, 587)
- -
Art. 13, eerste lid:
"Bij aflevering van overige organische meststoffen wordt door de leverancier en de afnemer een afleveringsbewijs opgemaakt."
- f.
Wet bodembescherming
- -
Art. 7:
"1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van de bodem regels worden gesteld met betrekking tot het verrichten van handelingen waarbij stoffen die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, aan de bodem worden toegevoegd, ten einde de structuur of de kwaliteit van de bodem te beïnvloeden:
2.
Hiertoe kunnen behoren regels met betrekking tot:
- a.
het op of in de bodem brengen van stoffen die de draagkracht van de bodem beïnvloeden;
- b.
het op of in de bodem brengen van meststoffen."
- g.
Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (Stb. 1998, 86) (hierna: BOOM)
- -
Considerans:
"Overwegende, dat het noodzakelijk is om zowel in het belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor meststoffen zijn bestemd als in het belang van de bescherming van de bodem, alsmede ter uitvoering van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986, nr. 86/278/EEG, betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PbEG L 181/6), regels te stellen betreffende de kwaliteit en het gebruik van zuiveringsslib, compost en zwarte grond;
Gelet op de artikelen 1, 3, eerste lid, 7, 61, eerste lid, en 64 van de Meststoffenwet voor zover het betreft de artikelen 1, eerste lid, 2 tot en met 11 en (...) van dit besluit, alsmede gelet op de artikelen 6, 7, 15, 65, 91 en 92 van de Wet bodembescherming voor zover het betreft de artikelen 1 en 12 tot en met 38 van dit besluit."
- -
Art. 1:
"1.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
zuiveringsslib:
1° slib dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van een installatie voor de zuivering van huishoudelijk, stedelijk, industrieel dan wel ander afvalwater van soortgelijke samenstelling als huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater;
2° slib dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van septictanks en andere installaties voor de verzameling, afvoer en behandeling van afvalwater met uitzondering van vet- en zandvangers;
(...)
- g.
gebruik van zuiveringsslib, compost of zwarte grond: op of in de bodem brengen van zuiveringsslib, compost of zwarte grond;
(...)
- i.
emissie-arm aanwenden: gebruiken van zuiveringsslib of een mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond overeenkomstig de voorschriften die voor de desbetreffende situatie zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage V.
- 2.
Onder dierlijke meststoffen, landbouw, landbouwgrond, bouwland, maïsland, grasland, hectare, grond waarop zich een houtopstand bevindt, natuurterrein, overige grond, tot het bedrijf behorende oppervlakte grond, veenkoloniaal bouwplan en niet-beteelde grond wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Stb. 1987, 114).
- 3.
In afwijking van het tweede lid, wordt voor de toepassing van hoofdstuk 3 van dit besluit, met uitzondering van de artikelen 21 en 25, onder dierlijke meststoffen verstaan: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet die geheel of gedeeltelijk bestaan uit uitwerpselen van dieren, waaronder mede wordt begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- en darminhoud van dieren.
- 4.
(...)"
- -
Art. 2:
"Het is verboden zuiveringsslib, compost of zwarte grond als zodanig te verhandelen indien niet is voldaan aan de voor het desbetreffende produkt bij of krachtens dit besluit gestelde samenstellingseisen en hetgeen overigens bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 10 is bepaald."
- -
Art. 3:
"Zuiveringsslib dient te zijn behandeld langs biologische, chemische of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procédé, dat tot gevolg heeft dat het grootste deel van de in het zuiveringsslib aanwezige pathogene organismen afsterft."
- -
Art. 12, eerste lid:
"1.
Het is verboden zuiveringsslib, compost of zwarte grond te gebruiken, indien niet is voldaan aan de in de bij dit besluit behorende bijlagen met betrekking tot de desbetreffende produkten gestelde samenstellingseisen en hetgeen overigens bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 10 is bepaald."
- -
Art. 13:
"1.
