HR, 22-05-2001, nr. 03651/00U
ECLI:NL:HR:2001:ZD2733
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-05-2001
- Zaaknummer
03651/00U
- Conclusie
mr N. Keijzer
- LJN
ZD2733
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:ZD2733, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:ZD2733
ECLI:NL:HR:2001:ZD2733, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:ZD2733
- Wetingang
art. 28 Uitleveringswet
- Vindplaatsen
Conclusie 22‑05‑2001
mr N. Keijzer
Partij(en)
Nr. 03651/00 U
mr N. Keijzer
zitting 27 maart 2001
conclusie inzake
[Verzoeker = verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Bij uitspraak van 15 september 2000 heeft de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam de uitlevering van [verdachte], door de Franse autoriteiten verzocht ter strafvervolging ter zake van de feiten omschreven in het bevel tot aanhouding van Christine MOREAU, juge d'instruction, nr. 98008952C van 15 februari 2000, toelaatbaar verklaard.
2.
Tegen deze uitspraak heeft [verdachte] cassatieberoep ingesteld. Namens hem heeft mr J. Sjöcrona, advocaat te 's-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel houdt de klacht in dat de Rechtbank heeft verzuimd de feiten met betrekking waartoe zij de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard met voldoende duidelijkheid te vermelden.
4.
Het zich bij de stukken bevindende uitleveringsverzoek houdt voorzover voor de beoordeling van het middel van belang in:
"l'Ambassade de France présente ses compliments au Ministère de la Justice et a l'honneur de lui adresser les pièces originales concernant la demande d'extradition formée par la France contre [verdachte], né le [geboortedatum] 1964 à [geboorteplaats] (Maroc), objet d'un mandat d'arrêt délivré le 15 février 2000 par Mlle MOREAU, juge d'instruction au Tribunal de Grande Instance de Chalons en Champagne, pour des faits de direction ou organisation d'un groupement ayant pour objet la production, la fabrication, l'importation, l'exportation, le transport, la détention, l'offre, la cession, l'acquisition de stupéfiants en bande organisée, offre, cession et détention de produits stupéfiants."
5.
In het zich eveneens bij de stukken bevindende mandat d'arrêt, van Christine MOREAU, juge d'instruction, nr. 98008952C van 15 februari 2000, worden de feiten waarvan [verdachte] wordt verdacht als volgt omschreven:
"Direction ou organisation d'un groupement ayant pour objet la production, la fabrication, l'importation, l'exportation, le transport, la détention, l'offre, la cession, l'acquisition et l'exportation de stupéfiants en bande organisée. Faits commis au Pays Bas et sur le territoire de la République Française depuis courant 1997 (héroïne, et cocaïne) (...)
Supplétif du 18 octobre 1999:
Direction ou organisation d'un groupement ayant pour objet la production, la fabrication, l'importation, l'exportation, le transport, la détention, l'offre ou la cession, l'acquisition et l'emploi illicite de stupéfiants depuis le 26 avril 1999
Exportation illicite de stupéfiants commise en bande organisée depuis 1997
Offre, cession, d'etention de produits stupéfiants depuis 1997 (...)"
6.
Als bijlage bij het uitleveringsverzoek is door de verzoekende staat onder andere overgelegd een exposé des faits, hetwelk ter zake van de feiten waarvan [verdachte] wordt verdacht kort gezegd inhoudt dat [verdachte] vanuit zijn woning te [woonplaats] grote hoeveelheden verdovende middelen (heroïne en cocaïne) heeft verkocht, dat hij geassocieerd was met anderen, dat hij in die organisatie behoorde tot degenen die beslissingsbevoegdheid bezaten, en dat die organisatie in staat was om koeriers naar Frankrijk te sturen ter aflevering van aanzienlijke hoeveelheden heroïne. Zo was in november 1998 een koerier erin geslaagd 900 gram heroïne, verborgen in een reservewiel, binnen te brengen op het terrein van Eurodisneyland te Marne la Vallée, waar hij de heroïne had overhandigd. Ik ga ervan uit dat de voorzitter van de Rechtbank, toen hij ter zitting de korte inhoud mededeelde van het uitleveringsverzoek en van het mandat d'arrêt, daarbij die van het exposé des faits zal hebben betrokken.
7.
Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft de Rechtbank het mandat d'arrêt aldus opgevat dat daarin de verdenking is neergelegd dat [verdachte] in Nederland en op Frans grondgebied:
- *
sedert 26 april 1999 leiding heeft gegeven aan een 'groupement' die tot doel had: 'objet la production, la fabrication, l'importation, l'exportation, le transport, la détention, l'offre ou la cession, l'acquisition et l'emploi illicite de stupéfiants' (te weten: heroïne en cocaïne);
- *
sedert 1997 zich heeft schuldig gemaakt aan 'exportation illicite de stupéfiants (te weten: heroïne en cocaïne) commise en bande organisée'; en
- *
sedert 1997 zich eveneens heeft schuldig gemaakt aan 'offre, cession, détention de produits stupéfiants' (te weten: heroïne en cocaïne).
8.
