T&C Sv, aant. 8b op art. 588, Kluwer, 1999.
HR, 27-02-2001, nr. 01978/99P
ECLI:NL:HR:2001:AB0264
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-02-2001
- Zaaknummer
01978/99P
- Conclusie
Nr. 01978/99 P
- LJN
AB0264
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB0264, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑02‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB0264
ECLI:NL:HR:2001:AB0264, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑02‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB0264
- Wetingang
art. 435 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
Conclusie 27‑02‑2001
Nr. 01978/99 P
Partij(en)
Mr Fokkens
Nr. 01978/99 P
Zitting 23 januari 2001
Conclusie inzake:
[Verzoeker=de betrokkene]
Edelhoogachtbaar College,
1.
De verzoeker is door het Hof te Amsterdam veroordeeld tot betaling aan de Staat van een bedrag van f 18.650 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 maanden hechtenis zoals in het arrest overwogen.
2.
De dagaanzegging is niet juist uitgereikt. De akte van uitreiking houdt in dat de aanzegging op 3 augustus 2000 is aangeboden op een adres in [plaats A] waar verzoeker volgens mededeling van degene die zich op dat adres bevond, niet woont of verblijft. Vervolgens is via de gemeente [plaats A] op 23 augustus 2000 een adres op Curaçao bekend geworden. Op dezelfde dag is de aanzegging volgens de akte van uitreiking als gewone brief verzonden naar het aan ommezijde vermelde adres van de geadresseerde in het buitenland omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Aangezien "aan ommezijde" alleen het achterhaalde adres in [plaats A] vermeld staat, is niet duidelijk naar welk adres de dagaanzegging is verzonden. Nu op geen enkele andere wijze blijkt dat verzoeker de dagaanzegging heeft ontvangen, kan de slotsom geen andere zijn dan dat onvoldoende vaststaat dat deze aan de verzoeker is uitgereikt. De zaak moet derhalve van de rol worden gevoerd.
3.
Daarmee rijst de vraag op welke wijze de aanzegging ex art. 435 Sv in deze zaak dient te worden betekend. De verzoeker in de onderhavige zaak is woonachtig op Curaçao. Zijn adres aldaar is ook bekend. De regeling van betekening zoals die in art. 588 Sv is neergelegd, is niet direct van toepassing op Curaçao: de regeling in art. 588 lid 1 jo. lid 3 Sv ziet op betekeningen in Nederland en niet in de overige landen van het Koninkrijk der Nederlanden, terwijl art. 588 lid 2 niet van toepassing is, omdat Curaçao als deel van het Koninkrijk der Nederlanden geen 'buitenland' is.
4.
Pelser besteedt in T&C Sv aandacht aan dit probleem. Zij komt, na te hebben geconstateerd dat art. 588 lid 2 slechts toepassing vindt, indien het gaat om een woon- of verblijfplaats buiten het Koninkrijk der Nederlanden, tot de conclusie dat de regeling van de betekening een hiaat bevat, voor zover het betreft de Nederlandse Antillen en Aruba. Zij stelt voor art. 588 lid 2 Sv naar analogie toe te passen op de NA en Aruba.1.
5.
Met Pelser meen ik dat er ten onrechte geen wettelijke voorziening is getroffen voor betekening van stukken in Curaçao. Vermoedelijk is dit een gevolg van de omstandigheid dat er tot nu toe geen regeling voor interregionale rechtshulp binnen het Koninkrijk tot stand is gekomen.2. Dat neemt echter niet weg dat er wel aanknopingspunten zijn voor het beantwoorden van de vraag hoe de dagaanzegging aan een verdachte/veroordeelde die op de Nederlandse Antillen woont, kan worden uitgereikt. Art. 36 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden houdt namelijk in 'Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba verlenen elkander hulp en bijstand.'
6.
Deze plicht tot het verlenen van hulp en bijstand is voor de Nederlandse Antillen en Aruba onder andere nader uitgewerkt in art. 35 van de Eenvormige Landsverordening op de Rechterlijke Organisatie van de Nederlandse Antillen en Aruba, luidende:
'1.
