HR, 15-01-2002, nr. 01025/01
ECLI:NL:HR:2002:AD8129
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-01-2002
- Zaaknummer
01025/01
- Conclusie
Fokkens
- LJN
AD8129
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AD8129, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD8129
ECLI:NL:HR:2002:AD8129, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑01‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD8129
- Vindplaatsen
Conclusie 15‑01‑2002
Fokkens
Partij(en)
Nr. 01025/01
Fokkens
Zitting: 18 december 2001
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is in hoger beroep door het Gerechtshof te Arnhem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Almelo, waarbij hij wegens Opiumwetdelicten is veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf.
2.
Toen zijn zaak ter zitting van de Hoge Raad voor het eerst behandeld werd, is verdachte, door of namens wie geen middelen van cassatie zijn ingediend, verschenen. Verdachte heeft aldaar te kennen gegeven de Nederlandse taal niet machtig te zijn en de procedure niet te begrijpen. Daarop is de verdere behandeling van de zaak aangehouden voor het nemen van conclusie.
3.
De aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv is op 23 augustus 2001 aan verdachte betekend op de wijze als voorzien in art. 588, tweede lid, Sv, dat wil zeggen door rechtstreekse toezending van de mededeling aan verdachte op zijn adres in de Bondsrepubliek Duitsland.
4.
De Bondsrepubliek Duitsland is evenals Nederland partij bij de Uitvoeringsovereenkomst Schengen, de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Schengen, 19 juni 1990, Trb. 1990, 145, verder te noemen SUO). Art 52 SUO bevat in het eerste en tweede lid voorschriften voor de directe toezending van gerechtelijke stukken aan een geadresseerde in een van de Schengen-staten. De betreffende bepalingen luiden:
"1.
Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan personen die zich op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij bevinden, gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toezenden. De Overeenkomstsluitende Partijen doen het Uitvoerend Comité mededeling van de lijst van gerechtelijke stukken die aldus kunnen worden verzonden.
2.
Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal beheerst waarin het desbetreffende stuk is gesteld, dient dit - althans de essentie daarvan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de geadresseerde verblijft. Indien de toezendende autoriteit weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk, althans de essentie daarvan - te worden vertaald in die andere taal."
5.
De hierboven bedoelde lijst is in 1994 vastgesteld en bevat een gedetailleerde opsomming van de uit te reiken stukken en de wettelijke bepalingen op grond waarvan die uitreiking dient te geschieden. Tot nu toe is verzuimd de lijst aan te passen aan de herziening van de cassatieprocedure (wetten van 1 oktober 1998, Stb. 591, in werking getreden op 1 juni 1999 en van 28 oktober 1999, Stb. 1999, 467, in werking getreden op 1 oktober 2000). Zo vermeldt de lijst onder meer: "Wetboek van Strafvordering (…) 437.1 aanzegging van de dag van behandeling beroep in cassatie", waarbij men het oog had op de in art. 437, eerste lid, (oud) Sv voorgeschreven aanzegging van de rechtsdag. Nu die aanzegging is vervangen door de in het huidige art 435, eerste lid, Sv voorgeschreven aanzegging, moet worden aangenomen dat ook die aanzegging een gerechtelijke stuk is dat op grond van art. 52 SUO rechtstreeks over de post kan worden toegezonden.
6.
Op grond van deze bepalingen dient, aangezien verdachte in Duitsland verbleef toen de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging hem werd betekend en hij ter zitting van de Hoge Raad op 27 november 2001 kenbaar heeft gemaakt dat hij de (Nederlandse) taal waarin die aanzegging is gesteld niet beheerst, alsnog een vertaling van die aanzegging, althans de essentie daarvan, aan verdachte te worden toegezonden. Ook zal, nu de betekening van de aanzegging zonder vertaling aan de verdachte is toegezonden, hem alsnog een nieuwe termijn van 60 dagen moeten worden gegeven waarin een raadsman namens hem middelen van cassatie kan voorstellen.
7.
Nu verdachte ter terechtzitting is verschenen, is er mijns inziens geen reden de zaak alsnog van de rol te voeren vanwege de gang van zaken bij de betekening van de aanzegging, maar kan worden volstaan met aanhouding van de verdere behandeling van de zaak teneinde alsnog een vertaling van de aanzegging aan verdachte toe te zenden.
8.
Ik concludeer dat de Hoge Raad zal bevelen dat aan verdachte een nieuwe aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv met daarbij gevoegd een vertaling in de Duitse taal wordt toegezonden en de verdere behandeling van de zaak zal aanhouden tot een zittingsdag in mei 2002.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 15‑01‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
15 januari 2002
Strafkamer
nr. 01025/01
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Rolbeslissing
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 april 2001, nummer 21/000222-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (voormalige Duitse Democratische Republiek) op [geboortedatum] 1972, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ter lande.
