HR, 03-12-2002, nr. 02262/01
ECLI:NL:HR:2002:AE9168
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-12-2002
- Zaaknummer
02262/01
- Conclusie
Mr Wortel
- LJN
AE9168
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE9168, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE9168
ECLI:NL:HR:2002:AE9168, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑12‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE9168
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE9168
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE9168
- Wetingang
art. 321 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2003/20
Conclusie 03‑12‑2002
Mr Wortel
Partij(en)
Nr. 02262/01
Mr Wortel
Zitting: 15 oktober 2002
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "verduistering" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte voor de duur van 140 uren, in plaats van 3 maanden gevangenisstraf.
2.
Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
De bewezenverklaring ziet op een door verzoeker gehuurde automobiel. Het middel strekt ten betoge dat de uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker zich die auto heeft toegeëigend. Met name zouden de bewijsmiddelen niets inhouden waaruit blijkt dat verzoekers nalatigheid het gehuurde voertuig terug te geven is samengegaan met de duidelijk zichtbaar geworden wil van verzoeker de auto voor zichzelf te behouden.
4.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat:
- -
verzoeker in augustus 1999 bij het garagebedrijf [A] te [vestigingsplaats] een auto heeft besteld, en in afwachting van levering van die auto een andere auto bij dit bedrijf heeft gehuurd;
- -
verzoeker tot begin 2000 de huurtermijnen heeft voldaan, maar daarna is gestopt met de betalingen;
- -
het garagebedrijf vanaf januari 2000 enkele malen telefonisch contact met verzoeker heeft gezocht om afspraken te maken over het ophalen van de bestelde auto en het inleveren van de huurauto; verzoeker heeft te kennen gegeven dat hij langs zou komen maar er gebeurde niets;
- -
vervolgens heeft verzoeker niet meer gereageerd op telefonische en schriftelijke pogingen van het garagebedrijf hem te bereiken;
- -
wèl zijn er verschillende bekeuringen voor (overtredingen begaan met) de door verzoeker gehuurde auto bij het garagebedrijf binnengekomen, alsmede een schademelding betreffende die auto.
5.
Wederrechtelijke toeëigening is het, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester gaan beschikken over een goed dat een ander toebehoort, vgl HR NJ 1990, 256.
6.
Ik kan de steller van het middel volgen in de gedachte dat uit de bewijsmiddelen zal moeten blijken dat de verdachte zich heeft voorgenomen het aan een ander toebehorende goed voor zichzelf te gaan houden. Dat kan niet zonder meer worden afgeleid uit de omstandigheid dat de houder van het goed zich niet heeft ingespannen om het goed aan de rechthebbende terug te geven. Te wijzen valt op HR NJ 1941, 742 en de annotatie onder dat arrest. Tijdens een evacuatie werd een fiets geleend, en degene die de fiets in gebruik kreeg deed geen enkele moeite het rijwiel terug te bezorgen. De Hoge Raad oordeelde dat het enkele opzettelijk onder zich houden van een in bruikleen gegeven goed, wanneer het doel waarvoor het in bruikleen was gegeven heeft opgehouden te bestaan, geen daad van toeëigening oplevert. De annotator wees er op dat daarnaast moet blijken dat de bruiklener zijn houding ten opzichte van het voorwerp heeft gewijzigd, en zich heeft voorgenomen het niet meer terug te geven.
7.
Het komt mij voor dat de in de onderhavige zaak gebezigde bewijsmiddelen in voldoende mate uitwijzen dat verzoeker niet alleen heeft nagelaten de auto aan de rechthebbende terug te geven, maar dat zijn handelen ook getuigt van de wil als heer en meester over die auto, zonder daartoe gerechtigd te zijn, te blijven beschikken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat er telefonisch contact met verzoeker is geweest betreffende het inleveren van de huurauto, waaraan verzoeker geen gevolg heeft gegeven; dat verzoeker is opgehouden de huurtermijnen te betalen; dat hij niet heeft gereageerd op diverse volgende pogingen van de rechthebbende contact met hem te krijgen, maar dat het gebruik van de auto niet is gestaakt.
8.