Het Hof van Justitie, de gerechten in eerste aanleg en het openbaar ministerie zijn onderling verplicht gevolg te geven aan verzoeken om rechtshulp, ook wanneer zij zijn gedaan door rechterlijke colleges of het openbaar ministerie in Nederland. Dezelfde verplichting bestaat over en weer tussen de leden van het openbaar ministerie van de Nederlandse Antillen en van Aruba.
2.
Zij voldoen aan soortgelijke verzoeken van vreemde colleges of ambtenaren. Zij zijn bevoegd die ook tot hen te richten.'
7.
Nu deze bepaling stamt uit de tijd dat het Parket bij de Hoge Raad nog deel uitmaakte van het openbaar ministerie, vallen ook verzoeken van de Procureur -Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden onder de in lid 1 bedoelde verzoeken om rechtshulp. Dit zou betekenen dat in zaken als de onderhavige de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad de aanzegging door tussenkomst van de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie op Curaçao aan de geadresseerde kan toezenden.
8.
Op deze wijze wordt naar analogie gehandeld met het bepaalde in art. 588 lid 2 Sv waarin onder meer is bepaald dat de uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie.
Ik concludeer dat de zaak [de betrokkene] van de rol zal worden gevoerd en dat de aanzegging zal worden gezonden aan de Procureur-Generaal bij het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba met het verzoek deze aan de verzoeker te betekenen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑02‑2001
Zie E.J. Hofstee en T.M. Schalken, Strafrecht binnen het Koninkrijk, Gouda Quint, 1991, onder meer op p. 17-19.
Uitspraak 27‑02‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
27 februari 2001
Strafkamer
nr. 01978/99 P
Hoge Raad der Nederlanden
Rolbeslissing
naar aanleiding van het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen
uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 1996,
parketnummer OWV 4-95, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel ten laste van:
[de betrokkene], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen), op [geboortedatum]
1967, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 8 december 1994 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van achttienduizendzeshonderdenvijftig gulden, subsidiair drie maanden hechtenis.
2. Onderzoek naar de geldigheid van de uitreiking van de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging
2.1.
Op 18 november 1999 is door de betrokkene beroep in cassatie ingesteld tegen de onder 1 vermelde uitspraak. De door de Griffier van het Hof opgemaakte Akte rechtsmiddel houdt in, dat de betrokkene woont “zvw” (zonder vaste woonplaats).
Na ontvangst van de stukken van het geding door de Griffier van de Hoge Raad is door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het bepaalde in art. 435, eerste lid, Sv aan de betrokkene aangezegd dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen onder mededeling dat door of namens de betrokkene een schriftuur met middelen van cassatie bij de Hoge Raad kan worden ingediend binnen een termijn van zestig dagen na betekening van deze aanzegging.
De akte van uitreiking houdt in, dat de postbode deze aanzegging heeft aangeboden aan het adres [a-straat 1] te [plaats A], maar niet heeft uitgereikt, omdat volgens mededeling van degene die zich op dat adres bevond de betrokkene daar niet woont noch verblijft, waarna de aanzegging met de akte is teruggezonden aan het Parket van de Procureur-Generaal.
Na informatie namens de Procureur-Generaal bij de Gemeente [plaats A] is het bericht ingekomen dat de basisadministratie persoonsgegevens van deze gemeente vermeldt dat de betrokkene op 31 mei 1995 is vertrokken naar de Nederlandse Antillen, Curaçao, [..].
Vervolgens is de aanzegging volgens de akte van uitreiking op 23 augustus 2000 namens de Procureur-Generaal uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te ‘s-Gravenhage, omdat van de betrokkene geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Door de Griffier is de aanzegging volgens de akte van uitreiking als gewone brief verzonden “aan het aan ommezijde vermelde adres van geadresseerde”. Tevens houdt de akte van uitreiking een verklaring in van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad dat de gerechtelijke brief op 23 augustus 2000 als gewone brief is verzonden “aan het aan ommezijde vermelde adres van de geadresseerde in het buitenland”. Aan de ommezijde van de aanzegging is als adres van de betrokkene vermeld: [a-straat 1] te [plaats A].
