NLR, aant. 15 op art. 51 Sr, suppl. 108: voor wat betreft de term 'bestuurder' zal men zich in beginsel moeten aansluiten bij het civiele recht
HR, 08-07-2003, nr. 02052/02E
ECLI:NL:HR:2003:AF9460
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-07-2003
- Zaaknummer
02052/02E
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AF9460
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF9460, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF9460
ECLI:NL:HR:2003:AF9460, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑07‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF9460
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF9460
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF9460
- Wetingang
art. 529 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2003/277
Conclusie 08‑07‑2003
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 02052/02 E
Mr. Vellinga
Zitting: 20 mei 2003
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo.
2.
Namens verdachte heeft mr. R. van der Hoeven, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel bevat de klacht dat het Hof de artikelen 408 en 529 Sv heeft geschonden door de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.
4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof d.d. 12 augustus 2002 heeft de gemachtigde van de verdachte, [...], aldaar verklaard dat het hoger beroep zich alleen richt tegen dat deel van het vonnis waarbij de verdachte terzake van het onder parketnummer 08-035206-01 tenlastegelegde werd veroordeeld.
5.
Blijkens datzelfde proces-verbaal heeft de gemachtigde verder verklaard:
"Ik ben niet op de hoogte hoe de desbetreffende dagvaarding is uitgereikt.
Het is op zich juist dat [betrokkene 1] bestuurder is van [A] B.V. en dat [A] B.V. één van de rechtspersonen is die de directie vormt van [verdachte].
Met betrekking tot de ontvankelijkheid refereer ik mij aan het oordeel van uw hof."
6.
Het Hof heeft in zijn arrest overwogen:
"Verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te Almelo op 29 oktober 2001. De dagvaarding is uitgereikt aan [betrokkene 1] (lees [betrokkene 1], WHV), enig directeur van de besloten vennootschap [A] B.V., welke vennootschap één van de twee rechtspersonen is die de directie vormen van verdachte. Derhalve geldt de dagvaarding als in persoon betekend.
Verdachte is op 29 oktober 2001 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis is namens verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 23 november 2001.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijke voorgeschreven termijn is ingesteld, zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard."
7.
De akte van uitreiking van de dagvaarding inzake parketnummer 08/035206-01 bevindt zich bij de stukken en houdt voor zover van belang in dat zij op 11 september 2001, om 11.28 uur te [vestigingsplaats], [a-straat 1] is uitgereikt aan "[betrokkene 1], zoon, die verklaarde in dienstbetrekking te zijn van geadresseerde en bereid te zijn de brief te bezorgen".
8.
Art. 529 Sv luidt:
"1.
Indien de strafvervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, geschiedt de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan:
- a.
de woonplaats van de rechtspersoon, dan wel
- b.
de plaats van het kantoor van de rechtspersoon, dan wel
- c.
de woonplaats van een van de bestuurders.
2.
Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door uitreiking aan een van de bestuurders, dan wel aan een persoon die door de rechtspersoon is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen. De uitreiking geldt in deze gevallen als betekening in persoon.
3.
De uitreiking van een gerechtelijke mededeling, als bedoeld in het vorige lid, kan eveneens geschieden op een van de plaatsen omschreven in het eerste lid, aan ieder die in dienstbetrekking is van de rechtspersoon en die zich bereid verklaart de mededeling te zullen bezorgen."
9.
Aan de akte van uitreiking van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv zijn diverse uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel gehecht. Het uittreksel d.d. 11 oktober 2002 houdt in dat de verdachte gevestigd is op het adres [a-straat 1], [vestigingsplaats] en dat sinds 1 juli 1997 [B] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats], de bestuurder is van de verdachte.
Uit een uittreksel d.d. 21 maart 2003 blijkt dat de bestuurders van [B] B.V. zijn [C] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats], en [A] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats].
Een uittreksel d.d. 31 maart 2003 houdt in dat de bestuurder van [A] sinds 5 mei 1994 is [betrokkene 1], [b-straat 1], [vestigingsplaats]. De bestuurder van [C] B.V. is sinds 5 mei 1994 [betrokkene 2], [a-straat 1], [vestigingsplaats], zo blijkt uit een uittreksel d.d. 4 april 2003.