Omdat in het mandat d'arrêt de vermelding van de feiten, behoudens de opgave van tijd en plaats, in slechts kwalificatieve termen is gesteld heeft de Rechtbank, door de uitlevering toelaatbaar te verklaren ter strafvervolging ter zake van de feiten omschreven in het bevel tot aanhouding van Christine MOREAU, juge d'instruction, nr. 98008952C van 15 februari 2000, de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, in het licht van art. 14 Europees uitleveringsverdrag niet naar de eis van art. 28, derde lid, Uitleveringswet met voldoende duidelijkheid vermeld. Vgl. HR 6 oktober 1998, NJ 1998, 916 en HR 28 juni 1977, NJ 1978, 405.
9.
Het middel, voorzover het daarover klaagt, is derhalve terecht voorgesteld.
10.
In de toelichting op het middel onder 2.10 is een klacht vervat die niet is gericht tegen de vermelding door de Rechtbank van de feiten met betrekking waartoe de uitlevering kan worden toegestaan, maar kennelijk tegen het oordeel van de Rechtbank dat de aan [verdachte] verweten feiten zoals vermeld in het mandat d'arrêt onder meer opleveren, naar Nederlands recht, het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Deze klacht vormt derhalve eigenlijk een afzonderlijk middel. Ik begrijp de klacht aldus dat wordt betoogd dat uit het mandat d'arrêt niet blijkt dat de 'groupement' het in art. 140 Sr bedoelde oogmerk had van het plegen van misdrijven (meervoud),1. en dat daarom het oordeel van de Rechtbank nadere motivering behoeft.
11.
Deze klacht ziet eraan voorbij dat uit het exposé des faits kan worden afgeleid, zoals de Rechtbank kennelijk heeft gedaan, dat de organisatie waaraan [verdachte] deelnam het oog had op het zenden van méér dan één koerier en dus op het plegen van méér dan één misdrijf. Deze klacht faalt derhalve.
12.
Ambtshalve heb ik geen reden aangetroffen waarom de bestreden uitspraak niet in stand zou mogen blijven. Het eerste middel gegrond achtende concludeer ik dat Uw Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voorzover daarbij is verzuimd de feiten waarvoor de verzochte uitlevering kan worden toegestaan naar behoren te vermelden, dat Uw Raad, doende wat de Rechtbank had behoren te doen, die feiten zal vermelden door niet slechts te verwijzen naar het door de verzoekende staat overgelegde mandat d'arrêt maar tevens naar het overgelegde exposé des faits, en dat hij het beroep voor het overige zal verwerpen.
Voor de Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑05‑2001
Uitspraak 22‑05‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
22 mei 2001
Strafkamer
nr. 03651/00 U
LR/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 september 2000, parketnummer RU 00/9641, op een verzoek van de Republiek Frankrijk tot uitlevering van:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1964, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Noordsingel" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van Arabat aan de Republiek Frankrijk toelaatbaar verklaard ter strafvervolging van [verdachte] ter zake van de feiten, omschreven in het bevel tot aanhouding van Christine Moreau, Juge d'Instruction van 15 februari 2000, nummer 98008952C.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. J. Sjöcrona, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad (a) de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voorzover daarbij is verzuimd de feiten waarvoor de verzochte uitlevering kan worden toegestaan naar behoren te vermelden, (b) doende wat de Rechtbank had behoren te doen, die feiten zal vermelden door niet slechts te verwijzen naar het door de verzoekende staat overgelegde mandat d'arrêt maar tevens naar het overgelegde exposé des faits, en (c) voor het overige het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat de Rechtbank heeft verzuimd "met een voldoende graad van duidelijkheid" de feiten te vermelden waarvoor zij de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard.
3.2.
De Rechtbank heeft de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, vermeld door te verwijzen naar de omschrijving daarvan in een tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigd mandat d'arrêt van Christine Moreau, Juge d'Instruction d.d. 15 februari 2000 nr. 98008952C.
Dit mandat d'arrêt omschrijft de feiten als volgt:
"Direction ou organisation d'un groupement ayant pour objet la production, la fabrication, l'importation, l'exportation, le transport, la détention, l'offre, la cession, l'acquisition et l'exportation de stupéfiants en bande organisée.
Faits commis au Pays Bas et sur le territoire de la République Française depuis courant 1997 (héroïne, et cocaïne). (...)
Supplétif du 18 octobre 1999:
Direction ou organisation d'un groupement ayant pour objet la production, la fabrication, l'importation, l'exportation, le transport, la détention, l'offre ou la cession, l'acquisition et l'emploi illicite de stupéfiants depuis le 26 avril 1999.
Exportation illicite de stupéfiants commise en bande organisée depuis 1997.
Offre, cession, détention de produits stupéfiants depuis 1997.
(...)".
3.3.
Het middel klaagt er terecht over dat de feiten in dit mandat d'arrêt hoofdzakelijk in kwalificatieve termen zijn vervat, zodat de bestreden uitspraak in strijd met art. 28, derde lid, UW niet een genoegzame vermelding inhoudt van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan.
3.4.
De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen door de uitlevering toelaatbaar te verklaren voor de feiten die zijn omschreven in het door de verzoekende Staat bij het uitleveringsverzoek overgelegde en zich bij de stukken bevindende exposé des faits van de Procureur de la République bij het Tribunal de Grande Instance te Chalons-en-Champagne van 6 juli 2000.
3.5.
Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.
Slotsom
Nu het middel, afgezien van het onder 3.3 overwogene, niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5.
Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voorzover daarin de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, zijn aangeduid op de wijze als hiervoor onder 3.2 vermeld;
Verklaart de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar ter zake van de feiten, zoals omschreven in het onder 3.4 vermelde exposé des faits;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 mei 2001.