HR, 16-11-1999, nr. 111221
ECLI:NL:HR:1999:AA3795
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-11-1999
- Zaaknummer
111221
- Conclusie
Mr van Dorst
- LJN
AA3795
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1999:AA3795, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑1999
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1999:AA3795
ECLI:NL:HR:1999:AA3795, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑11‑1999; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1999:AA3795
- Wetingang
art. 36f Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑11‑1999
Mr van Dorst
Partij(en)
CONCLUSIE:
Mr van Dorst
Nr. 1 11.221 Conclusie inzake:
Zitting 14 september 1999 [verzoeker=verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Wegens lokaalvredebreuk, tweevoudige zaaksbeschadiging en het misdrijf van art. 162a Sr heeft het gerechtshof te Leeuwarden verzoeker tot straffen veroordeeld.
2.
Namens verzoeker heeft mr. W. de Haan, advocaat te Groningen, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof het verweer omtrent de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal met betrekking tot feit 4 ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
4.1.
De bewezenverklaring van feit 4 houdt, voor zover te dezen van belang, in dat verzoeker op 8 maart 1996 opzettelijk de diensten van de luchtverkeersbeveiliging op de luchthaven Groningen Airport Eelde heeft verstoord door als piloot van een vliegtuig muziek uit te zenden op de luchtvaartfrequenties 118.7 en 121.7 Megahertz.
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de verklaringen van twee verkeersleiders met betrekking tot de blokkeringen van genoemde frequenties op 8 maart 1996 vanaf 17.59 uur door muziekuitzendingen en de peilingen die zijn uitgevoerd om de bron van de uitzendingen te detecteren.
5.1.
Door en namens verzoeker is in hoger beroep onder meer aangevoerd hetgeen in de toelichting op het middel is weergegeven.
5.2.
Het hof heeft naar aanleiding hiervan overwogen:
Verdachte heeft aangevoerd dat uit de waarnemingen tussen 17.35 en 17.37, zoals deze in het peilingsrapport zijn vastgelegd rechtstreeks kan worden afgeleid dat peilingen niet afkomstig kunnen zijn van het door hem bestuurde vliegtuig.
Het hof is van oordeel dat in elk geval uit de waarnemingen en peilingen zoals deze zijn verricht na het door verdachte genoemde tijdstip van 17.37 uur en zoals deze zijn opgenomen in bovenstaande op feit 4 betrekking hebbende bewijsmiddelen niet anders kan worden afgeleid dan dat de peilingen afkomstig zijn van het door verdachte bestuurde vliegtuig. Daardoor behoeft het door verdachte gevoerde verweer geen nadere bespreking.
6.
In deze overwegingen ligt als het oordeel van het hof besloten dat het de uitgevoerde peilingen, zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, betrouwbaar acht. De ter terechtzitting aangevoerde feiten en omstandigheden, waaronder het door verzoeker zelf opgemaakte rapport, noopten het hof niet tot een nadere motivering van dat oordeel nu het aangevoerde naar mijn mening geen uitzondering rechtvaardigt op de onlangs nog eens benadrukte regel dat de feitenrechter geen verantwoording hoeft af te leggen van zijn selectie en waardering van het bewijsmateriaal.
7.
In het tweede middel wordt geklaagd over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
8.
Verzoeker heeft op 17 maart 1998 beroep in cassatie ingesteld tegen 's hofs arrest van 13 maart 1998. De stukken van het geding zijn op 28 september 1998, dus na ruim zes maanden, bij de Hoge Raad binnengekomen, waarna de zaak op 25 mei 1999, dus ruim 14 maanden na het instellen van het beroep, door de Hoge Raad is behandeld.
9.
Het komt mij voor dat de duur van deze perioden niet van zodanige aard is dat niet meer kan worden gesproken van een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM.
10.
De middelen falen. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen behoudens voor wat betreft het volgende.
- 12.1.
Het hof heeft aan verzoeker ten aanzien van feit 2 en feit 3 een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van respectievelijk fl. 834,25, subsidiair 17 dagen hechtenis, en fl. 58,75, subsidiair twee dagen hechtenis.
- 12.2.
