HR, 25-09-2001, nr. 02939/00
ECLI:NL:HR:2001:ZD1853
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-09-2001
- Zaaknummer
02939/00
- Conclusie
Mr Fokkens
- LJN
ZD1853
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:ZD1853, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:ZD1853
ECLI:NL:HR:2001:ZD1853, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:ZD1853
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑09‑2001
Mr Fokkens
Partij(en)
Nr. 02939/00
Mr Fokkens
Zitting: 8 mei 2001
Conclusie inzake:
[Verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
- 1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem, met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem, wegens een diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
2.
Tegen deze uitspraak heeft verdachte beroep in cassatie ingesteld. Door of namens hem zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende.
4.
Verdachte is in hoger beroep gedagvaard voor de terechtzitting van 21 augustus 1998. De aan de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking houdt in dat die dagvaarding conform art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3( Sv op 16 juli 1998 is uitgereikt aan de griffier omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Verdachte was op 13 oktober 1992 vertrokken "onbekend waarheen", blijkens een zich in het dossier bevindende brief van het Bureau Vestigingsregister/ Dienst Burgerzaken van de gemeente Den Haag van 20 augustus 1998, waarin verder wordt vermeld dat hij tot laatstgenoemde datum niet meer was opgenomen in een der persoonsregisters van Nederland.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem op 4 september 1998 bij verstek veroordeeld.
5.
Het is inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de rechter, indien de dagvaarding is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van het betreffende gerecht, "omdat van geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is" en de verdachte niet ter terechtzitting verschijnt, er blijk van behoort te geven te hebben onderzocht of - en zo ja waar - de verdachte van wie ten tijde van de betekening van de dagvaarding geen woon- of verblijfplaats in de vrije samenleving bekend was, als afgestrafte was gedetineerd. In dat geval moet de penitentiaire inrichting waarin de verdachte verbleef, als diens bekende verblijfplaats worden aangemerkt (vgl. HR NJ 1995, 536 en recent nog HR 20 maart 2001, nr. 02486/00).
6.
Nu het Hof er geen blijk van heeft gegeven dit onderzoek te hebben verricht, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
7.
Dat een dergelijk onderzoek geen overbodigheid is, blijkt uit een in cassatie verkregen overzicht van historische detentiegegevens van verdachte waarin wordt vermeld dat hij van 4 juli 1998 tot 17 juli 1998 (dus ook op de dag van de uitreiking van de appèldagvaarding aan de griffier) gedetineerd was in PI Oostereiland. De dagvaarding had daar uitgereikt moeten worden. Het arrest van het Hof kan niet in stand blijven.
8.
Een tweede ambtshalve opmerking betreft de inleidende dagvaarding, die evenmin op de juiste wijze is betekend. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de politie Gelderland-Zuid, District Stad Nijmegen, nummer SNMWES 1101, gedateerd 16 oktober 1996, onder meer inhoudende dat verdachte op diezelfde datum heeft opgegeven te wonen in [plaats A], [b-straat 1].
Verder bevindt zich bij de stukken het dubbel van de inleidende dagvaarding. Blijkens de daaraan gehechte akte van uitreiking is getracht deze dagvaarding op 28 maart 1997 uit te reiken op het adres [b-straat 1] te [plaats A]. Omdat op dat adres niemand werd aangetroffen en op het achtergelaten bericht binnen de daarin gestelde termijn niet werd gereageerd, is de dagvaarding teruggezonden aan de afzender.
In het dossier trof ik verder een brief van de gemeente [...] van 3 april 1997 aan waarin wordt vermeld dat verdachte op 13 oktober 1992 van het adres [b-straat 1] is vertrokken en dat onbekend is waarheen. (Deze informatie stemt overeen met die genoemd in punt 4 hiervoor).
De dagvaarding is blijkens de daaraan gehechte akte van uitreiking op 22 april 1997 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Arnhem onder de vermelding dat van geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
Ter zitting van de Politierechter van 21 mei 1997 is verdachte niet verschenen en bij verstek veroordeeld.
9.
