HR, 07-11-2000, nr. 01227/99
ECLI:NL:HR:2000:AA8200
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-11-2000
- Zaaknummer
01227/99
- Conclusie
mr N. Keijzer
- LJN
AA8200
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2000:AA8200, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑11‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA8200
ECLI:NL:HR:2000:AA8200, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑11‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA8200
- Wetingang
art. 3 Opiumwet
- Vindplaatsen
Conclusie 07‑11‑2000
mr N. Keijzer
Partij(en)
Nr. 01227/99
mr N. Keijzer
zitting 5 september 2000
conclusie inzake
[Verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
- 1.
Bij uitspraak van 10 december 1998 heeft het Gerechtshof te Arnhem de
verdachte ter zake van “Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste
lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een geldboete van
vijfhonderd gulden met verbeurdverklaring van enkele voorwerpen.
2.
Tegen deze uitspraak heeft de verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens
hem heeft mr L. de Leon, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie
voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over schending, door het Hof, van het
vertrouwensbeginsel. Ik versta het middel aldus dat het de klacht inhoudt dat het
Hof het namens de verdachte gevoerd verweer, dat erop neerkomt dat het
Openbaar Ministerie wegens schending van het vertrouwensbeginsel in de
strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, op ontoereikende grond
heeft verworpen.
4.
Aan de verdachte is telastegelegd, kort gezegd, dat hij op of omstreeks 18
december 1996 in de gemeente Kampen opzettelijk bepaalde hoeveelheden
hennep en hashish aanwezig heeft gehad.
5.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 26 november
- 1998.
heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar aangevoerd:
“Het openbaar ministerie doorkruist door in de onderhavige zaak te vervolgen het
volgens de landelijke richtlijn geldend algemeen gedoogbeleid ten aanzien van
coffeeshops. In deze richtlijn is immers bepaald dat in beginsel niet strafrechtelijk
zal worden opgetreden tegen coffeeshops met een handelsvoorraad beneden de
- 500.
gram. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat in de gemeente Kampen is
geopteerd voor de zogenaamde nul-optie. De drugsnota die de gemeente Kampen
in de zomer van 1997 had zullen publiceren is nog niet verscheen. Nu de
gemeente Kampen niet zichtbaar voor de nul-optie heeft gekozen, is de algemene
richtlijn van toepassing en aangezien is voldaan aan de voorwaarden waaronder
niet strafrechtelijk zal worden opgetreden, dient het openbaar ministerie in zijn
vervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard. Mijn cliënt houdt zich aan het
landelijke gedoogbeleid. Hij heeft zijn coffeeshop sinds 18 december 1996
ongehinderd kunnen blijven exploiteren en daaruit mag een “gedogen” worden
afgeleid.”
6.
Het Hof heeft dat verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging
bestreden op grond dat de vervolging het volgens de landelijke richtlijn geldende
gedoogbeleid zou doorkruisen.
Het hof verenigt zich daarmee niet. Er bestaat geen landelijk gedoogbeleid ten
aanzien van de exploitatie van zogenaamde coffeeshops. De landelijke richtlijn
(waarmee kennelijk bedoeld is de “Richtlijnen voor het opsporings- en
strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet” hierna “de
- richtlijnen”)
geeft in haar inleiding integendeel met zoveel woorden aan dat het
beleid met betrekking tot de coffeeshops wordt bepaald in het lokale
driehoeksoverleg.
Voorzover de richtlijnen al iets gedogen is dat niet de exploitatie van coffeeshops,
maar de vaststelling van lokaal gedoogbeleid. Onder bepaalde voorwaarden
(waarvan het hof aanneemt dat verdachte eraan voldoet) zal volgens punt 3.3 van
de richtlijnen niet strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die op
grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd.