Het is verboden in enig jaar zuiveringsslib of compost, een mengsel van deze stoffen, dan wel een mengsel van deze stoffen met dierlijke meststoffen te gebruiken.
2.
Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing, indien de producent respectievelijk de gebruiker (...) aannemelijk maakt dat:
- a.
(...)
- b.
met betrekking tot het gebruikte zuiveringsslib, de gebruikte compost of de gebruikte zwarte grond is voldaan aan de in het onderhavige besluit gestelde samenstellingseisen,
- c.
(...)
3.
(...)"
- -
Art. 18:
"Het is verboden vloeibaar zuiveringsslib te gebruiken in een grotere hoeveelheid dan:
- a.
(...);
- b.
1 ton droge stof per hectare per jaar op grasland."
- -
Art. 30, eerste lid:
"Onverminderd de artikelen 18 tot en met 21, eerste en tweede lid, 28, 28a en 29 is het verboden zuiveringsslib of een mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond te gebruiken op bouwland, maïsland of niet-beteelde grond, tenzij het zuiveringsslib of het mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond emissie-arm wordt aangewend."
- -
Art. 31, eerste lid:
"Onverminderd de artikelen 18 en 20 is het verboden een mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond te gebruiken op grasland:
(...)
- c.
met ingang van 1 januari 1995 gedurende de maanden januari, september, oktober, november en december."
- -
Art. 33, derde lid:
"Onverminderd de artikelen 21, derde lid, 28, 31 en 32 is het verboden met ingang van 1 januari 1995 zuiveringsslib of een mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond te gebruiken op grasland, tenzij het zuiveringsslib of het mengsel van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost of zwarte grond emissie-arm wordt aangewend."
3.4.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het onderhavige flotatieslib, afkomstig van pluimveeverwerkende bedrijven, moet worden aangemerkt als zuiveringsslib in de zin van het BOOM dan wel als een (bedrijfs)afvalstof waarop hoofstuk 10 van de Wet milieubeheer van toepassing is. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2001 heeft het Hof hieromtrent deskundigen gehoord. Twee van hen (een controle-adviseur werkzaam bij de AID en een beleidsmedewerker van het Ministerie van LNV op het gebied van kwaliteit en gebruik van meststoffen) hebben verklaard dat het hier gaat om zuiveringsslib in de zin van het BOOM. De twee andere - in de toelichting op het middel genoemde - deskundigen (een toezichthouder Wet milieubeheer bij de provincie Overijssel en een beleidsmedewerker milieubeleid bij die provincie) hebben verklaard dat het flotatieslib geen zuiveringsslib is in de zin van het BOOM, omdat het verkregen is door middel van een proces dat als "voorzuivering" kan worden gekarakteriseerd dat niet voldoet aan de eisen van art. 3 BOOM inzake de vernietiging van de in het slib aanwezige pathogene organismen. Blijkens zijn hiervoor onder 3.2.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof het standpunt van de eerste twee genoemde deskundigen gevolgd en uiteengezet dat en waarom het onderhavige flotatieslib moet worden aangemerkt als zuiveringsslib in de zin van het BOOM.
3.5.
Blijkens de considerans van het BOOM steunen de daarin opgenomen art. 1, eerste lid, en 2-11 op de Meststoffenwet en steunen de art. 1 en 12-38 op de Wet bodembescherming.