Nu uit de stukken blijkt dat verdachte reeds op 13 oktober 1992 werd uitgeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats A] maar niettemin datzelfde adres bij de politie opgaf als woonadres, had de griffier analoog aan art 588, derde lid aanhef en onder c Sv, de dagvaarding als gewone brief over de post aan dat adres dienen te sturen en had hij daarvan aantekening dienen te maken op de akte van uitreiking. Nu uit de stukken niet blijkt dat op deze wijze is gehandeld, is het impliciete oordeel van zowel de Politierechter als het Hof dat de inleidende dagvaarding naar behoren is betekend zonder nadere motivering onbegrijpelijk (vgl. HR 9 juni 1998, zaaknummer 105.550). Dit zo zijnde, is het met het oog op een doelmatige rechtspleging aangewezen dat de Hoge Raad de inleidende dagvaarding alsnog nietig verklaart.
10.
Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd en de inleidende dagvaarding nietig verklaart.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 25‑09‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
25 september 2001
Strafkamer
nr. 02939/00
ACH/EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 september 1998, nummer 21/001972-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1952, ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 21 mei 1997 - de verdachte ter zake van "diefstal" veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de politie Gelderland-Zuid, District Stad Nijmegen, nummer SNMWES 1101, gedateerd 16 oktober 1996, onder meer inhoudende dat de verdachte op diezelfde datum ter gelegenheid van zijn eerste verhoor heeft opgegeven te wonen te [plaats A], [b-straat 1].
3.2.
Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg van 21 mei 1997. De daaraan gehechte akte van uitreiking houdt in dat deze dagvaarding op 28 maart 1997 is aangeboden op het evengenoemde door de verdachte bij de politie opgegeven adres, maar aldaar niet uitgereikt, omdat ter plaatse niemand werd aangetroffen. Voorts houdt die akte in dat aldaar een bericht van aankomst is achtergelaten, waarna het stuk op 9 april 1997 is teruggezonden naar het parket van de Officier van Justitie te Arnhem.
3.3.
Een zich ook bij de stukken bevindende brief van de gemeente [...] van 25 maart 1997 houdt in, dat de verdachte op 13 oktober 1992 van het adres [b-straat 1] is vertrokken en dat onbekend is waarheen. Tevens bevindt zich bij de stukken een inlichting inhoudende dat de verdachte ten tijde van de betekening van de inleidende dagvaarding niet als afgestrafte was gedetineerd.
3.4.
Bij de stukken bevindt zich verder een akte van uitreiking die inhoudt dat de inleidende dagvaarding op 22 april 1997 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te Arnhem, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
3.5.
Blijkens de aantekening mondeling vonnis van 21 mei 1997 is de verdachte in eerste aanleg niet ter terechtzitting verschenen en is door de Politierechter verstek tegen hem verleend.
3.6.
De Politierechter heeft kennelijk de hiervoor onder 3.4 aangeduide betekening door middel van uitreiking op de voet van art. 588, eerste lid onder b sub 3º, Sv aan de Griffier van de Rechtbank geldig geoordeeld, omdat hier geen sprake was van een bekende feitelijke woon- of verblijfplaats. Dat oordeel is gelet op de hiervoor onder 3.1 tot en met 3.3 weergegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk. Die omstandigheden bestaan -zakelijk weergegeven- hierin dat de verdachte in 1996 aan de politie als woonadres een adres heeft opgegeven waaruit hij volgens de GBA-gegevens reeds in 1992 was vertrokken en dat de uitreiking aan dat adres niet is gelukt waarna evenmin is gereageerd op een aldaar achtergelaten bericht van aankomst.
3.7.
In zoverre onderscheidt zich het onderhavige geval van dat van HR 3 juli 2000, ELRO ZD 1846, waarin naar het oordeel van de rechter wel een (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend was. Dan zal, indien uitreiking van de gerechtelijke mededeling houdende de dagvaarding of oproeping van de verdachte, aan dat adres niet heeft kunnen plaatsvinden en evenmin op het aldaar achtergelaten zogenaamde bericht van aankomst is gereageerd, de dagvaarding of oproeping dienen te geschieden door uitreiking van de gerechtelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank, waarna deze de mededeling
onverwijld per gewone post aan genoemd adres dient te verzenden.
3.8.
Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep, houdt in dat die dagvaarding op 16 juli 1998 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te Arnhem, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
Het Hof had ervan behoren blijk te geven te hebben onderzocht of en zo ja waar de verdachte van wie ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep geen woon- of verblijfplaats in de vrije samenleving bekend was, als afgestrafte was gedetineerd. Immers in dat geval moest de penitentiaire inrichting, waarin de verdachte verbleef, als diens bekende verblijfplaats worden aangemerkt (vgl. HR 14 februari 1995, NJ 1995, 536). Nu het Hof niet heeft blijk gegeven dit onderzoek te hebben verricht, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 september 2001.