Aan die laatste voorwaarde is in elk geval niet voldaan. Van de zijde van het
openbaar ministerie is betoogd dat het lokale driehoeksoverleg te Kampen tot een
nul-optie is gekomen. Van de zijde van de verdediging is dat bestreden met het
betoog dat van die nul-optie dan toch iets gepubliceerd zou moeten zijn. Wat
daarvan ook zij, de verdediging heeft niet aangevoerd en er is ook geen andere
reden voor de veronderstelling dat te Kampen een beleid vastgesteld zou zijn op
grond waarvan de onderhavige coffeeshop gedoogd zou worden. Bij gebreke
daarvan verzetten de richtlijnen zich niet tegen de onderhavige vervolging.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat te Kampen feitelijk een gedoogbeleid
geldt nu verdachte zijn coffeeshop sinds 18 december ongehinderd heeft kunnen
blijven exploiteren. Daaruit mag volgens de verdediging een “gedogen” worden
afgeleid. Ook daarmee verenigt het hof zich niet. Met de onderhavige vervolging
heeft het openbaar ministerie duidelijk te kennen gegeven dat het verdachtes
coffeeshop helemaal niet wenst te gedogen en aan die duidelijkheid wordt niet
afgedaan door het feit dat men in afwachting op een eindbeslissing op die
vervolging geen verdere maatregelen heeft genomen.”
7.
In het middel en de toelichting daarop wordt het standpunt ingenomen dat het
Hof aldus heeft miskend dat, omdat noch aan de inwoners van de gemeente
Kampen in het algemeen noch aan de verdachte in het bijzonder was bekend
gemaakt dat het driehoeksoverleg besloten had om gebruik te maken van de nul-
optie, de verdachte erop mocht vertrouwen dat er niet strafrechtelijk tegen hem
zou worden opgetreden.
8.
De “Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare
feiten van de Opiumwet”1 houden onder 3.3 onder meer in:
“Het aantal coffeeshops is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Mede door
de overlast die dat met zich mee brengt, is op steeds meer plaatsen de dringende
behoefte ontstaan om het aantal coffeeshops terug te dringen. In de inleiding is al
opgemerkt dat in het lokale driehoeksoverleg kan worden afgesproken dat in een
bepaalde gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd.
(…)
Als de driehoek heeft gekozen voor de zogenoemde nul-optie, kan ook zonder
overschrijding van bovenstaande criteria strafrechtelijk worden opgetreden tegen
coffeeshops die zich toch in de gemeente vestigen. Het sluiten van een
coffeeshop is voorbehouden aan het lokale bestuur.”2
9.
Door te overwegen:
“Wat daarvan ook zij, de verdediging heeft niet aangevoerd en er is ook geen
andere reden voor de veronderstelling dat te Kampen een beleid vastgesteld zou
zijn op grond waarvan de onderhavige coffeeshop gedoogd zou worden.”
heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat, ook zonder
bekendmaking van de keuze voor de nul-optie, een eventueel door de verdachte
gekoesterd vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd niet gerechtvaardigd kon
zijn, omdat er geen reden was voor de veronderstelling dat de onderhavige
coffeeshop zou worden gedoogd.
10.
Dat oordeel acht ik niet zonder meer begrijpelijk. Aan de evenweergegeven
passage uit de “Richtlijnen” kan immers bezwaarlijk een andere betekenis worden
toegekend dan dat, indien de desbetreffende autoriteiten hebben gekozen voor de
nul-optie, tegen coffeeshops die zich toch in de gemeente vestigen -
strafrechtelijk kan worden opgetreden. Het Hof heeft echter niet vastgesteld dat de
onderhavige coffeeshop na de keuze van de autoriteiten voor de nul-optie in de
gemeente Kampen is gevestigd. Daarmee heeft het Hof de mogelijkheid
opengelaten dat de onderhavige coffeeshop ten tijde van die keuze reeds in
Kampen was gevestigd. Bij die laatste mogelijkheid valt, in het licht van de
evenweergegeven passage van de “Richtlijnen”, niet zonder meer in te zien
waarom bij stilzwijgen van de autoriteiten een door de verdachte gekoesterd
vertrouwen, (dat zijn coffeeshop mogelijkerwijs zal worden gesloten maar) dat hij
niet strafrechtelijk zal worden vervolgd, niet gerechtvaardigd kan zijn.
11.
Ik acht de verwerping van het verweer dan ook ontoereikend gemotiveerd, en
het middel terecht voorgesteld.
12.
Het tweede middel klaagt over een aan de verdachte opgelegde verplichting
tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel. Bij de thans bestreden uitspraak is een zodanige verplichting
echter niet opgelegd. Dat middel treft derhalve geen doel.
13.
Het eerste middel gegrond achtende concludeer ik tot vernietiging van de
bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te
Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht
en afgedaan.
