HR, 29-01-2002, nr. 03688/00
ECLI:NL:HR:2002:AD5568
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-01-2002
- Zaaknummer
03688/00
- Conclusie
Mr Wortel
- LJN
AD5568
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AD5568, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD5568
ECLI:NL:HR:2002:AD5568, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD5568
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 29‑01‑2002
Mr Wortel
Partij(en)
Nr. 03688/00
Mr Wortel
Zitting: 6 november 2001
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door de Arrondissementsrechtbank te Almelo bij vonnis van 22 februari 2000, op tegenspraak gewezen, wegens diverse strafbare feiten veroordeeld, onder meer wegens 'zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden', voor welk feit de Rechtbank verzoeker één week hechtenis heeft opgelegd.
Tegen het vonnis heeft verzoeker onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 27 oktober 2000 heeft het Gerechtshof te Arnhem verstaan dat verzoeker ter zake van bovengenoemd feit, dat een overtreding oplevert, het voor hem openstaande rechtsmiddel van cassatie heeft willen aanwenden, en bepaald dat de stukken aan de Hoge Raad toegezonden dienden te worden.
2.
Door of namens verzoeker zijn geen middelen van cassatie voorgesteld. Ambtshalve wijs ik op het volgende.
3.
Het bewezenverklaarde feit (als feit 2 tenlastegelegd bij de onder parketnummer 08/015401-99 uitgebrachte inleidende dagvaarding) is begaan op 3 juli 1999.
Ten tijde van het begaan van deze overtreding was daarop in art. 435 Sr alleen geldboete gesteld. De opgelegde hechtenisstraf vindt derhalve niet haar grond in de toepasselijke strafbepaling zoals die ten tijde van het begaan van het feit luidde.
4.
Het komt mij voor dat het zonder nader onderzoek van feitelijke aard, waarvoor het geding in cassatie zich niet leent, niet mogelijk is om te bepalen of ter zake van de bewezen verklaarde overtreding een geldstraf opgelegd dient te worden, overeenkomstig art. 435 (OUD) Sr, en welk bedrag die geldstraf dient te belopen, op de voet van art. 63 Sr mede in aanmerking genomen de straf en de maatregel die het Hof ter zake van de overige, aan verzoeker tenlastegelegde, feiten inmiddels heeft opgelegd.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak ter verdere afdoening naar het Hof te Arnhem teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 29‑01‑2002
Inhoudsindicatie
Nu de strafverzwarende omstandigheid (recidive) van art. 453 (oud) Sr niet is tenlastegelegd, kon ter zake van de bewezenverklaarde openbare dronkenschap geen hechtenis worden opgelegd.
Partij(en)
29 januari 2002
Strafkamer
nr. 03688/00
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 22 februari 2000, nummer 08/015401-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats], ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in het Huis van Bewaring "Karelskamp" te Almelo.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de verdachte - voorzover in cassatie van belang - ter zake van "zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden" veroordeeld tot één week hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, tot verwijzing van de zaak ter verdere afdoening naar het Hof te Arnhem teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.
Ten laste van de verdachte is van de onder parketnummer 08/015401-99 uitgebrachte inleidende dagvaarding onder 2 door de Rechtbank bewezenverklaard dat hij:
"op 3 juli 1999, in de gemeente Hengelo (O), zich in kennelijke staat van dronkenschap heeft bevonden op de openbare weg, de Willemstraat;"
welke bewezenverklaring de Rechtbank heeft gekwalificeerd als:
"Zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden" strafbaar gesteld bij art. 453 van het Wetboek van Strafrecht;"
Ter zake daarvan verdachte is veroordeeld tot de straf van een week hechtenis [de hiervoor onder 1 genoemde straf].
3.2.
Art. 453 Sr luidde, voorzover hier van belang, ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
"1.
Hij die zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevindt, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.
2.
Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke of de in artikel 426 omschreven overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste drie dagen of geldboete van de eerste categorie worden opgelegd.
3.
Bij tweede herhaling binnen een jaar nadat de eerste veroordeling wegens herhaling onherroepelijk geworden is, wordt hechtenis van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede categorie opgelegd."
3.3.
De strafverzwarende omstandigheid van recidive als bedoeld in art. 453 (oud) Sv is niet bij de inleidende dagvaarding tenlastegelegd, terwijl dit blijkens de processen-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 16 november 1999 en 15 februari 2000 ook niet alsnog mondeling is geschied op de wijze als voorzien in art. 312 Sv. Dat brengt mee dat ter zake van het bewezenverklaarde feit geen hechtenis kon worden opgelegd. De bestreden uitspraak kan derhalve voor wat betreft de oplegging van de straf niet in stand blijven.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Almelo
opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 29 januari 2002.