JOL 2002, 198
Geen wetsbepaling schrijft voor dat het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene soortgelijke feiten heeft begaan (in de zin van art. 36e, tweede lid, Sr) slechts kan worden ontleend aan dan wel dient te berusten op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Materieel strafrecht.
HR 26-03-2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7805
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 maart 2002
- Magistraten
W.E. Haak, F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
03590/00P
- Conclusie
A-G Fokkens
- LJN
AD7805
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AD7805, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AD7805, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑03‑2002
Essentie
Geen wetsbepaling schrijft voor dat het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene soortgelijke feiten heeft begaan (in de zin van art. 36e, tweede lid, Sr) slechts kan worden ontleend aan dan wel dient te berusten op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Materieel strafrecht.
Samenvatting
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 juli 2000 op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van: (betrokkene), te (woonplaats).
Hoge Raad:
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.