2.2.
Ter openbare terechtzitting voor strafzaken van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad (de rolzitting) heeft de Advocaat-Generaal Fokkens geconcludeerd dat de zaak nr. 01978/99 P van de rol zal worden gevoerd en dat de aanzegging zal worden gezonden aan de Procureur-Generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba met het verzoek deze aan de betrokkene te betekenen. De conclusie is aan deze beslissing gehecht.
3. Beoordeling van de geldigheid van de uitreiking van de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging
3.1.
Het betreft in de onderhavige zaak een betrokkene die beroep in cassatie heeft ingesteld en die niet in Nederland als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, noch in Nederland een woon- of verblijfplaats heeft, maar van wie aannemelijk is dat hij wel elders in het Koninkrijk, namelijk in de
Nederlandse Antillen, een bekende woon- of verblijfplaats heeft.
3.2.1.
De uitreiking van een aanzegging geschiedt overeenkomstig het bepaalde in art. 588 Sv. Het eerste lid, aanhef en onder b, van art. 588 Sv heeft, behoudens voor zover het betreft de uitreiking in persoon, uitsluitend betrekking op de uitreiking van een gerechtelijke mededeling welke in Nederland wordt aangeboden.
Uit deze bepaling volgt dat, indien de uitreiking in Nederland niet kan geschieden aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, noch aan enige feitelijke woon- of verblijfplaats van de geadresseerde in
Nederland, de uitreiking kan plaatsvinden aan de Griffier van het gerecht waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend.
3.2.2.
Het tweede lid van art. 588 Sv geeft nadere voorschriften voor de uitreiking aan een geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is.
3.3.
Art. 588 Sv geeft geen voorschriften voor de uitreiking van gerechtelijke stukken aan een geadresseerde die niet in Nederland, noch in het buitenland, maar die niettemin in het Koninkrijk der Nederlanden, namelijk in een van de twee andere landen van het Koninkrijk, een bekende woon- of verblijfplaats heeft.
3.4.
Bij ontbreken van enige regeling in het Wetboek van Strafvordering of in een wettelijke regeling ter voorziening in kwesties van interregionaal strafrecht (of interregionale strafvordering) binnen het Koninkrijk der Nederlanden, welke materie ingevolge art. 38, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bij rijkswet behoort te worden geregeld, kan in deze leemte het beste worden voorzien door overeenkomstige toepassing van het tweede lid van art. 588 Sv. Dat betekent dat in gevallen als deze de uitreiking aan een geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in een van de andere landen van het Koninkrijk bekend is, kan geschieden door rechtstreekse toezending van de mededeling door het parket van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, dan wel door tussenkomst van de bevoegde autoriteit in het desbetreffende andere land in het Koninkrijk. In het laatstbedoelde geval geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken, indien de bevoegde autoriteit of instantie in het desbetreffende land van het Koninkrijk bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt.
3.5.
Uit het vorenweergegevene in 2.1 kan niet anders volgen dan dat de aanzegging niet op geldige wijze heeft plaatsgevonden, aangezien de aanzegging niet is verzonden op de wijze als is weergegeven in 3.4, maar is verstuurd naar een adres in Nederland waar de betrokkene volgens ingekomen informatie niet (meer) woont. Nu ook niet op andere wijze kan worden vastgesteld dat de betrokkene heeft kennisgenomen van deze aanzegging, zal de onderhavige zaak van de rol worden gevoerd.
4. Beslissing
De Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van strafzaken stelt vast dat de aanzegging in de zaak nr. 01978/99 P niet op geldige wijze heeft plaatsgevonden, zodat deze zaak heden niet in behandeling kan worden genomen en van de rol wordt afgevoerd.
Aldus beslist door de president W.E. Haak, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2001.