HR, 17-06-2003, nr. 02618/01B
ECLI:NL:HR:2003:AF6596
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-06-2003
- Zaaknummer
02618/01B
- Conclusie
Mr Fokkens
- LJN
AF6596
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF6596, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑06‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF6596
ECLI:NL:HR:2003:AF6596, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑06‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF6596
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF6596
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF6596
- Wetingang
art. 552oa Wetboek van Strafvordering; art. 552p Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2003/339
Conclusie 17‑06‑2003
Mr Fokkens
Partij(en)
Nr. 02618/01 B
Mr Fokkens
Parket 25 maart 2003
Conclusie inzake:
[verzoeker=betrokkene]
1.
Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage waarbij het beklag gegrond is verklaard voorzover ertoe strekkende dat aan het rechtshulpverzoek geen uitvoering mag worden gegeven dan nadat daarvoor verlof van de rechtbank is verkregen en waarbij de overige verzoeken van klager zijn afgewezen.
2.
Namens verzoeker heeft mr. T. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Ambtshalve wil ik het volgende opmerken.
De voorgeschiedenis van deze raadkamerprocedure is -kort weergegeven- als volgt. In 1999 heeft de raadsman van verzoeker de officier van justitie alsmede de rechter-commissaris verzocht hem op de hoogte te stellen van een eventueel Engels rechtshulpverzoek. In maart 2001 kreeg de raadsman bericht dat er een rechtshulpverzoek uit Engeland was en dat de officier van justitie voornemens was aan het verzoek te voldoen en dat deze ervan uitging daartoe geen voorafgaand verlof van de rechter nodig te hebben. Naar aanleiding van dat bericht dient de raadsman namens verzoeker een klaagschrift in waarin het volgende wordt verzocht:
- -
de officier van justitie te bevelen aan de rechtshulpverzoeken geen uitvoering te geven totdat op het klaagschrift onherroepelijk is beslist;
- -
de officier van justitie te bevelen aan de raadsman inzage te verlenen van de rechtshulpverzoeken en voorts opgave te doen van de materialen ten aanzien waarvan het voornemen bestaat deze aan de Britse autoriteiten over te dragen;
- -
de raadsman na inzage en opgave als voormeld een termijn te stellen voor de aanvulling van de gronden van dit klaagschrift;
- -
de officier van justitie te verbieden aan de Britse autoriteiten materialen over te dragen ten aanzien waarvan zal worden geoordeeld dat zulks in goede justitie niet behoort.
Bij brief van 18 mei 2001 stuurt de officier van justitie aan de raadsman een afschrift van de stukken welke hij voornemens is aan de Engelse autoriteiten te sturen met de mededeling dat er ook nog een aantal cd-rom's, waarvan om doelmatigheidsredenen geen kopie aan de raadsman verstrekt zal worden, houdende tapgesprekken naar Engeland gestuurd zal worden. Daarnaast staat in het schrijven dat het de officier van justitie niet vrijstaat de raadsman in het bezit te stellen van het onderliggende rechtshulpverzoek.
De officier van justitie merkt tenslotte nog op dat mochten de raadsman en de officier niet tot overeenstemming kunnen komen, de zaak alsnog aan de raadkamer van de rechtbank kan worden voorgelegd.
Aldus geschiedt.
Bij de behandeling van het klaagschrift op 29 oktober 2001 verklaart de raadsvrouw blijkens het proces-verbaal zich te beperken tot de ontvankelijkheid van het klaagschrift en het verzoek dat voor het voldoen aan het rechtshulpverzoek verlof van de rechtbank nodig is.
4.
De rechtbank buigt zich allereerst over de ontvankelijkheidvraag en overweegt daartoe het volgende:
"De rechtbank overweegt dat artikel 552p, tweede lid juncto vierde lid van het Wetboek van Strafvordering in deze situatie niet van toepassing is. Voorts valt geen andere bepaling in het Wetboek van Strafvordering aan te wijzen op grond waarvan geoordeeld moet worden dat klager tegen het door de officier van justitie bekend gemaakte voornemen beklag bij de rechtbank kan doen. In artikel 552oa van het Wetboek van Strafvordering is ter zake niets geregeld.
