NJ 2004, 62
Bewijs opzettelijk invoeren cocaïne.
HR 07-10-2003, ECLI:NL:PHR:2003:AI1589
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
7 oktober 2003
- Magistraten
W.J.M. Davids, F.H. Koster, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
00566/03
- Conclusie
A-G Jörg
- LJN
AI1589
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2003:AI1589, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑10‑2003
ECLI:NL:PHR:2003:AI1589, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑10‑2003
- Wetingang
Opiumwet art. 2; Sv art. 338; Sv art. 359 lid 1; Sv art. 359 lid 2; Sv art. 359 lid 3
Essentie
Het hof kon oordelen dat hetgeen de verdachte ter staving van haar ontkenning dat de koffer met daarin cocaïne van haar was, heeft aangevoerd, op grond van de daarin voorkomende tegenstrijdigheden ongeloofwaardig en dientengevolge zo onwaarschijnlijk was dat het motivering van bewezenverklaring van opzettelijke invoer niet aantastte.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 oktober 2002, nummer 23/001544–02, in de strafzaak tegen M.d.C. R.B., ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda, adv. mr. R.J. Baumgardt te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.