1. Onderzoek naar de uitreiking van de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging
1.1. De stukken van het geding houden in:
- -
dat op 4 april 2001 door de verdachte beroep in cassatie is ingesteld tegen de in de aanhef vermelde uitspraak;
- -
dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is;
- -
dat de verdachte ter terechtzitting van het Hof is verschenen;
- -
dat hij aldaar is bijgestaan door een tolk voor de Duitse taal en dat hij als adres heeft opgegeven "[...] [woonplaats], Duitsland, [a-straat 1]".
- 1.2.
Na ontvangst van de stukken van het geding door de Griffier van de Hoge Raad is door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het bepaalde in art. 435, eerste lid, Sv aan de verdachte aangezegd dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen onder mededeling dat de wet voorschrijft dat de Hoge Raad de zaak alleen in behandeling kan nemen indien een advocaat namens de verdachte een schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad indient binnen een termijn van twee maanden na betekening van de aanzegging. Aangezien van de verdachte enkel een woonplaats in het buitenland bekend was, heeft de uitreiking van deze aanzegging conform art. 588, tweede lid, Sv plaatsgevonden door rechtstreekse toezending van de aanzegging aan het adres van de verdachte in Duitsland.
- 1.3.
Ter openbare terechtzitting voor strafzaken van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad (de rolzitting) van 27 november 2001 is de verdachte verschenen. Aldaar heeft hij in de Duitse taal te kennen gegeven de Nederlandse taal niet machtig te zijn en dientengevolge de aanzegging niet te begrijpen. Hierop is de behandeling van de zaak aangehouden voor het nemen van een conclusie.
- 1.4.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft op de nadere terechtzitting van 18 december 2001 geconcludeerd dat de Hoge Raad zal bevelen dat aan de verdachte een nieuwe aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv zal worden toegezonden met daarbij gevoegd een vertaling in de Duitse taal en dat de verdere behandeling van de zaak zal worden aangehouden. De conclusie is aan deze beslissing gehecht.
- 1.5.
De Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden zijn partij bij de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Schengen, 19 juni 1990, Trb. 1990, 145, hierna: SUO).
Art. 52 SUO houdt, voorzover hier van belang, in:
"1.
Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan personen die zich op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij bevinden, gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toezenden. De Overeenkomstsluitende Partijen doen het Uitvoerend Comité mededeling van de lijst van gerechtelijke stukken die aldus kunnen worden verzonden.
2.
Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal beheerst waarin het desbetreffende stuk is gesteld, dient dit - althans de essentie daarvan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de geadresseerde verblijft. Indien de toezendende autoriteit weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk - althans de essentie daarvan - te worden vertaald in die andere taal."
In de in het eerste lid bedoelde lijst is - voorzover hier van belang - voor Nederland opgenomen art. 437, eerste lid (oud), Sv, met de vermelding "aanzegging dag van behandeling beroep in cassatie". Bij wet van 1 oktober 1998, Stb. 591, in werking getreden op 1 juni 1999, is de in art. 437, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging vervangen door de aanzegging van art. 435, eerste lid, Sv (aanzegging ontvangst stukken en mededeling inbehandelingneming). Dit laatste artikel is laatstelijk gewijzigd bij wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999, 467 in werking getreden op 1 oktober 2000.
- 1.6.
Nu aannemelijk is geworden dat de verdachte de Nederlandse taal niet beheerst, brengt het vorenstaande mee dat bij de rechtstreekse toezending van de aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv aan het adres van de verdachte in Duitsland een vertaling van die aanzegging - althans van de essentie daarvan - in de Duitse taal wordt gezonden, waarin hem wordt medegedeeld dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen, dat de Hoge Raad ingevolge het bepaalde bij art. 435, eerste lid, Sv (en zulks in dit geval gelezen in verband met art. 52 SUO) de zaak alleen in behandeling kan nemen indien een advocaat namens de verdachte een schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad indient binnen een termijn van twee maanden na toezending van deze - in het Duits vertaalde althans zakelijk weergegeven - mededeling en dat de zaak in verband daarmee na de terechtzitting van 27 november 2001, waar de verdachte is verschenen, is aangehouden tot de rolzitting van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad van 21 mei 2002.
- 1.7.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
2. Beslissing
De Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van strafzaken:
- -
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot de rolzitting van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad van 21 mei 2002;
- -
bepaalt dat in de zaak met nr. 01025/01 door de griffier aan de woonplaats van de verdachte in Duitsland een mededeling wordt gestuurd, met een vertaling van die mededeling althans van de essentie daarvan in de Duitse taal, dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen, dat de Hoge Raad ingevolge het bepaalde bij art. 435, eerste lid, Sv, (en zulks in dit geval gelezen in verband met art. 52 SUO) de zaak alleen in behandeling kan nemen indien een advocaat namens de verdachte een schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad indient binnen een termijn van twee maanden na toezending van deze - in het Duits vertaalde althans zakelijk weergegeven - mededeling en dat de zaak in verband daarmee is aangehouden tot de rolzitting van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad van 21 mei 2002.
Aldus beslist door de president W.E. Haak, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2002.