De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van een wettelijke beklagmogelijkheid voor degene ten aanzien van wie een rechtshulpverzoek is gedaan, in een situatie als de onderhavige een lacune in de wetgeving oplevert, die vanuit het oogpunt van rechtsbescherming als onaanvaardbaar moet worden beschouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dezen aansluiting moet worden gezocht bij het wel in de wet geregelde beklagrecht zoals dat in artikel 552p, vierde lid, juncto artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering is neergelegd. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat klager ontvankelijk is in zijn klaagschrift."
5.
Dat oordeel lijkt mij niet juist. Het gaat hier niet om inbeslaggenomen stukken van overtuiging, maar om gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvordelijke bevoegdheid. Dergelijke gegevens kunnen slechts worden overgedragen aan de buitenlandse autoriteiten voor zover de rechtbank daartoe verlof verleent (art. 552oa, lid 4, Sv en 552p, lid 2, Sv). Het bepaalde in art. 552p lid 4 Sv, voor zover dit betreft de mogelijkheid tot beklag en teruggave aan de rechthebbende, is ten aanzien van dergelijke gegevensdragers niet van toepassing.
6.
Een verzoek om te bepalen dat de officier van justitie pas aan het onderhavige rechtshulpverzoek gevolg mag geven nadat hem het in de artikelen 552oa en 552p Sv bedoelde verlof is verleend, berust niet op de wet en kan niet in het kader van art. 552oa of 552p Sv worden gedaan. De enige weg die daarvoor open staat is een kort geding bij de burgerlijke rechter.
7.
Dat betekent dat de rechtbank verzoeker ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in zijn beklag. Dit heeft tot gevolg dat de Hoge Raad de middelen niet behoeft te behandelen.
8.
Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en verzoeker niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beklag.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv.
Uitspraak 17‑06‑2003
Inhoudsindicatie
17 juni 2003 Strafkamer nr. 02618/01 B EW/SM Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 12 november 2001, nummer RK01/1345, op een beklag ingediend door: [betrokkene] (in de bestreden beschikking aangeduid als: [...]), geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittanië) op [geboortedatum] 1937, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden beschikking 1.1. De Rechtbank heeft het klaagschrift voorzover inhoudende dat aan het rechtshulpverzoek geen uitvoering mag worden gegeven dan nadat daarvoor verlof van de Rechtbank is verkregen gegrond verklaard en voorts de overige verzoeken van de betrokkene afgewezen.
Partij(en)
17 juni 2003
Strafkamer
nr. 02618/01 B
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 12 november 2001, nummer RK01/1345, op een beklag ingediend door:
[betrokkene] (in de bestreden beschikking aangeduid als: [...]), geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittanië) op [geboortedatum] 1937, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
1.1. De Rechtbank heeft het klaagschrift voorzover inhoudende dat aan het rechtshulpverzoek geen uitvoering mag worden gegeven dan nadat daarvoor verlof van de Rechtbank is verkregen gegrond verklaard en voorts de overige verzoeken van de betrokkene afgewezen.
1.2. De bestreden beschikking is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1.
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de betrokkene niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beklag.
2.2.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1.
Uit het systeem van Titel X van het Boek IV van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het door de Rechtbank te verlenen verlof slechts is vereist ingeval van de afgifte van gegevens die zijn vergaard ter uitvoering van een rechtshulpverzoek. Uit niets blijkt dat de wetgever ook de afgifte van gegevens die reeds (al dan niet met toepassing van dwangmiddelen) waren vergaard in het kader van een onderzoek in een Nederlandse strafzaak, van een voorafgaand rechterlijk verlof afhankelijk heeft willen stellen. Dat brengt mee dat de Officier van Justitie niet het verlof van de Rechtbank behoeft alvorens dergelijke gegevens kunnen worden afgegeven aan de verzoekende buitenlandse autoriteiten.
3.2.
Voorts voorziet de wet niet in het doen van beklag tegen het voornemen van de Officier van Justitie tot afgifte van de onder hem berustende gegevens aan de verzoekende buitenlandse autoriteiten, hetgeen onverlet laat dat in het - zich hier niet voordoende - geval waarin de afgifte afhankelijk is gesteld van een rechterlijk verlof, in het kader van de behandeling van dat verlof bezwaar kan worden gemaakt tegen de verlening van het verlof door de rechter.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat de Rechtbank de betrokkene ten onrechte heeft ontvangen in zijn klaagschrift en daarop heeft beslist, alsmede dat de Hoge Raad de betrokkene niet kan ontvangen in zijn cassatieberoep tegen de beschikking van de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2003.