NJ 2001, 507
Wederrechtelijk verkregen voordeel. Geen vereenzelviging van betrokkene met BV.
HR 08-05-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB1522, m.nt. Y. Buruma
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
8 mei 2001
- Magistraten
W.J.M. Davids, F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, E.J. Numann
- Zaaknummer
02154/00P
- Conclusie
A-G Wortel
- Noot
Y. Buruma
- LJN
AB1522
- JCDI
JCDI:ADS65399:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB1522, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑05‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB1522, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑05‑2001
- Wetingang
Sr art. 36e
Essentie
Het oordeel dat het door de B.V. verkregen voordeel niet direct of indirect heeft gestrekt ten voordele van betrokkene en dat de enkele omstandigheid dat betrokkene (nagenoeg) enig aandeelhouder en directeur van BV was, niet meebrengt dat dat wederrechtelijke verkregen voordeel heeft te gelden als voordeel dat door betrokkene is verkregen, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 13 april 2000, parketnummer 24–000734–98, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van J.J. van G.