NJ 2000, 345
Getuigeverzoek ten onrechte afgewezen. Ongeoorloofde beperking ondervragingsrecht.
HR 30-11-1999, ECLI:NL:PHR:1999:ZD1629, m.nt. P.A.M. Mevis (WTN)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 november 1999
- Magistraten
Haak, Bleichrodt, Koster, Orie, Van Buchem-Spapens
- Zaaknummer
111137
- Conclusie
A-G Fokkens
- Noot
P.A.M. Mevis
- LJN
ZD1629
- Roepnaam
WTN
- JCDI
JCDI:ADS145619:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZD1629, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑11‑1999
ECLI:NL:PHR:1999:ZD1629, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑11‑1999
- Wetingang
Sv art. 288 (oud); Sv art. 293 lid 1; Sv art. 428; Sv art. 515; EVRM art. 6 lid 3
Essentie
Ramola-zaak. 1. Geen beroep in cassatie tegen tussenuitspraak waarbij zaak is teruggewezen, nu einduitspraak niet op die tussenuitspraak steunt. 2. Geen cassatieberoep mogelijk tegen beslissing op wrakingsverzoek. 3. De afwijzing van het verzoek de CID-officier van justitie en een van de teamleiders die bij/van de vooraankopen betrokken/op de hoogte waren als getuige te horen is niet voldoende gemotiveerd. 4. De door het hof gestelde voorwaarde dat de getuigen slechts mochten worden ondervraagd over kwesties die na de terugwijzing zijn gebleken en dus nog niet eerder door het hof zijn meegenomen, houdt een niet toelaatbare beperking in van het ondervragingsrecht. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.