Voor de Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend Advocaat-Generaal
1
Richtlijn van 10 september 1996, Stcrt 187, in werking
getreden op 1 oktober 1996. Deze Richtlijn moet worden
beschouwd als “recht in de zin van art. 99 RO”; HR 13
januari 1998, NJ 1998, 407.
- 2.
Zie met betrekking tot het sluiten van een coffeeshop i.v.m. de nul-optie de in de
toelichting op het middel vermelde beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State van 22 mei 1997, AB 1997/299 m.nt. FM.
Uitspraak 07‑11‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
7 november 2000
Strafkamer
nr. 01227/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van
10 december 1998 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven
beslissingen in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te
[woonplaats].
- 1.
De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een von-nis van de
Politierechter in de Arron-disse-ments-rechtbank te Zwolle van 10 november 1997 -
de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3,
eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een
geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, met verbeurd-
verklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
- 2.
Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L. de Leon,
advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur
is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge
Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het
Gerechtshof te Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te
worden berecht en afgedaan.
- 3.
Beoordeling van het eerste middel
- 3.1.
Naar de Hoge Raad begrijpt, beoogt het middel te klagen over ’s Hofs
verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de
strafvervolging dient te worden verklaard wegens schending van het
vertrouwensbeginsel.
- 3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voor wat betreft
het door de verdediging gevoerde verweer in:
“Het openbaar ministerie doorkruist door in de onderhavige zaak te vervolgen het
volgens de landelijke richtlijn geldend algemeen gedoogbeleid ten aanzien van
coffeeshops. In deze richtlijn is immers bepaald dat in beginsel niet strafrechtelijk
zal worden opgetreden tegen coffeeshops met een handelsvoorraad beneden de
500 gram. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat in de gemeente Kampen is
geopteerd voor de zogenaamde nul-optie. De drugsnota die de gemeente Kampen
in de zomer van 1997 had zullen publiceren is nog niet verschenen. Nu de
gemeente Kampen niet zichtbaar voor de nul-optie heeft gekozen, is de algemene
richtlijn van toepassing en aangezien is voldaan aan de voorwaarden waaronder
niet strafrechtelijk zal worden opgetreden, dient het openbaar ministerie in zijn
vervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Mijn cliënt houdt zich aan het landelijk gedoogbeleid. Hij heeft zijn coffeeshop
sinds 18 december 1996 ongehinderd kunnen blijven exploiteren en daaruit mag
een “gedogen” worden afgeleid”.
- 3.3.
In zijn arrest heeft het Hof dit verweer als volgt verworpen:
“De raadsman heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging
bestreden op grond dat de vervolging het volgens de landelijke richtlijn geldende
gedoogbeleid zou doorkruisen.
Het hof verenigt zich daarmee niet. Er bestaat geen landelijk gedoogbeleid ten
aanzien van de exploitatie van zogenaamde coffeeshops. De landelijke richtlijn
(waarmee kennelijk bedoeld is de “Richtlijnen voor het opsporings- en
strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet” hierna “de
- richtlijnen”)
geeft in haar inleiding integendeel met zoveel woorden aan dat het
beleid met betrekking tot de coffeeshops wordt bepaald in het lokale
driehoeksoverleg.
Voorzover de richtlijnen al iets gedogen is dat niet de exploitatie van coffeeshops,
maar de vaststelling van lokaal gedoogbeleid. Onder bepaalde voorwaarden
(waarvan het hof aanneemt dat verdachte eraan voldoet) zal volgens punt 3.3 van
de richtlijnen niet strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die op
grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd.
Aan die laatste voorwaarde is in elk geval niet voldaan. Van de zijde van het
openbaar ministerie is betoogd dat het lokale driehoeksoverleg te Kampen tot een
nul-optie is gekomen. Van de zijde van de verdediging is dat bestreden met het
betoog dat van die nul-optie dan toch iets gepubliceerd zou moeten zijn. Wat
daarvan ook zij, de verdediging heeft niet aangevoerd en er is ook geen enkele
andere reden voor de veronderstelling dat te Kampen een beleid vastgesteld zou
zijn op grond waarvan de onderhavige coffeeshop gedoogd zou worden. Bij
gebreke daarvan verzetten de richtlijnen zich niet tegen de onderhavige vervolging.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat te Kampen feitelijk een gedoogbeleid
geldt nu verdachte zijn coffeeshop sinds 18 december ongehinderd heeft kunnen
blijven exploiteren. Daaruit mag volgens de verdediging een “gedogen” worden
afgeleid. Ook daarmee verenigt het hof zich niet. Met de onderhavige vervolging
heeft het openbaar ministerie duidelijk te kennen gegeven dat het verdachtes
coffeeshop helemaal niet wenst te gedogen en aan die duidelijkheid wordt niet
afgedaan door het feit dat men in afwachting op een eindbeslissing op die
vervolging geen verdere maatregelen heeft genomen”.
