NJ 2001, 694
Opruiing en aanzetten tot discriminatie; redengevendheid verklaring.
HR 29-05-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1818, m.nt. D.H. de Jong
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 mei 2001
- Magistraten
C.J.G. Bleichrodt, G.J.M. Corstens, A.M.M. Orie, J.P. Balkema, E.J. Numann
- Zaaknummer
00074/00
- Conclusie
A-G Wortel
- Noot
D.H. de Jong
- LJN
AB1818
- JCDI
JCDI:ADS65373:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:AB1818, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑05‑2001
ECLI:NL:HR:2001:AB1818, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2001
- Wetingang
Sr art. 131; Sr art. 137d; Sv art. 359 lid 3
Essentie
Verdachtes verklaring dat hij ‘enkele personen van de pers herkende, maar er niet bij stil heeft gestaan’ is nu dit zo moet worden verstaan dat vanaf dat moment het voorwaardelijk opzet op het doen van de uitlatingen in het openbaar aanwezig was, redengevend voor het bewijs van het in de delicten besloten liggende opzet en de openbaarheid van de uitlatingen.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 mei 1999, parketnummer 22/000052–99, in de strafzaak tegen: S.F. M., adv. mr. B.J. Schadd, te Arnhem.