JOL 2002, 522
De opvatting dat slechts gelegenheid tot vaststelling van de identiteit behoeft te worden geboden, indien de verdachte als bestuurder of verkeersdeelnemer betrokken is bij het verkeersongeval, is onjuist. Het Hof heeft kunnen oordelen dat de verdachte, die zijn auto met daarop bevestigde ladders zodanig had geparkeerd dat een fietser daar tegenaan is gereden, bij dat verkeersongeval ‘betrokken’ was in de zin van art. 7, eerste lid aanhef en onder a, WVW 1994.
HR 01-10-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE4199
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
1 oktober 2002
- Magistraten
Mrs. W.J.M. Davids, F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst
- Zaaknummer
01339/01
- Conclusie
A-G Jörg
- LJN
AE4199
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE4199, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE4199, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2002
Essentie
De opvatting dat slechts gelegenheid tot vaststelling van de identiteit behoeft te worden geboden, indien de verdachte als bestuurder of verkeersdeelnemer betrokken is bij het verkeersongeval, is onjuist. Het Hof heeft kunnen oordelen dat de verdachte, die zijn auto met daarop bevestigde ladders zodanig had geparkeerd dat een fietser daar tegenaan is gereden, bij dat verkeersongeval ‘betrokken’ was in de zin van art. 7, eerste lid aanhef en onder a, WVW 1994.
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 mei 2001, nummer 22/001605–00, in de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.