3.4 Op grond van het onder 3.3 overwogene moet er in cassatie van worden
uitgegaan dat de gemeente Kampen geen beleid heeft vastgesteld met betrekking
tot het gedogen van de handel in soft drugs in zogenaamde coffeeshops.
3.5. De hier toepasselijke “Richtlijnen opsporings- en vervolgingsbeleid strafbare
feiten Opiumwet” (Stcrt. 1996, nr. 187), hierna aan te duiden als de richtlijnen,
luiden, voorzover nu van belang, als volgt:
"In de derde plaats is de richtlijn aangepast op het punt van de coffeeshops.
(Behalve ...) is thans nadrukkelijker dan voorheen aangegeven dat het beleid met
betrekking tot de coffeeshops wordt bepaald in het lokale driehoeksoverleg,
uiteraard binnen de kaders van de richtlijn. Dat kan ook inhouden dat in een
bepaalde gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd. Als
coffeeshops zich toch in de gemeente vestigen, kan het OM optreden, ook als de
AHOJ-G criteria niet overtreden worden. Overigens is het niet zo dat de lokale
nuloptie door optreden van het OM alleen gehandhaafd dient te worden.
(...)
In de inleiding is al opgemerkt dat in het lokale driehoeksoverleg kan worden
afgesproken dat in een bepaalde gemeente in het geheel geen coffeeshops
worden gedoogd.
Het OM werkt bij de totstandkoming en handhaving van lokaal coffeeshopbeleid
samen met de lokale autoriteiten. In het kader van een in de lokale driehoek
gezamenlijk uit te werken integraal beleid ten aanzien van coffeeshops, dient tot
een evenwichtige inzet van de verschillende beheersinstrumenten te worden
gekomen.
Een actieve rol vanuit het OM geeft het signaal dat justitie het belang van de
aanpak onderschrijft, de bestuurlijke aanpak strafrechtelijk ondersteunt en haar
eigen verantwoordelijkheid daarin neemt.
(...)
Als de driehoek heeft gekozen voor de zogenoemde nuloptie, kan ook zonder
overschrijding van bovenstaande criteria strafrechtelijk worden opgetreden tegen
coffeeshops die zich toch in de gemeente vestigen. Het sluiten van een
coffeeshop is voorbehouden aan het lokale bestuur”.
3.6.
De richtlijnen houden in dat in het kader van in het zogenaamde
driehoeksoverleg uit te werken beleid per gemeente kan worden besloten onder
bepaalde in de richtlijnen aangeduide voorwaarden niet strafrechtelijk op te treden
tegen coffeeshops. Nu de richtlijnen te dien aanzien niets inhouden moet worden
aangenomen dat bij gebreke van een dergelijk gedoogbeleid wel strafrechtelijk kan
worden opgetreden tegen coffeeshops, ongeacht op welk tijdstip die in de
gemeente zijn gevestigd. Daarbij maakt het geen verschil of die coffeeshops zich
houden aan de in de richtlijnen aangeduide voorwaarden. Die spelen pas een rol
als besloten is coffeeshops te gedogen. Door te overwegen als hiervoor onder 3.3
weergegeven, heeft het Hof een en ander niet miskend. Daarom faalt het middel
dat van een tegengestelde opvatting uitgaat.
4.
Beoordeling van het tweede middel
Het middel klaagt over een beslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel. Een dergelijke beslissing komt evenwel in de bestreden uitspraak niet
voor, zodat het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan
leiden.
5.
Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden terwijl de Hoge Raad ook geen
grond aanwezig oordeelt waarop het bestreden arrest ambtshalve zou behoren te
worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voor-zit-ter, en de
raadsheren F.H. Koster, A.M.M. Orie, J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman,
in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 november 2000.