10.
Uit het hierboven onder 9 weergegevene volgt dat de bestuurder van de verdachte de rechtspersoon [B] is, die op haar beurt wordt bestuurd door de rechtspersonen [C] B.V. en [A] B.V., die respectievelijk worden bestuurd door [betrokkene 2] en [betrokkene 1].
11.
Het Hof heeft feitelijk vastgesteld dat de inleidende dagvaarding aan een bestuurder van de verdachte in persoon is uitgereikt. Dit betekent dat het Hof onder "bestuurder" in de zin van art. 529, tweede lid, Sv de natuurlijke persoon begrijpt, die de rechtspersoon bestuurt, ook al doet hij dat door tussenkomst van één of meer andere rechtspersonen welke statutair1. bestuurder van de verdachte rechtspersoon dan wel statutair bestuurder van eerdergenoemde statutair bestuurder/rechtspersoon is. Die uitleg geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Een andere uitleg zou immers betekenen dat aan een rechtspersoon waarvan de statutaire bestuurder een rechtspersoon is, alleen een dagvaarding in persoon kan worden uitgereikt wanneer de verdachte rechtspersoon een gemachtigde heeft. Zo zou een rechtspersoon het geheel in eigen hand kunnen hebben om betekening in persoon (on)mogelijk te maken. Dat kan de bedoeling van de wet niet zijn2.. De uitleg, die het Hof aan het bepaalde in art. 529, tweede lid, Sv heeft gegeven, getuigt dus niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts is genoemde vaststelling van het Hof niet onbegrijpelijk nu uit de hierboven onder 9 en 10 weergegeven beheersstructuur volgt dat [betrokkene 1] één van de twee natuurlijke personen is die de verdachte door tussenkomst van een tweetal rechtspersonen besturen.
12.
Voor zover het middel stelt dat genoemde vaststelling van het Hof onbegrijpelijk is omdat de inleidende dagvaarding aan [betrokkene 1] niet is uitgereikt in diens hoedanigheid van bestuurder, maar in diens hoedanigheid van werknemer faalt het. Het feit dat iemand een rechtspersoon bestuurt, al dan niet via andere rechtspersonen, sluit niet uit dat hij of zij (tevens) werknemer is van die rechtspersoon.
13.
De toelichting bevat nog de klacht dat hetgeen het Hof heeft overwogen ten aanzien van de bestuursstructuur van de verdachte onjuist is.
14.
Het Hof heeft overwogen zoals hierboven onder 6 weergegeven. Gelet op de bestuursstructuur van de verdachte zoals hierboven onder 9 en 10 weergegeven dient de overweging van het Hof aldus te worden verstaan dat de directie van de verdachte wordt gevormd door [B] B.V., die op haar beurt wordt bestuurd door twee rechtspersonen, dat [betrokkene 1] de bestuurder is van één van die twee rechtspersonen en dat, nu de inleidende dagvaarding op het adres van de verdachte is uitgereikt aan [betrokkene 1], de dagvaarding aan een bestuurder van de rechtspersoon is uitgereikt. Aldus opgevat geeft de overweging van het Hof geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting.
15.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
16.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
17.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑07‑2003
In dit verband wijs ik op HR 28 oktober 1980, NJ 1981, 123, waarin het transformeren van de verdachte rechtspersoon in een holding met een nieuwe rechtspersoon als werkmaatschappij niet in de weg stond aan het veroordelen van de werkmaatschappij als dader van het door de tot holding getransformeerde rechtspersoon gepleegde feit, omdat daarin het bedrijf werd uitgeoefend waarin het straf-bare feit was begaan.
Uitspraak 08‑07‑2003
Inhoudsindicatie
8 juli 2003 Strafkamer nr. 02052/02 E EW/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 12 augustus 2002, nummer 21/002585-01, in de strafzaak tegen: [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats]. 1. De bestreden uitspraak...
