HR, 19-06-2001, nr. 02844/00
ECLI:NL:HR:2001:ZD2843
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-06-2001
- Zaaknummer
02844/00
- Conclusie
Mr Fokkens
- LJN
ZD2843
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:ZD2843, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:ZD2843
ECLI:NL:HR:2001:ZD2843, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:ZD2843
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑06‑2001
Mr Fokkens
Partij(en)
Nr. 02844/00
Mr Fokkens
Zitting: 8 mei 2001
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
- 1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 100 uur ter vervanging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete van f 2.500,-- subsidiair 35 dagen hechtenis.
2.
Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen. Namens verdachte heeft mr Tj.E. van der Spoel, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt erover dat het Hof verdachte ten onrechte niet heeft vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
4.
In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat de tenlastelegging als pleegplaats Rotterdam vermeldt, terwijl uit het proces-verbaal van politie blijkt dat het pand aan de [a-straat 1] waarin verdachte, zoals ook door hem is toegegeven, een hennepkwekerij hield, waarin zich in de tenlastegelegde periode 540 (delen van) hennepplanten bevonden, niet is gelegen te Rotterdam maar te Vlaardingen.
5.
Het is inderdaad zo dat er een discrepantie bestaat tussen de tenlastegelegde pleegplaats en de uit de stukken blijkende feitelijke pleegplaats. Het pleit niet voor de nauwkeurigheid waarmee raadsman, politierechter en officier van justitie, hof en advocaat-generaal het dossier hebben bestudeerd, dat dit thans in cassatie pas wordt geconstateerd. De vraag is op welke wijze deze fout gevolgen heeft voor de motivering van de bewezenverklaring.
6.
Uit het ambtsedig proces-verbaal blijkt dat verdachte een hennepkwekerij had aan de [a-straat 1] te Vlaardingen. Het proces-verbaal van het aantreffen van die hennepkwekerij is door het Hof tot het bewijs gebezigd, maar in het tot het bewijs gebezigde gedeelte staat dat een onderzoek is ingesteld in het pand [a-straat 1], maar niet in welke plaats die [a-straat] was gelegen. Uit het proces-verbaal blijkt overigens onmiskenbaar dat het om de [a-straat] te Vlaardingen gaat. Ik voeg daar nog aan toe dat als feit van algemene bekendheid kan worden vastgesteld dat Rotterdam geen [a-straat] kent , maar Vlaardingen wel. In die omstandigheden kan het aantreffen van een kwekerij in de [a-straat 1] zonder nadere motivering niet redengevend zijn voor het bewezenverklaarde in Rotterdam voorhanden hebben van 540 hennepplanten.
7.
Als (enig) bewijsmiddel van de pleegplaats heeft het Hof de door verdachte tegenover de Politierechter afgelegde verklaring gebruikt die, zakelijk weergegeven, inhoudt dat hij in de tenlastegelegde periode te Rotterdam een hennepkwekerij met ongeveer 540 planten had. Ik houd het er op dat de weergave van verdachtes bekennende verklaring in eerste aanleg op een vergissing berust. Vermoedelijk heeft de Politierechter zoals te doen gebruikelijk de verdachte na het voordragen van de tenlastelegging iets heeft gevraagd in de trant van "Klopt dat?" en heeft verdachte - zich al dan niet bewust van de fout in de dagvaarding - daarop bevestigend geantwoord.
8.
Het voorgaande betekent dat de bewezenverklaring niet behoorlijk gemotiveerd is. Het middel treft doel.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 19‑06‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
19 juni 2001
Strafkamer
nr. 02844/00
NF/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 november 1999, parketnummer 22/000495/99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 februari 1999 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderd uren, in plaats van twee maanden gevangenisstraf, en tevens tot een geldboete van vijfentwintighonderd gulden, subsidiair vijfendertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Tj. E. van der Spoel, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de bestreden uitspraak en ambtshalve
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet heeft vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
3.2.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard - voor-zover in cassatie van belang - dat:
"hij(...…) te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer
- -
540 (delen van ) hennepplanten en/of
- -
5 kilogram (delen van) hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst II."
3.3.
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- 1.
de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende - voorzover in cassatie van belang -:
"Het klopt dat ik (...…) te Rotterdam een hennepkwekerij had. (...…)";
- 2.
de verklaring van verdachte zoals afgelegd tegenover de verbalisanten P.L. van Schaijk en M.H. Dekker
d.d. 8 september 1997, inhoudende - voorzover in cassatie van belang -:
"Begin april 1997 ben ik begonnen met het kweken van hennepplanten in het [a-straat 1]. (...…)";
- 3.
een ambtsedig proces-verbaal d.d. 19 september 1997 opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten Van Roon en Van Schaijk, inhoudende - voorzover in cassatie van belang -:
"Naar aanleiding van een binnengekomen melding dat er mannen met plastic vuilniszakken gevuld met hennepplanten liepen en dat deze mannen het pand [a-straat 1] hadden betreden via een geopend raam, stelden wij op 5 september 1997 aldaar een onderzoek in naar de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand [a-straat 1]. (...…)".
3.4.
Uit de onder 3.3 onder 2 en 3 weergegeven door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte een hennepkwekerij heeft gehad aan de [adres]. Nu een feit van algemene bekendheid is dat de gemeente Rotterdam geen [a-straat] kent, zijn die bewijsmiddelen echter niet redengevend voor de bewezenverklaring voorzover deze inhoudt dat het feit te Rotterdam is gepleegd.
3.5.
Voorzover het middel mede de klacht bevat dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd, is het derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 19 juni 2001.