NJ 2003, 403
Art. 321 Sv en oproeping getuigen: ook bij hervatting onderzoek na schorsing gelden de regels van art. 263, 264, 287 en 288 Sv.
HR 14-01-2003, ECLI:NL:HR:2003:AE8779, m.nt. Y. Buruma
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14 januari 2003
- Magistraten
W.J.M. Davids, F.H. Koster, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
01040/02
- Conclusie
A-G Vellinga
- Noot
Y. Buruma
- LJN
AE8779
- JCDI
JCDI:ADS159897:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2003:AE8779, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑01‑2003
ECLI:NL:HR:2003:AE8779, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑01‑2003
- Wetingang
Essentie
De wetsgeschiedenis van art. 321 Sv bevat geen aanknopingspunten voor de opvatting dat de wetgever ten aanzien van getuigen die, na schorsing van het onderzoek, voor de nadere terechtzitting op de voorgeschreven wijze zijn opgegeven een ander oproepingsregime heeft willen creëren dan ten aanzien van getuigen die voor de aanvang van het onderzoek zijn opgegeven. Redelijke wetsuitleg bengt dan ook mee dat op de in art. 321 bedoelde getuigen de art. 263, 264, 287 en 288 Sv van toepassing zijn en, bij tijdige opgave, afwijzing van het verzoek de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.