Partij(en)
8 juli 2003
Strafkamer
nr. 02052/02 E
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 12 augustus 2002, nummer 21/002585-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 29 oktober 2001, waarbij de verdachte ter zake van (parketnummer 08/035206-01) "overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens art. 31 van de Wet goederenvervoer over de weg" is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.500,--, alsmede tot gehele stillegging van de onderneming van de veroordeelde waarin dit economisch delict is begaan, voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. van der Hoeven, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof, door te overwegen dat sprake is geweest van een betekening van de dagvaarding in eerste aanleg aan de verdachte in persoon, de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep, althans die beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar verschenen bij haar gemachtigde, [...], die heeft medegedeeld dat het ingestelde hoger beroep van de verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis waarbij de verdachte ter zake van het onder parketnummer 08/035206-01 tenlastegelegde is veroordeeld. Voorts heeft die gemachtigde, voorzover hier van belang, het volgende verklaard:
"Ik ben niet op de hoogte hoe de desbetreffende dagvaarding is uitgereikt.
Het is op zich juist dat [betrokkene 1] bestuurder is van [A] B.V. en dat [A] B.V. één van de rechtspersonen is die de directie vormt van [verdachte].
Met betrekking tot de ontvankelijkheid refereer ik mij aan het oordeel van uw hof."
3.3.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en daartoe als volgt overwogen:
"Verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank Almelo op 29 oktober 2001. De dagvaarding is uitgereikt aan [betrokkene 1], enig directeur van de besloten vennootschap [A] B.V., welke vennootschap één van de twee rechtspersonen is die de directie vormen van verdachte. Derhalve geldt de dagvaarding als in persoon betekend.
Verdachte is op 29 oktober 2001 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis is namens verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 23 november 2001.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijke voorgeschreven termijn is ingesteld, zal verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard."
3.4.
De akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte tegen de terechtzitting van de Economische Politierechter van 29 oktober 2001 met parketnummer 08/035206-01 houdt in dat de gerechtelijke brief op 11 september 2001 op het adres [a-straat 1] te [vestigingsplaats] is uitgereikt aan "[betrokkene 1], zoon, die verklaarde in dienstbetrekking te zijn van geadresseerde en bereid te zijn de brief te bezorgen".
3.5.
Bij de stukken bevinden zich meerdere uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor De Veluwe en Twente. Deze stukken houden onder meer het volgende in:
- (i)
het uittreksel van 25 januari 2001 vermeldt dat het adres van de verdachte is [a-straat 1], [vestigingsplaats] en dat sinds 1 juli 1997 [B] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats] de bestuurder is van de verdachte;
- (ii)
een uittreksel van 9 augustus 2002 houdt in dat sinds 5 mei 1994 de bestuurders van [B] B.V. zijn: [C] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats] en [A] B.V., [a-straat 1], [vestigingsplaats] en dat deze zelfstandig bevoegd zijn;
- (iii)
een uittreksel van 9 augustus 2002 vermeldt dat sinds 5 mei 1994 de bestuurder van [A] B.V. is: [betrokkene 1], [b-straat 1], [vestigingsplaats], zelfstandig bevoegd.
3.6.
In het hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel van het Hof dat de vennootschap [A] B.V. één van de twee rechtspersonen is die de directie vormen van de verdachte, heeft het Hof tegen de achtergrond van de hem bekende gegevens kennelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat dit één van de twee rechtspersonen betreft die de directie vormen van de vennootschap [B] B.V., die bestuurder is van de verdachte.
Uit de hiervoor onder 3.5 weergegeven inhoud van de uittreksels uit het handelsregister volgt dat [betrokkene 1] de natuurlijke persoon is, die feitelijk (mede) optreedt als bestuurder van [verdachte], zodat zijn bekendheid met de dagvaarding in het maatschappelijk verkeer heeft te gelden als bekendheid daarmee bij (de directie van) de rechtspersoon.
's Hofs oordeel dat [betrokkene 1] onder de gegeven omstandigheden moet worden aangemerkt als bestuurder van de verdachte in de zin van art. 529, tweede lid, Sv en dat derhalve de dagvaarding met parketnummer 08/035206-01 - ook al is deze aan [betrokkene 1] uitgereikt in diens door hem zelf genoemde hoedanigheid van werknemer van de verdachte - heeft te gelden als aan de verdachte in persoon uitgereikt, getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.7.
Het middel kan dus niet slagen.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 juli 2003.