NJ 2001, 510
Vordering uitlevering cfm. 9 lid 3 Opiumwet.
HR 12-06-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2066
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12 juni 2001
- Magistraten
W.J.M. Davids, G.J.M. Corstens, B.C. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
02830/00
- Conclusie
A-G Jörg
- LJN
AB2066
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Voorfase
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:AB2066, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2001
ECLI:NL:HR:2001:AB2066, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2001
- Wetingang
Opiumwet art. 9 lid 3; Sv art. 29 lid 2
Essentie
De informatie dat vanuit een pand overlast werd veroorzaakt door harddrugsgebruikers en de omstandigheid dat direct in het zicht op een tafel in de woonkamer verdovende middelen werden aangetroffen, vormden voldoende aanleiding tot het doen van een vordering tot uitlevering cfm. art. 9 lid 3 Opiumwet. Voorafgaand aan de vordering hoefde niet de cautie te worden gegeven, aangezien een dergelijke vordering niet heeft te gelden als een vraag naar de betrokkenheid bij een strafbaar feit.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 juli 2000, parketnummer ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.