Op gedragingen waaromtrent bij of krachtens de Meststoffenwet regels zijn gesteld, zijn ingevolge art. 22, zesde lid, Wet milieubeheer de in hoofdstuk 10 van die wet vervatte voorschriften inzake afvalstoffen niet van toepassing. Genoemd art. 22, zesde lid, bevat geen uitzondering met betrekking tot de Wet bodembescherming. Dat brengt mee dat hoofdstuk 10 Wet milieubeheer van toepassing is op gedragingen waaromtrent tevens bij of krachtens de Wet bodembescherming regels zijn gesteld, zoals de gedragingen als bedoeld in de - op de Wet bodembescherming steunende - art. 12-38 BOOM inzake stoffen als bedoeld in art. 1 van dat Besluit, waaronder zuiveringsslib. Daaromtrent kunnen dus bij of krachtens beide wetten regels worden gegeven. Dit strookt met de Nota van Toelichting (p. 24-25) bij het BOOM van 20 november 1991, Stb. 613 - dat nadien is vervangen door het hierboven vermelde BOOM - waar onder meer wordt gewezen op de toepasselijkheid van de afvalstoffenwetgeving op inrichtingen waar stoffen als de onderhavige worden geproduceerd.
3.6.
Omtrent het gebruik - het op of in de bodem brengen - van zuiveringsslib als bedoeld in art. 1, eerste lid, BOOM bevat dat Besluit nadere voorschriften. In art. 12 is onder meer bepaald dat dit gebruik verboden is indien niet is voldaan aan de eis van art. 3 inzake de behandeling van het slib teneinde het grootste deel van de daarin aanwezige pathogene bacteriën te doen afsterven. Voorts bevat art. 13 onder meer een verbod op het gebruik van een mengsel van zuiveringsslib met dierlijke meststoffen, indien de gebruiker niet aannemelijk kan maken dat het gebruikte zuiveringsslib voldoet aan de in het BOOM gestelde samenstellingseisen, waaronder dus de eis van art. 3 inzake de behandeling van het slib.
Daarnaast bevat art. 18 BOOM het verbod op het gebruik van zuiveringsslib in een grotere hoeveelheid dan daar vermeld, en bevatten de art. 30-33 een verbod op het niet emissie-arm aanwenden van onder meer zuiveringsslib en een mengsel van zuiveringsslib en dierlijke meststoffen. Gelet op het doel van de Wet bodembescherming waarop deze bepalingen steunen alsmede het in art. 12 en 13 bepaalde hebben die verboden betrekking op alle vormen van zuiveringsslib, ongeacht of dat zuiveringsslib overeenkomstig art. 3 is behandeld.
3.7.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof, dat heeft vastgesteld dat het door de verdachte gebruikte slib is verkregen op de wijze als vermeld in art. 1, eerste lid onder 1°, BOOM, terecht heeft geoordeeld dat het hier gaat om zuiveringsslib waarop (mede) de voorschriften van dat Besluit alsmede die van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffen van toepassing zijn. Daarin ligt besloten dat het Hof onjuist heeft geacht de opvatting van de in de toelichting op het middel genoemde deskundigen dat nu het hier gaat om slib dat niet overeenkomstig art. 3 BOOM is behandeld, bedoeld slib niet kan worden aangemerkt als zuiveringsslib in de zin van genoemd art. 1, eerste lid onder 1°, BOOM en dat daarop uitsluitend de regelgeving met betrekking tot (bedrijfs)- afvalstoffen van toepassing is. Het Hof was niet gehouden zijn afwijking van die opvatting nader te motiveren. Het middel faalt dus.
3.8.
's Hofs oordeel is ook overigens toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen hetgeen door of namens de verdachte ter terechtzitting is aangevoerd alsmede in het licht van de ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2001 door de voorzitter medegedeelde inhoud van de brief van de leverancier van het onderhavige slib, welke brief behelst dat het zuiveringsslib afkomstig is van een (water)zuiveringsinstallatie van het type flocculatie-flotatie, waaraan niet afdoet dat het ongezuiverde water mede dierlijke meststoffen bevatte.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.2.
De verdachte heeft op 23 oktober 2001 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 22 januari 2003 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 19 augustus 2003 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dat moeten leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboetes;
Vermindert de geldboetes in die zin dat de geldboete ter zake van hetgeen onder 1 is bewezenverklaard
€ 3.000,-- bedraagt en dat de geldboete ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tezamen € 1.700,--
bedraagt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 november 2003.