Ingevolge art. 36f lid 6 Sr j° art. 24c lid 3 Sr is terzake van elk van beide maatregelen één dag vervangende hechtenis teveel opgelegd.
- 12.3.
De Hoge Raad zal dit verzuim zelf kunnen herstellen.
- 13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend ten aanzien van de daarin bepaalde duur van de vervangende hechtenis met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregelen van fl. 58,75 respectievelijk fl. 834,25, met bepaling dat de duur van die vervangende hechtenis wordt gesteld op één dag respectievelijk 16 dagen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 16‑11‑1999
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
16 november 1999
Strafkamer
nr. 111.221
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het
Gerechtshof te Leeuwarden van
13 maart 1998 in de strafzaak
tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboorte-jaar] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissements-rechtbank te Assen van 27 mei 1997 - de verdachte vrijge-sproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1, 5 en 6 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "op-zettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen", 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken",
- 4.
primair "opzettelijk de diensten op een luchthaven verstoren, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van de luchtvaart te duchten valt" en 7. "wederrechtelijk vertoevende in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, zich niet op vordering van of van-wege de rechthebbende aanstonds verwijderen" veroor-deeld tot vier maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van éénduizendvijfhonderd gulden, subsidiair dertig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof aan de verdachte de verplichting opgelegd tot beta- ling aan de Staat van twee bedragen, respectievelijk van achtenvijftig gulden en vijfenzeventig cent en van achthonderdvierendertig gulden en vijfentwintig cent, subsidiair respectievelijk twee dagen en zeven-tien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verd-achte. Namens deze heeft mr W.F. de Haan, advocaat te Groningen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft gecon- cludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voor wat betreft de daarin bepaalde duur van de vervangende hechtenis met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregelen van
¦ 58,75 respectievelijk ¦ 834,25, met bepaling dat de duur van die vervangende hechtenis wordt gesteld op één dag respectievelijk zestien dagen, en tot verwer-ping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
- 4.
Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Bij de stukken van het geding, zoals deze zijn verhandeld ter terechtzitting in hoger beroep, bevin-
den zich twee voorgedrukte "voegingsformulieren benadeelde partij in het strafproces", zoals bedoeld in art. 51b, eerste lid, Sv, welke nader zijn ingevuld door de benadeelde partij, de Dienst Koninklijke Marechaussee, Brigade Assen, waarin onderscheidenlijk als door de verdachte begane straf-bare feiten rechtstreeks geleden schade is vermeld
¦ 58,75 en ¦ 834,25.
Bij deze voegingsformulieren bevinden zich twee bijlagen, met een voorgedrukte vraagstelling, welke als volgt luidt:"Ondergetekende geeft hierbij te kennen te "kiezen voor de volgende wijze van inning:
- "-
Ik geef er de voorkeur aan dat de officier
"van justitie een schadevergoedingsmaatregel "vordert.
- "-
Ik geef er de voorkeur aan dat de rechter bij "vonnis een "toewijzing civiele vordering" "uitspreekt".
Onder aan deze bijlagen, waarin telkens bij de beide vragen een hokje is opengelaten dat in beide formulieren bij de eerste vraag is zwartgekleurd en die kennelijk namens de Dienst Koninklijke
Marechaussee, Brigade Assen, zijn ondertekend door de Brigadecommandant, is het navolgende cursief gedrukt:
"NOOT"
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan
zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend voorzover daarin niet een beslissing is opgenomen over de vor-deringen van de benadeelde partij en voor wat betreft de gegeven bevelen tot toepassing van vervangende hechtenis;
Wijst toe de vorderingen van de benadeelde par-tij tot een bedrag van ¦ 58,75 (achtenvijftig gulden en vijfenzeventig cent) alsmede tot een bedrag van
¦ 834,25 (achthonderdvierendertig gulden en vijfentwintig cent) met veroordeling van de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
Verstaat dat voldoening aan de verplichtingen tot betaling aan de Staat van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij van ¦ 58,75 respectievelijk ¦ 834,25 doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen;
Beveelt dat de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen bij gebreke van betaling en verhaal zullen worden vervangen door hechtenis voor de duur van één dag respectievelijk zestien dagen;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Koster, Corstens, Aaftink en Orie, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op 16 november 1999.