HR, 10-07-2001, nr. 02028/00
ECLI:NL:HR:2001:ZD2893
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-07-2001
- Zaaknummer
02028/00
- Conclusie
Nr. 02028/00
- LJN
ZD2893
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:ZD2893, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑07‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:ZD2893
ECLI:NL:HR:2001:ZD2893, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑07‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:ZD2893
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 10‑07‑2001
Nr. 02028/00
Partij(en)
Mr Jörg
Nr. 02028/00
Zitting 29 mei 2001
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft verzoeker bij arrest van 1 november 1999 vrijgesproken van de hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde feiten en hem ter zake van meer subsidiair "medeplegen van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot het verrichten van 80 uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in plaats van zes weken gevangenisstraf. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
2.
Namens verzoeker heeft mr R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld. Het cassatieberoep richt zich kennelijk niet tegen de gegeven vrijspraken.
3.
Het middel klaagt erover dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer volgt dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.
Ten laste van verzoeker is onder meer subsidiair bewezenverklaard dat:
"hij op 19 december 1997, te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een ander,
- -
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [het slachtoffer], tegen diens hoofd heeft geschopt en gestompt, tengevolge waarvan [dat slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een afgebroken voortand, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden ()."
5.
De gebezigde bewijsmiddelen houden omtrent de aard van de verwondingen van het slachtoffer het volgende in:
- -
De tegenover de politie afgelegde verklaring van het slachtoffer (bewijsmiddel 1):
"Ik had erge pijn aan mijn neus, linker kaak en linker oog. In het ziekenhuis bleek dat mijn neus en voortand gebroken waren."
- -
De geneeskundige verklaring van tandarts [...] (bewijsmiddel 2):
"Uitwendig waargenomen letsel:
- -
afgebroken voortand; kroon op dit element is noodzakelijk."
6.
Art. 82 Sr geeft een opsomming van gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden beschouwd. Die opsomming is evenwel niet limitatief, zodat het de rechter vrijstaat om lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Dat brengt mee dat het oordeel of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel is te beschouwen in belangrijke mate is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en derhalve in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Voor de toetsing in cassatie geldt dat de Hoge Raad pas zal ingrijpen indien uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel (vgl. HR 13 maart 2001, nr. 01407/99, NJB 2001, p. 680, nr. 72; HR 5 december 2000, NJ 2001, 99; HR 16 mei 2000, NJ 2000, 510; HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 828; HR 19 januari 1999, NJ 1999, 344; HR 17 november 1998, NJ 1999, 151).
7.
Aangezien de gebezigde bewijsmiddelen naast het hiervoor onder 5 weergegevene verder niets inhouden omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel, is het oordeel van het hof dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heef bekomen niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
8.
Het middel klaagt daar terecht over.
9.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 10‑07‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
10 juli 2001
Strafkamer
nr. 02028/00
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 november 1999, nummer 24/000395-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 14 april 1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van meer subsidiair "medeplegen van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van tachtig uren, in plaats van zes weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2.Geding. in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak, is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
3.Beoordeling van het middel
- 3.1.
Het middel strekt ten betoge dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed omdat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht.
- 3.2.1.
De bewezenverklaring houdt in dat de verdachte:
"op 19 december 1997 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk mishandelend een persoon te weten
[slachtoffer] tegen diens hoofd heeft geschopt en gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een afgebroken voortand heeft bekomen en pijn heeft ondervonden".
- 3.2.2.
De gebezigde bewijsmiddelen houden ten aanzien van het letsel het volgende in:
- a.
de verklaring van het slachtoffer tegenover de politie (bewijsmiddel 1):
"Ik had erge pijn aan mijn neus, linker kaak en linkeroog. In het ziekenhuis bleek dat mijn neus en voortand gebroken waren.".
- b.
de geneeskundige verklaring van [tandarts], tandarts te Heerenveen (bewijsmiddel 2):
"Uitwendig waargenomen letsel:
- -
afgebroken voortand; kroon op dit element is
noodzakelijk".
- 3.3.
In aanmerking genomen hetgeen aldus omtrent het toegebrachte letsel is vastgesteld en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de gebezigde bewijsmiddelen voor wat betreft de gebroken neus van het slachtoffer niets inhouden omtrent de aard van de breuk, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het oordeel van het Hof dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus niet naar behoren met redenen omkleed.
- 3.4.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
4.Slotsom
Uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen volgt dat de bestreden uitspraak, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven en beslist moet worden als volgt.
5.Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 10 juli 2001.