Daarom lijkt mij het middel geen doel te kunnen treffen.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 03‑12‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
3 december 2002
Strafkamer
nr. 02262/01
AG/SMA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 juli 2001, nummer 22/000743-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Nederlands Indië) op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 13 december 2000 - de verdachte ter zake van "verduistering" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 140 uren, in plaats van drie maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte zich de auto wederrechtelijk heeft toegeëigend.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 28 augustus 2000 te Alphen aan de Rijn, opzettelijk een auto, merk Mercedes, [AA-AA-00], toebehorende aan [A] B.V., welk goed verdachte krachtens een huurovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.3.
De bewezenverklaring steunt - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - op de navolgende bewijsmiddelen:
- a.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
"Ik had een nieuwe auto, merk Mercedes Benz, besteld bij garagebedrijf [A] in [vestigingsplaats]. In augustus 1999 heb ik een auto (Mercedes) bij dat garagebedrijf gehuurd, in afwachting van de levering van de door mij gekochte Mercedes Benz. Vanaf januari 2000 heb ik geen huur meer betaald. Ik heb op enig moment, toen ik de auto nog onder me had, brieven van het garagebedrijf gekregen en daar heb ik toen niet op gereageerd."
- b.
de op 24 augustus 2000 tegenover de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1], inhoudende:
"Ik ben administrateur bij benadeelde partij garage [A] te [vestigingsplaats]. Namens benadeelde ben ik bevoegd tot het doen van aangifte van verduistering. Op 19 augustus 1999 kwam [verdachte] (...) bij ons in de garage. De man bestelde een nieuwe auto. In afwachting van deze aflevering is er een overeenkomst met die man gesloten, dat hij een andere auto bij ons zou huren. De man is een Mercedes met het kenteken [AA-AA-00] ter beschikking gesteld. Hiervoor is een aparte huurovereenkomst met hem gesloten, die door hem is ondertekend. Tot eind 1999/begin 2000 is dit bedrag betaald, maar daarna stopten de betalingen. In januari 2000 is door de verkoper van ons bedrijf een aantal malen telefonisch contact geweest met [verdachte] om afspraken te maken over het ophalen van de nieuwe auto en het inleveren van de huurauto. De man had aangegeven hierop in te gaan en langs te komen. Omdat er niets concreets gebeurde is weer contact met hem gezocht. Vanaf dat moment was [verdachte] niet meer te bereiken. Telefoonnummers waren afgesloten. Op het inspreken van de voicemails werd niet gereageerd. Tevens zijn er aangetekende brieven verstuurd naar zijn privé- en bedrijfsadres alsmede een postbus-nummer. Deze kwamen weer retour, daar de brieven niet waren afgehaald. Niet-aangetekende brieven kwamen niet retour bij ons. In de tussentijd zijn er verschillende bekeuringen bij ons binnengekomen voor het kenteken van genoemde huurauto. Een paar weken geleden is er een schademelding geweest voor deze huurauto. De huurauto is tot op heden niet terug gebracht."
3.4.
Gelet op deze bewijsmiddelen heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte zich de huurauto wederrechtelijk heeft toegeëigend door daarover zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester te gaan beschikken. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste uitleg van enige in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende en aan art. 321 Sr ontleende term. Dit oordeel is voorts niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat:
- i)
de verdachte vanaf januari 2000 is gestopt met de betaling van huurtermijnen, doch de auto blijkens nadien bij het garagebedrijf binnengekomen bekeuringen en een schademelding is blijven gebruiken;
- ii)
de garagehouder een aantal malen telefonisch contact heeft gehad met de verdachte om afspraken te maken over het inleveren van de huurauto, welke afspraken door de verdachte niet zijn nagekomen;
- iii)
de verdachte sedertdien onbereikbaar bleek omdat zijn telefoon was afgesloten, aangetekende post door hem niet werd afgehaald en hij niet reageerde op ingesproken voice-mail berichten, zodat het voor het garagebedrijf onmogelijk, althans aanmerkelijk bemoeilijkt werd de auto weer terug te krijgen.
3.5.
De bewezenverklaring is dan ook naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Braber, en uitgesproken op 3 december 2002.
Mr. W.J.M. Davids is buiten staat dit arrest te ondertekenen.